JAARWISSELING
Binnen enkele dagen en uren zal het weer zo ver zijn dat het oude jaar voorbij gegaan is en wij het nieuwe zullen intreden. Velen, die met ons mochten beginnen, hebben de reis van twaalf maanden niet volbracht. Voor een ontelbare schare, over de gehele wereld verspreid, is het eeuwigheid geworden. En wat dat betekent — wie kan het ooit uitdrukken of beschrijven? Wij zijn eindige schepselen en het eindige kan het oneindige niet bevatten.
Iets wordt er van de eeuwigheid gekend door degenen aan wie God de hand der genade gelegd heeft. Zij leren er iets van verstaan en inleven wat het zal zijn om Gods toorn eeuwig te moeten dragen en om eeuwig van God gescheiden te moeten zijn. Maar och, het is ook te dezen opzichte waar wat wij lezen in Job 26:12 — Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen: en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord. Wie zou dan de donder Zijner mogendheden verstaan?
Verreweg de meeste mensen gaan de eeuwigheid in zonder zich bewust te zijn wat de eeuwigheid is. Duizenden stappen gerust de eeuwigheid in omdat zij menen dat het wel met hen is. Doch zonder wedergeboorte kan niemand het Koninkrijk Gods ingaan.
Ook zijn er die met een open conscientie die ontzaglijke stap moeten doen, in het besef dat het een verloren zaak is, hoewel de volle werkelijkheid niet tot de mens kan doordringen, want indien dat het geval was dan zou hij zijn verstand verliezen.
Ook zijn er in dit afgelopen jaar hier en daar zielen geweest voor wie de dag des doods beter was dan de dag toen zij geboren werden. Voor dat volk, dat door God gekend en verkoren, door Christus gekocht en door de Heilige Geest levendgemaakt was, is het voor eeuwig meegevallen. Zij zullen niet meer terug verlangen naar wat zij hier achtergelaten hebben. Zij zijn verlost van het lichaam der zonde en des doods. Zij zijn ontslagen — voor eeuwig ontslagen — van die helse tyran die hen in de uiterste engten gedreven heeft. Zij zijn verlost uit een wereld die in het boze ligt en uit een leven vol van wederwaardigheden, strijd, droefheid, en moeite. Zij mogen nu eeuwig naar de wens van hun hart God groot maken.
Voor ons wordt het ene jaar verwisseld met het andere. O, dat wij eens stilgezet werden en terug mochten blikken op de afgelopen weg. Van onze zijde is het niets anders dan een jaar vol van zonden en ongerechtigheden. Wij zullen allen wel moeten bekennen: Zo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? (Ps. 130:3). Och, dat het eens beseft werd; want de meeste tijd hebben wij geen zonde. Wat ik daar mee bedoel is dat de zonde eens drukt, dat de zonde smart, dat de zonde een last wordt die te zwaar is om te dragen. Het zit de meeste tijd maar in ons verstand, en dat brengt geen vernedering en dat baart ook geen waarachtige bekommering.
Och ja, telkens vragen wij wel aan het eind van ons gebed — ik noem dat duidelijkshalve maar bidden — om vergeving en uitdelging van onze schuld en zonde. Maar och, wanneer zal het eens gebeuren dat het waar is in ons hart? Een oude leraar, die nu al jaren voor de troon juicht, zei eens in zijn gebed: “Here, laat mij eens beleven wat ik belijd, en gevoelen wat ik uitdruk.” Gods ontdekte volk zal daar wel bij kunnen vallen; maar de naamchristenen en hypocrieten zullen dat wel niet vatten of mogelijk wel tegenspreken. Dat komt uiteraard omdat er geen kennis van is. Het zal een grote gave van de hemel zijn als schuld schuld wordt en zonde zonde.
Doch dat is alleen de weg om tot vergeving van ongerechtigheid te geraken, om het gezegende bloed van de Borg Christus. God vergeeft geen droge zonden. Dat zien we bij die vrouw in Lukas 7.
En, aan de andere zijde, straks ligt er weer een jaar achter ons vol van de betoningen van Gods goedertierenheid, lankmoedigheid, en ontfermingen. Het is een jaar waarin de Heere ons overladen heeft met Zijn gunstbewijzen. Wat heeft de Heere ons nagewandeld met Zijn trouwe zorg! Aan niets heeft Hij het ons doen ontbreken. Onze perskuipen hebben van most overgelopen. En dat alles is ons te beurt gevallen boven waarde en verdienste. Neen, de Heere heeft met ons niet naar onze verdienste gehandeld; Hij deed met ons niet naar onze zonden en handelde niet met ons naar ongerechtigheden. Was Hij met ons en de onzen in het gericht getreden, dan was het allang met ons afgelopen geweest en onze plaats zou daar zijn waar de worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Gods goedertierenheden roemen nog tegen een welverdiend oordeel. Ja, het zijn Gods goedertierenheden dat wij niet vernield zijn en dat Zijn barmhartigheden nog geen einde over ons genomen hebben (Klaagl. 3:22). God heeft ook Zijn Woord nog onder ons gelaten. Hij heeft nog vanden hemel betuigd dat Hij geen lust heeft in onze dood noch in ons verderf, maar daarin, dat wij ons zouden bekeren en leven.
Leven en dood, zegen en vloek, wet en evangelie zijn ons nog verkondigd. De Heere heeft het licht nog niet van de kandelaar weggenomen en Zijn Woord nog niet verplaatst. Er is nog mest om de boom van onze ziel gelegd. Maar nu is het voor elk, jong en oud, klein en groot, maar de vraag: Wat hebben wij er mee gedaan? Zal dat alles ten oordeel zijn dan zal het Tyrus en Sidon, Sodom en Gomorra, verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan ons.
Zeker, God de Heilige Geest zal het alles moeten bedauwen met Zijn zegen, anders zal het alles tevergeefs zijn, doch dat neemt onze verantwoordelijkheid niet weg. We zijn en blijven redelijke en verantwoordelijke schepselen. Wij zullen eenmaal tot verantwoording geroepen worden, door de hoogste Eechter, die de schuldige geenszins onschuldig zal houden. Dat wij zo ellendig geworden zijn in onze diepe val dat wij zelfs de opmerkzaamheid verloren zijn en ons niet meer bekeren kunnen, daar van zullen wij de schuld niet van ons af kunnen werpen en vrij uit gaan. Neen, het is er verre vandaan. God heeft de zonde niet geschapen en gewerkt. Het is de mens zelf die de zonde in de wereld gebracht heeft door de verleiding van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid. En dat we onszelf van al die gaven en schatten beroofd hebben daar kunnen we God de schuld niet van geven, en zelfs de duivel niet, omdat wij de macht en het vermogen hadden om staande te blijven.
Wij hebben onszelf onvat- en onvruchtbaar gemaakt en dat zal van onze hand worden afgeeist. O, liep het maar eens vast met ons aan het einde van dit jaar. En dat het gebod eens gebed werd, zoals we daar van lezen in Psalm 119:4 en 5. Wij leven nog in de welaangename tijd en in de dag van zaligheid. Het is nu nog zoekens-, roepens-, en vindenstijd. Dat wij door de bewerkimg van God de Heilige Geest de tijd des levens kostelijk leerden achten. Straks zal er geen tijd meer zijn. Wij hopen het nieuwe jaar nog in te treden, maar of wij het voleindigen zullen is de Heere alleen bekend. Het leven is zo onzeker en de dood zo gewis. Dat er nog een haasten en spoeden mocht zijn om onzes levens wil.
Alleen in de Ark der behoudenis, in Christus, is ontkoming van de toekomende toorn, en alleen door Hem is er verzoening met God en herstelling in Zijn gemeenschap. Buiten Christus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Alle gronden buiten Christus zullen ons ontvallen, maar die door genade op dat Fondament, dat reeds in de eeuwigheid door God gelegd is, gebouwd en gezakt mag zijn, zal nooit beschaamd uitkomen. Dat Fondament kan niet wegzinken. Dat kan niet ondermijnd worden. Het ligt boven en buiten het bereik van de hel, van de wereld, en van ons eigen boze en verdorven bestaan. Wat verandert, wat verwisselt in dit leven, dat Fondament is vast en houdt stand tot in alle eeuwigheid.
Dat is een blijvende troost voor allen die de Heere vrezen en die op de Naam van Zijn Goedertierenheid hopen. Jezus Christus is gisteren en heden en tot in der euwigheid Dezelfde (Hebr. 13:8). Zijn er in dit jaar zielen geweest die uit de dood tot het leven, uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht geroepen zijn, dan is dat niet geweest omdat zij dat gezocht hebben of verdiend of waardig waren, maar het was enkel en alleen omdat God van eeuwigheid in Zichzelf bewogen was. Het is alleen omdat Christus als Borg en Middelaar voldaan heeft aan het recht Gods, omdat Hij de dood gedood heeft en het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht heeft. Het is alleen omdat God de Heilige Geest hen levend gemaakt heeft en Zijn werk in hen begonnen is.
Als dat zo geweest is, wat is het dan een onvergetelijk jaar geworden. Dan was het een jaar van Gods welbehagen. Dan kan men wel zeggen: Dat was het jaar toen ik begon te leven!
Helaas, wat zullen er veel mensen en huisgezinnen zijn die moeten bekennen dat het een onvruchtbaar jaar geweest is. Zo ver ons bekend is zijn er wel hier en daar van Gods volk weggenomen. Och, dat er anderen voor in de plaats mochten komen. Het staat er zo donker bij. Ook zullen velen van Gods volk en knechten moeten getuigen dat zij wel niet in de wanhoop weggezonken of aan de onverschilligheid overgegeven zijn, dat zij wel onderhouden zijn, maar of er zaken gebeurd, vorderingen gemaakt op de weg des levens, nieuwe openbaringen geschonken zijn — och wat moet schaamte onze aangezichten dan bedekken. Ja, de Heere Jezus zei in Joh. 15:8 — Hierin is Mijn Vader verheerlijkt dat gij veel vrucht draagt. Maar och, als wij op onszelf zien, dan zullen wij wel moeten bekennen dat we meer op een onvruchtbare vijgeboom gelijken dan op die rechtvaardige uit Psalm 92, die groeien zal als een palmboom en wassen als een cederboom op Libanon.
O, waar zijn de vruchten van zelfverfoeiing, zelf-mishaging, zelfverloochening, van de doding van de zonde en het opwassen in de kennis en de genade van de Heere Jezus Christus? Och, dat mijn hoofd water ware en mijn ogen een springader van tranen om mijn onvruchtbaarheid te bewenen en mijn verre afstand te betreuren. Over onszelf kunnen wij niet roemen, maar over de Heere durven wij niet klagen.
Zijn er nog enkele zielen geweest, hier en daar, die “vroegrijpe vrucht” mochten voortbrengen, dan zal het wel zijn: Wie ben ik Heere, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? Die vrucht zal wel openbaar worden in een ootmoedige wandel met God, in een tedere vreze van Zijn Naam die betuigt: Och, dat nu al wat in mij is Hem prees!
De genade maakt klein, nederig, ootmoedig, en kinderlijk. God krijgt de eer van Zijn eigen werk; reeds hier in het leven bij aanvang, en straks in de eeuwige heerlijkheid volkomen. Ja, het zal wat een eeuwig wonder zijn als wij niet tevergeefs geleefd zullen hebben.
Volk des Heeren, och, dat wij niet met onze oude schuld het nieuwe jaar in moeten, maar dat wij dat pak kwijt mochten worden aan de voet van dat gezegende kruis van Christus. Dat dat Goddelijke en dierbare bloed ons mocht wassen, reinigen, en heiligen van alle besmettingen van het vlees en van de geest, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.
Op oudejaarsdag kunnen veel weemoedige gedachten in ons hoofd en hart komen, maar dat het de Heere behagen mocht ons op te wekken en ons te verblijden met de belofte dat het einde aller dingen nabij is. Ook het wisselen der jaren komt eenmaal aan het einde. Och, zelfs in het leven van een kind van God gebeurt het niet zo vaak dat hij welgemoed het nieuwe jaar ingaat. Het is zo menigmaal gelijk David zingt in Psalm 25:8 — Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart. Wij durven en kunnen meer rekenen op slagen dan op kussen, omdat wij het gedurig verzondigen. Gods volk kan de weg niet recht bouden. Zij zijn tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed. Zij struikelen dagelijks in vele. En zij moeten met Asaf getuigen: Mijn bestraffingen zijn er elke morgen. Zelfs Jacob moest bekennen: Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijner vreemdelingschappen geweest. En Gods kinderen hebben dezelfde ervaring. Zij hebben nog nooit iets goeds voor God kunnen doen. De vlag, die ze in hun dwaasheid wel eens uitgestoken hebben, ligt al lang verscheurd op de zolder. Als die vlag nog ooit voor de dag zal komen dan zal het wel zijn om hem halfstok te hangen. Een enkele keer in hun leven mogen zij de vaandelen opsteken in de Naam des Heeren; doch dat behoort tot de zeldzaamheden.
Eenmaal zinkt oude jaar voor eeuwig weg en dan wordt jaar voor eeuwig nieuwjaar — aanvankelijk als bij de dood hun ziel tot Christus hun Hoofd wordt opgenomen, maar volkomen in de grote dag, de dag des Heeren ,als zij met ziel en lichaam daar staan zullen, verheerlijkt, voor God en de troon.
O, dat wij door genade mogen zeggen: Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus onze Heere.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965
The Banner of Truth | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965
The Banner of Truth | 22 Pagina's