WEDEROM AAN HET BEGIN
De Heere bracht aan het einde van het vervlogen jaar en nu mogen wij het begin van het nieuwe jaar weer beleven. Velen zullen met de verwissling van het oude en het nieuwe jaar hun ogen opgeslagen hebben in de eeuwigheid.
Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven. De Heere heeft elk zijn bepaling gemaakt die hij niet overschrijden zal. Elk mens moet hier Gods raad uitdienen, bewust of onbewust. Het zijn gelukkige zielen die met Levi in Matth. 9 ver— waardigd zijn geworden om door Christus aange-sproken te worden en die stem mogen horen: “Volg Mij.” Die volgzaam gemaakt zijn door de allesover-winnende genade Gods hebben mogen leren om met Gods doen en wil verenigd te worden, ook wat ons verblijf hier in dit leven betreft.
O, wat zullen er op de wereld weinigen zijn van de grote massa mensen die op goede gronden de dood kunnen inwachten. Duizenden bij duizenden hebben geen besef van de eeuwigheid en brede scharen gaan de eeuwigheid tegemoet met een ingebeelde hemel. In dodelijke gerustheid en steunend op losse gronden vervolgen zij hun weg. Bij het volk dat waarachtig door God is bekeerd, is het anders. De meesten van Gods kinderen zien tegen de dood op en zijn de meeste tijd met schrik en vrees vervuld. Ja, al is er een bewuste genade aanwezig, dan is er nog genade nodig om te sterven. In het licht zal het niet zo moeilijk zijn, maar in de duisternis en verlating en verberging zal het niet zo eenvoudig zijn. De apostel Paulus sprak van de dood als van de laatste vijand die teniet gedaan moet worden.
Christus heeft in Gethsemane de doodsstrijd ge-streden en toen werd Zijn zweet als grote droppelen bloeds die op de aarde nedervielen. Hij heeft de dood overwonnen en Satans kop vermorzeld, doch dat moet nu persoonlijk aan ons toegepast en bevestigd worden door de Heilige Geest. Al dat volk, dat door God levend gemaakt wordt, krijgt met God te doen, maar ook met de dood. Zij kennen een tijd in hun leven dat zij móéten sterven en niet kùnnen sterven. Die zielen maken kennis met de vreze des doods en alleen Christus kan hen van die vrees verlossen.
We staan aan het begin van een nieuw jaar. Och, dat het ware met een vernieuwd hart, met een gereinigd hart, met een hart om God te vrezen en in Zijn wegen te wandelen. Immers, dat is noodzakelijk boven alles. Het kan dit jaar ons sterfjaar wel worden. Het ligt in onze natuur om de dood ver weg te zetten, doch er is niets zekerder dan de dood. Wij hebben om te sterven geen ziekbed nodig, dat weken on maanden duurt. O, neen, de Heere zegt in Zijn Woord: “Neemt Gij hun adem weg zo sterven zij.” En of wij jong of oud, rijk of arm, sterk of zwak zijn, dat maakt geen verschil. Wij zijn alien opge-schreven ten dode en elk ogenblik kan de engel des doods komen om ons leven af te snijden. En dan? Sterven betekent God te ontmoeten. En hoe zal nu een mens God kunnen ontmoeten? Niet zonder weder-geboorte, niet zonder Christus. Gods Woord leert ons duidelijk genoeg wat er nodig is om getroost te leven en eenmaal zalig te kunnen sterven. Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Job. 3:3. Zonder heiligmaking zal niemand God zien. Inderdaad, het ligt maar niet op de straat voor het oppakken. Bovendien hebben wij er ook niet de minste behoefte aan. Zeg het zelf maar, waar heeft de arme mens nu van nature besef van? Wij liggen dood in zonden en misdaden. En al heeft een mens — hetgeen in onze dagen ook al tot de zeldzaamheden behoort — nog een sprekende conscience, dan wordt de waarachtige bekommering nog gemist. Dood is dood. Vat dit nu niet op alsof ik de verantwoordelijkheid van de mens wegcijfer en de mensen de raad wil geven : leef maar gerust voort in uw doodsstaat! Neen, zo is het niet. Ik wil met allés wat in mij is de verantwoordelijkheid van de mens handhaven, doch niet ten koste van de souvereiniteit en het recht Gods. Over het algemeen wordt in onze dagen de doodsstaat van de mens geloochend en het genadeverbond veranderd in een werkverbond. Onder het voorwendsel van gereformeerd en rechtzinnig te zijn predikt men niet anders dan een algemene verzoening, een algemene genade en barmhartigheid voor alien die lopen en willen, bidden en geloven.
God geve ook in dit jaar Zijn geroepen knechten vrijmoedigheid en getrouwheid om zegen en vloek, leven en dood, wet en evangelie zuiver te prediken en niet te vragen wat de mensen willen en geen dienst-knechten van mensen te worden, maar het Woord recht te snijden. Het levend Woord laat geen mens in het leven. Begin maar waar God begint. Petrus begon op het Pinksterfeest te Jeruzalem ook in de eeuwigheid. Een prediking waar de mens niet ver-doemd wordt in zijn zonde en niet afgesneden wordt in zijn eigengerechtigheid is een valse en misleidende prediking.
Onze vaderen hebben ons geleerd en voorgehouden dat het kenmerk van de zuivere prediking is dat God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd wordt. God heeft ons recht gemaakt maar wij hebben vele vonden gezocht. Wij zijn goed en oprecht uit Gods handen voortgekomen, versierd met Gods beeld, in kennis, gerechtigheid en heilig-heid. Dat beeld zijn we nu verloren en thans zijn we naar Ef. 2 dood in zonden en in misdaden. We zijn dood om enig geestelijk goed te doen, maar niet dood om de dood vruchten te dragen. Doch van dat alles krijgt de mens maar besef wanneer hij uit de dood geroepen wordt tot het leven. Door de onwederstande-lijke kracht van de Heilige Geest worden wij zon-daars voor God en later, verloren zondaars. En een gezaligde zondaar wordt een arme zondaar. Neen, dat is nooit een vrucht van opvoeding en onderwijs. Dat zijn geen zaken die we onszelf eigen kunnen maken in eigen kracht. Het een zowel als het ander is door de uitnemende grootheid van Gods kracht, Ef. 1 : 19.
O, wat zou het een weldaad zijn als in dit jaar deze woorden werkelijkheid mochten worden. Met een uitwendige roeping kunnen wij Christus wel be-lijden, maar met een inwendige roeping wordt Hij ons deel. En daar komt het voor elk mens op aan.
Wij leven onder donkere wolken van verlating, onthouding en inhouding van Gods Geest. Zo moeten wij het nieuwe jaar weer beginnen. God heeft een twist met de inwoners der aarde, maar ook met Zijn wijngaard. Wat zou het een weldaad zijn als wij er niet langer onder konden leven, maar dat wij, gelijk het beschreven is in Hosea 5 : 15, onszelf schuldig mochten kennen en Gods aangezicht zoeken. De Waarheid zegt daar immers: “Als het hun bang is, zullen zij Mij vroeg zoeken.” Doch wat is het nu bij ogenblikken bang omdat het niet benauwd is. Laten wij het maar eerlijk voor God en mensen bekennen. Het ongelukkigste is dat over het algemeen een ander het gedaan heeft. Wij nog wel schuldig met onze mond maar ons hart is er zo ver vandaan. Was ons hart nu verwond, gewond en verbroken, dan zou dit ook waar worden in ons leven: “Komt, en laat ons wederkeren tot de Heere, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden.” Hosea 6 : 1.
God ziet naar waarheid in het binnenste. Maar nu is helaas in onze dagen op ons zo van toepassing: “Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugenen tegen Mij.” Hosea 7 : 13.
Dat het nog eens een jaar van Gods welbehagen mocht zijn. Dat de Vader er nog velen trekken mocht met de koorden van Zijn eeuwige liefde uit de ongerechtigheid en de eigengerechtigheid. Dat het welbehagen des Heeren door de hand van Christus gelukkiglijk mocht voortgaan. Dat Hij Zijn scepter zwaaien mocht van de zee tot aan de zee en van de rivieren tot aan het einde der aarde. Het is toch Zijn werk om te zoeken en zalig te maken wat ver-loren is. En de gezegende Middelaar heeft toch zelf betuigd: “En zo wanneer Ik van de aarde zal ver-hoogd zijn, zal Ik ze alien tot Mij trekken.” Hier en daar zullen er toch nog liggen onder het zegel van de eeuwige verkiezing. De aarde moet toch vol worden van de kennis des Heeren gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken. En voor het nu zo verharde Jodendom liggen er nog onvervulde be-loften. Christus kan niet verschijnen op do wolken des hemels tenzij dat de laatste der uitverkorenen is toegebracht en al de beloften zijn vervuld.
Het gebed mocht vermenigvuldigen: “Uw Koninkrijk kome!” Allés is zo ver weggezonken, zo verward, verstrooid, verdeeld en verscheurd. De stokken lieflijkheid en samenbinding liggen zo verbroken en wie draagt er in waarheid leed over? Een van onze ontslapen leraars zei zo vaak: “ ‘t Is thans meer een zuchten tegen elkander dan voor elkander.” Maar o, dat de Heere wederkeren mocht met ontfermingen tot Sion en dat de tijd, de be-stemde tijd, om haar genadig te zijn, mocht aan-breken. Het gelaat des aardrijks zou veranderen. Wat zou het er anders uitzien in onze harten, gezinnen, gemeenten en in kerk, land en volk. Het zou in de vrucht openbaar worden als God een herleving en opleving schonk.
We horen wel van massale bekeringen en in sommige landen van velen die op gezag van mensen Christus aannemen en daarvoor hun naam tekenen, maar och, werk van mensen houdt geen stand en dat mist alle grond. Hetgeen wij bedoelen is de waarachtige bekering dóór God tot God, het een-zijdige werk Gods dat openbaar wordt in een droef-heid over de zonde, naar God, een hartelijke blijd-schap en vreugde in God door Christus. Maar ook dat God met Zijn volk door mocht trekken opdat Sion door recht verlost zal worden, dat zij eens Anderen mocht worden en met bewustheid roemen in Christus als in de hope der heerlijkheid, ja dat zij tot de voile verzekering des geloofs mocht komen. God mocht allerwege in dit jaar nog mensen ver-wekken die in de kracht Gods en in de mogendheden des Heeren het eeuwig Evangelie mogen verkondigen en als rovers van de hel op de wereld gesteld worden die de hel mochten afbreken en de hemel mochten planten.
Dat in dit jaar de Geest die van de Vader en de Zoon uitgaat en een werkzame Geest is, nog uitge-zonden mocht worden in veler harten. Het is immers de Geest die levend maakt. Deze Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Het is de Geest die Christus verheerlijkt, die het geloof werkt waar-door de ziel met Christus verenigd wordt en al Zijn weldaden deelachtig wordt. Niet in het werk van de mens maar alleen in de arbeid van de drie-enige God wordt God verheerlijkt en verkrijgt een in zichzelf rampzalig mens de volkomen zaligheid.
Het mocht bij de aanvang en het begin van dit jaar onze verzuchting wel zijn: “Ontwaak, noorde-wind, en kom, gij zuidewind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien.” Dat is de Geest van ontdekking en ontbloting, van uitzuivering en ver-troosting, van versterking en bevestiging. Het zou wat groots zijn als al het onze eens weg mocht waaien en de glans en heerlijkheid van Gods werk eens aanschouwd mocht en worden.
De Heere vervulle uit de volheid van Zijn alge-nogzaamheid om Christus’ wil al onze noden en behoeften. 0, wat zijn we in alle opzichten steil en diep afhankelijk van de Vader der lichten, van wie alle goede gaven en volmaakte giften afdalen. Onze hoop en verwachting, ook voor de toekomst, mochten op de Heere gevestigd zijn. Hij mocht in de toorn nog des ontfermens gedenken. De Heere vervulle ons en onze kinderen met Zijn vreze om de zonde te haten en te laten, de wereld te verzaken en in taal, gewaad, en daad de wereld af te sterven en de gerechtigheid na te jagen. Israel was een volk dat alleen moest wonen en dat onder de hei-denen niet gerekend mocht worden.
De Heere mocht ons nog zegenen met alle tijde-lijke, geestelijke en eeuwige zegeningen in Christus Jezus. Ja, dat ons leven, aan Hem gewijd en ge-heiligd, een voor- en toebereiding mocht zijn voor de eeuwigheid. God mocht onze Leidsman zijn in alle omstandigheden van het leven. Hij zij onze gedurige toevlucht in alle weg en pad, in nood en dood, in licht en donker, in voor- en tegenspoed. Ons betrouwen zij op die God die Zijn volk beloofd heeft: “Ik zal u onderwijzen; Ik zal raad geven; Mijn oog zal op u zijn.” Ps. 32 : 8. Met die God kunnen wij het leven in, door, en uit. We staan wel wederom aan het begin van een nieuw jaar, maar toch is het, volgens hetgeen de tekenen der tijden ons prediken, aan de avond en de dag is gedaald. Zij het onze gedurige verzuchting en behoefte: “Heere, blijf bij ons; verlaat ons niet al te zeer.”
“Denk aan mij toch in gena,
Om Uw goedheid eer te geven.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1967
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1967
The Banner of Truth | 20 Pagina's