DE KRUISDRAGENDE CHRISTUS
Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeke en Zijn moeder tot zich in de nacht, en vertrok naar Egypte; en was aldaar tot de dood van herodes.
Mattheus 2:14–15a.
Christus, verblijvend in Egypte
Vluchten betekent lijden, vooral voor kinderen en hun ouders. Voor de Heere Jezus betekende de vlucht naar Egypte niet alleen lijden in die zin, zoals alle kleine kinderen te lijden hebben bij een vlucht van het ene land naar het andere. Het feit, dat Hij als Zoon van God, ja als God geopenbaard in het vlees, om der zonde wil moest wijken naar Egypte, betekende voor Hem een onuitsprekelijke vernedering. De vorige maal overdachten wij, hoe het lijden, verband houdend met de vlucht van Jozef met het Kindeke Jezus en Zijn moeder naar Egypte, een naar Gods raad opgelegd kruis was, hoewel Herodes verantwoordelijk was voor dat leed. Thans willen wij het dragen zelf van dat door God, via Herodes, opgelegde kruis overdenken.
Om de Middelaar en Zaligmaker van zondaren te kunnen zijn, moest de Heere Jezus hun in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde. Ja, Hij moest hun in alles gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen zijn, om de zonden des volks te verzoenen. In hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen. „Wij hebben geen Hogepriester, Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde” (Hebr. 4:15). Nooit zal er een of ander lijden zijn, of de Heere Jezus heeft het in beginsel ook doormaakt.
Het dragen van hetgeen Hem was opgelegd, was voor de Heere Jezus een daad van gehoorzaamheid, zowel om voor zondaren de vloek te dragen, die zij om der zonde wil onderworpen zijn, als om voor zondaren een gerechtigheid te verwerven, die zij door de zonde missen, maar die zij nodig hebben om zalig te worden. Hij droeg Zijn lijden zonder zonde, zoenen, en genadegavent te verwerven, om van onwillige kruisdragers gewillige kruisdragers te maken, met dien verstande, dat zelfs de allerheiligste in dit leven slechts een klein beginsel van die gewilligheid heeft. Zou het zo zijn, dat slechts diegenen zalig werden, die het hun opgelegde kruis zonder zonde gedragen hadden, ach, dan werd er niemand zalig. Daarom droeg de Heere Jezus het Hem opgelegde lijden, opdat Hij in de plaats der Zijnen Gods wil volkomen zou betrachten, en zij, door de toerekening daarvan, rechtvaardig voor God gerekend zouden worden (alsof zij nooit zonde gekend of gedaan hadden). Het lijden van de straf in de plaats van zondaren noemt men wel de lijdelijke gehoorzaamheid van Christus, terwijl men Zijn doen der wet in de plaats van zondaren wel de dadelijke gehoorzaamheid noemt.
Door de toerekening van de lijdelijke gehoorzaamheid van Christus verkrijgen de uitverkorenen de vergeving hunner zonden en door de toerekening van de dadelijke gehoorzaamheid van Christus verkrijgen zij een recht ten eeuwigen leven. Door de toeeigening des Heiligen Geestes van hetgeen zij in Christus hebben, en de aanneming daarvan met de hand des geloofs (als een gave Gods) verkrijgen Gods gunstgenoten op Gods tijd het zalig profijt van hetgeen Christus voor hen deed. De Heilige Geest maakt hen om Christus’ wil d.m.v. Gods Woord levend, om ze in waarheid met zichzelf verlegen, en om Gods vergevende genade verlegen te maken. Hij doet ze door smartelijke wegen aan de wet sterven, d.w.z. Hij doet ervaren, dat uit de werken niemand gerechtvaardigd wordt voor God, omdat de allerbeste werken onvolmaakt, dus zonde zijn; en omdat er een erfschuld ligt. Hij doet zo de dood vinden in alle eigen werk, maar maakt d.m.v. het Evangelie Christus en Zijn werk dierbaar, zowel in Zijn lijdelijke als dadelijke gehoorzaamheid. Daaruit vloeien uitgaande daden des geloofs voort om in Hem gevonden te worden, niet hebbend onze, maar Zijn gerechtigheid. Hij trekt en vervrijmoedigt om, gelijk de bloed-vloeiende vrouw, Christus als van achteren aan te raken om uit Zijn volheid te ontvangen genade voor genade; ja, Hij doet bij onderscheiden trappen en gelegenheden (naar Zijn vrijmacht) de rust kennen, van waaruit de bruid mocht roemen: „Ik ben zwart doch lieflijk”; om leunend en steunend op Christus’ werk met Paulus te roemen: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is, ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt”.
Wat ligt er toch in Christus, ook zoals Hij naar en in Egypte Zijn kruis naar Gods wil draagt, een bron van gerechtigheid en zaligheid opgesloten voor alles missende mensen. Wat is er helaas bitter weinig belangstelling voor dit goud, beproefd komend unit het vuur, voor deze witte klederen en deze ogenzalf. Dit komt omdat het „ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt”, zo weinig ge kend wordt. Zeker, er wordt genoeg armoede en gemis besproken, maar de vruchten bewijzen, dat men het daar bij zo goed uit kan houden. Anders zou men meer en anders bezig zijn in de weg der middelen. Zelfs onder Gods kinderen is er zo weinig te bespeuren van het „jagen naar de prijs der roeping Gods, die van boven is”, waartoe Gods Woord opwekt. Wat wordt Gods Geest, in plaats van heilig lastig gevallen om de toeeigening van Christus’ en Zijn weldaden, veelvulig bedroefd en te gengestaan door onze aardsgezindheid, liefdeloosheid, onoprechtheid, lauwheid, valse gerustheid en werkhei ligheid. Och, dat de noorden- en zuidenwind des Heiligen Geestes de hof van onze harten en gemeenten nog eens mocht door waaien, opdat de specerijengeur van Zijn vruchten („in alle goedheid, rechtvaardigheid en waarheid”, Ef. 5:9) in onze woonhuizen en bedehuizen waargenomen zou worden. Dan zou het door Christus naar Gods wil gedragen kruis bij de vlucht naar Egypte, ook voor ons zijn en blijven „een kracht Gods tot zaligheid”, bij alles wat wij om der zonden wil onderworpen zijn en te dragen hebben.
In de wijze waarop Hij het opgelegde kruis droeg, ligt immers, behalve een bron van gerechtigheid en troost, een duidelijk voorbeeld hoe de Heere wil, dat opgelegd leed gedragen zal worden, n.l. in heilige onderwerping aan Gods wil. Van onszelf missen wij daartoe alles. Dat ook dit gemis een zaak van heilige nood mocht worden, om ook daartoe Gods Geest in waarheid te benodigen, opdat wij Christus in beginsel gelijk zouden mogen worden, tot Gods eer en eigen zielevrede. Ook hiervoor geldt:
Al wat U ontbreekt
Schenk Ik, zo gij ‘t smeekt,
Mild en overvloedig.
Artesia
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1968
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1968
The Banner of Truth | 20 Pagina's