EEN HEILZAME AFZONDERING
“Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.” Spreuken 18:11.
De wijze koning Salomo heeft vele wijze spreuken samengesteld. In dat werk was hij vervuld met de wijsheid van den meerderen Salomo Christus. Die is de Opperste Wijsheid. Daarheen gij volk dat geen wijsheid bezit en met Agur moet getuigen: “Ik heb geen menschen verstand.” Alles in de val Adams verloren. Christus maakt dwazen geleerder dan de beesten der aarde en wijzer dan het gevogelte des hemels. Uit Hem krijgen we wijsheid, die we in het paradijs verloren hebben. “Indien iemand wijsheid begeert, dat hij ze van God begeere.”
Deze spreuk bevat veel goeds voor dwaze en arme schepselen. Des Heeren kinderen, afgezonderd van de wereld om God te dienen en bereid te worden voor den hemel, zullen daarin vinden wat door genade hun practijk geworden is. Niemand hunner is vreemd van hetgeen we vinden in den tekst. Zoodra als een kindeke in Sion geboren is, gaat hij het beoefenen.
De van God vervreemde wereld, allen die het leven Gods missen en voor wie God en Christus niet het begeerlijkste is geworden, vinden hun practijk daarin niet. De wereld gaat op in wat het vleesch begeert, in eigen formeersel, en zoekt het ware en bestendige niet in de afzondering der heilige eenzaamheid.
Die zich afzondert. Op afzondering wordt gedoeld. Het woord is duidelijk in deszelfs beteekenis. In de Heilige Schrift wordt menigmaal op onderscheidene wijze over het werk der afzondering gesproken. Hier moeten we denken om een mensch die zich afzondert met een bijzonder doel: Hij tracht naar iets begeerlijke; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.
Zulk een mensch is een afgezonderde des Heeren. De Heere had van ouds Zijn volk Israel afgezonderd van alle volken der wereld. Zoo aanschouwde Bileam dat volk bij de grenzen van Moab. We lezen van dat volk: “Israel zal alleen wonen, en het zal met de heidenen niet gerekend worden.” Israels God heeft dien mensch waarop gedoeld, met al Zijn geliefde kinderen, in de eeuwige Verkiezing afgezonderd van allen die Hij in Zijne souvereiniteit niet verkoor ten eeuwigen leven. Nam hem op in Zijn Verbond en gaf hem een veilige afgezonderde plaats in het liefdehart en de liefdearmen van Christus de Zone Gods, Die Zich als Borg en Plaatsvervanger aan den Vader overgaf voor al de verkorenen ten leven. Hij was reeds in de eeuwigheid een gezegend voorwerp der liefde Gods. Geliefd door Vader, Zoon en Heilige Geest. In het eeuwige welbehagen, in de eeuwige liefde, barmhartigheid, genade en goedertierenheid van den Drie-eenigen God besloten. Hebt gij de ware afzondering lief ? Zeg dan vrij: “Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog.”
In der tijd zondert God hem af naar Zijn eeuwig welbehagen en in souvereine genade. Hij maakt hem van dood levend en maakt hem en beelddrager Gods. Christus zoekt het verloren schaap waar het zich ook bevind. De goddelooze Manasse moet afgesneden en afgezonderd worden van de goddeloozen en god-deloosheden. Een Ruth de Moabitische moet afgezonderd worden van Moab; Saul van Tarsen van de farizeen en alle eigengerechtigheid. Het verloren en gevonden schaap wordt gevoerd in de schaapskooi van Gods Kerk, binnen de geestelijke familie van Koning Jezus. Hij mag en kan met de wereld niet langer gerekend worden. De brug is opgehaald. Hij mag en kan zich niet langer vermengen en één zijn met hen die op den breeden weg wandelen naar het verderf. Christus is in hem geworden de opstanding en het leven. Een ander leven is aangebroken. De goede en onberouwelijke keus is in zijn hart. Die keus zal nooit berouwen. O, waarom niet eerder! Door Gods Geest, in hem een Geest der heiligmaking, begint hij niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Gods te leven. Het wordt de ernstige bede; “Ach, dat mijne wegen gericht mogen worden om Uwe inzettingen te betrachten.”
De Heere zondert inwendig af. De nieuwe mensch, die uit God is, moet afgezondert zijn van den ouden mensch der verdorvenheid. Geen vermenging kan en mag plaats hebben. Dat heilige dat uit God is, kan niet zondigen. Over alles wat heerlijk is zal een beschutting zijn.
Door Gods Geest onderwezen zoekt deze bewel-dadigde mensch en veilige en afgezonderde plaats in Christus als de Ark der behoudenis. Als een geestelijk duifje vliegt hij daar geloovig en smeekend heen. Is hij door het geloof in Christus en Zijne gerechtigheid geborgen, Hij is veilig, vrij en blij. Door Christus en Zijne gerechtigheid vindt hij een veilige en afgezonderde plaats in Gods Vader-armen en hart. O, hoe zalig en zoet, deze plaats! Het is een welverzekerde woonplaats. Op Gods tijd wordt hij afgezonderd van alles in deze wereld. Hij wordt opgenomen in heerlijkheid. Daar dan in het gezelschap van al de heerlijke engelen, de gezaligden door het bloed des Lams; ja, dan in het heerlijke gezelschap van Christus zijn Verlosser en Bruidegom.
Die zich afzondert. Zulk een mensch zondert zich af van de wereld die in het booze ligt. Hij mocht een scheldbrief geven aan wereld, zonde en Satan. Hij werd verwaardigd om den zaligen dienst van Koning Jezus te kiezen. Ach! bleef hij altijd zoo afgezonderd met zijn gansche hart van dat alles, als hij zijn weg voortzet naar het hemelsche Sion. Lot is als een baken ter waarschuwing opgericht.
Hij zondert zich af in verborgene plaatsen om daar zijn hart uit te storten voor het aangezicht des Heeren. De Heere Jezus had Nathaniel gezien onder den vijgeboom. Wat deed hij daar ? In het verborgene, waar de Heere hem alleen ziet, schreit hij over zijn vele zonden en belijdt ze in oprechtheid voor het aangezicht des Heeren. Daar hooren wij hem roepen: “Zie mijn berouw, hoor hoe een boeteling pleit.”
Hij zondert zich af om in de eenzaamheid met den Heere gemeenzaam te verkeeren. We lezen van David Brainerd dat hij soms vele uren in het bosch doorbracht, om met den Heere te worstelen en gemeenschap met zijn Verlosser te hebben.
Hij zondert zich af om Gods Woord en andere nuttige geschriften biddend te onderzoeken. Hij begeert toe te nemen in de kennis die hem en anderen nuttig is.
Hij zondert zich af met Gods volk, om het hen gemeenschap te oefenen, te bidden, te wenen, te danken, te zingen, en te spreken over de dingen die het koninkrijk Gods aangaan.
Ieder van Gods volk kent hier iets van. Ze worden door Gods Geest er toe bewerkt. Ze zullen navolgers zijn van hun Liefste, Die ook zooveel in afzondering is geweest om met Zijn Vader gemeenschap te hebben, te worstelen, te strijden en te bidden, Zijn geliefde Bruidkerk ten goede. Helaas! helaas! dat de heilzame afzondering zoo verminderd is in Gods kerk. Weinig begeerte en behoefte daaraan in deze donkere tijden. O, dat er verandering Kwame! De heilzame afzondering is zeer nuttig tot groei en bloei van het geestelijke leven. Vooral in deze veelbewogen tijden roept de Heere Zijn volk toe: “Ga henen, Mijn volk, ga in uwe binnenste kamers, en sluit uwe deuren achter u toe; verberg u als een kleinen oogenblik, totdat de gramschap overga”; enz.
Die zich afzondert tracht naar wat begeerlijke. Die zich niet afzondert, die van de wereld is, tracht ook naar iets begeerlijks; maar wat is het? Waar gaat het dwaze en zondige hart van den mensch al niet naar uit? Wat begeert en verlangt hij al niet te bezitten? Hij ziet zooveel begeerlijks voor het zondige vleesch in de wereld; zooveel begeerlijks in een eigenwilligen godsdienst, waarin hij voldoening zoekt voor vleesch en geest.
De afgezonderde des Heeren, heeft zijn hart gezet op andere begeerlijke dingen die hem voorgesteld en aangeboden worden zonder prijs en geld op de markt van vrije genade. Hoor eens de taal zijner ziel bij tijden:
Met Hem (Jezus) wil ik zwerven,
En ‘t wereldsch goed derven;
Wat geef ik om schijn ?
‘k Zoek schatten van waarde
En wil hier op aarde,
Een vreemdeling zijn.
Verkeer ik in ‘t eenzaam
Met Jezus gemeenzaam,
Dan Wensch ik niets meer.
En reis ik met anderen:
Wij troosten malkand’ren,
En loven den Heere.
Is hij in het koninkrijk der genade overgebracht, daarin ontdekt hij veel begeerlijks voor zijne ziel. De dierbare Bijbel, zes-en-zestig heilige en goddelijke boeken, wordt hem een geestelijk schatboek— een goudmijn. Met een verlicht verstand ontdekt hij daarin meer en meer dat hem begeerlijk is. Met welke heerlijke schatten en rijkdommen komt hij in kennis. Hij leert de groote waarde er steeds meer van kennen. Hij wordt geleerd op de school van Jezus om schatten te vergaderen in den hemel, waar de roest ze niet kan verteren en de dief ze niet kan stelen. In hen ontdekken we de man uit de gelijkenis die een schat in een akker ontdekte; in de koopman die schoone paarlen zocht en die er één ontdekte van groote waardij. God te kennen en te bezitten; Christus en Zijne gerechtigheid, de mantel der gerechtigheid om zijn naaktheid voor God te bedekken; de zaligheid door Christus voor ellendigen verworven; gemeenschap met en aan God in Christus; vrede met God door het bloed van Christus; vreugde en blijdschap des harten; Gods Geest als een Toepasser en Trooster te bezitten; geestelijke spijs en drank voor zijn kostelijke ziel; dierbare beloften waarin tijdelijke en eeuwige heilgoederen worden beloofd; gemeenschap met Gods lieve volk; God groot te maken en Hem te prijzen; na dit leven te ontvangen het zalige hemelleven en eenmaal met al Gods volk te zijn een erfgenaam van een nieuwen hemel en nieuwe aarde waarop gerechtigheid wonen zal, enz. Hoe is het mogelijk om alles te noemen of te beschrijven. Maar laat mij niet vergeten hier nog bij te voegen, dat de kruimkens van Gods ontferming en genade, hem als een on—en heiwaardige ook bij tijden zeer begeerlijk zijn. Het “gena, o God,” ia dikwijls op zijn schuldige lippen.
Tracht hij naar wat begeerlijke, naar dat begeerlijke voorgesteld, dan bidt en smeekt hij er om; zegt hij wel eens met Jacob: “Ik zal U, Heere, niet laten gaan totdat Gij mij daarmede zegent,” Christus zal hem min of meer uit Zijne eeuwige volheid met het begeerlijke bedienen in dit leven en hem na dit leven de begeerte des harten volkomen schenken. Dan zal hij eeuwig huppelen van zielevreugd, terwijl hij hier al eens mag zingen:
‘k Ben met rijkdom overladen,
Wereldling! ik heb een Schat,
‘k Mag mij in de weelde baden,
Die geen wereldling bevat;
In ben vol van goed en eere,
Ik bezit een hoogen staat,
En ik draag de beste kleeren:
Zijd’ of kostelijk gewaad.
Tracht de reizende pelgrim naar iets begeerlijke, hij vermengt zich ook in alle bestendige wijsheid. Aan dwaasheid en blindheid ontdekt, is de ware wijsheid hem zeer beminnelijk geworden. Zijn hart is, door de genade Gods, op iets gezet dat bestendig is. Iets dat zijne ziel nuttig is en nimmer zal vergaan. Hij vermengt zich zich in alle bestendige wijsheid. Zijn hart is er op gezet, hij komt er mede in verbinding, hij is er mede werkzaam, hij wordt er als één mede, gelijk als dingen die met elkaar vermengd worden. De Geest Gods die het hart als woonplaats heeft verkoren, bewerkt er toe, geeft lust en begeerte er toe. Zonder Dien Geest is het zoo geheel anders.
God is de wezenlijke bestendige Wijsheid. Christus Jezus, de Zone Gods, heeft getuigd dat Hij is de Opperste Wijsheid. Hij is de Fontein der wijsheid. Openbaarde Hij Zich als zoodanig ook niet toen Hij op aarde was? Die zich met Hem vermengde, werd wijs ter eeuwige zaligheid. Denk om Nicodemus en de discipelen.
Er is een bestendige wijsheid in de natuurlijke werken Gods. Hoe groot en heerlijk zijn die werken Gods; Hij heeft ze alle met wijsheid gemaakt. De heiligen van ouds verlustigden zich in die wijsheid Gods.
Er is een bestendige wijsheid in de geestelijke werken Gods. Paulus zich daarmede vermengende en die overdenkende, riep uit: “O, diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe on-doorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen.’ “ Onuitsprekelijke en bestendige wijsheid in en weg uit te denken om met behoud Zijner heerlijke deugden en door den diepen en vreeselijke val des menschen heen, zondaren tot de eeuwige zaligheid te brengen. En is elk kind des Heeren niet een kunststuk der eeuwige wijsheid Gods?
Er is een bestendige wijsheid in het Boek der boeken. Dat Boek is dierbaar. Daarin ziet een zondaar zijn dwaasheid en blindheid; daarin ontdekt hij schatten van wijsheid en kennis. Welk een wijsheid en kennis mochten blinde zondaren reeds uit die fontein ontvangen. Gedurig vermengt hij zich met die bestendige wijsheid in dat Boek gevonden, en zet er zijn hart op. Hoe gaarne wil hij die wijsheid hooren verkondigen door Gods knechten en hunne schriften onderzoeken. De dichter David moest getuigen:
Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet,
Mijn pad ten licht, om ‘t donker op te klaren.
Zoo wordt een zondaar eenmaal volkomen van alle dwaasheid en onkunde verlost; zoo komt hij op Gods tijd tot eeuwige en volmaakte wijsheid en kennis.
Gods naam alleen de eere!
Meer kunnen we dat thans niet uitbreiden. Hoog bevoorrecht zij, die de heilzame afzondering kennen, die trachten naar dat begeerlijke en zich vermengen in alle bestendige wijsheid. Hoe groot in dezen de breuk en het gemis. In de wereld moet men het niet zoeken, en in de kerk is het ver weg. Zelfs een groot gemis onder het ware Israel. Er mocht eens verandering komen! Hoe noodig op weg en reis naar de eeuwigheid! Hoe noodig in deze donkere tijden dit te beoefenen, nu de oordeelen alom uit den hemel nederdalen.
Lezer! kent gij daar niets van? Denkt gij soms dat de heilzame afzondering niet noodig is? Zult gij er vreemdeling van blijven? Wee, dan uwer! Wat zal dan straks eeuwig uw lot zijn? Gods overtuigen-den Geest voere u spoedig op zulk een verborgen plaats, waar ge zult getuigen voor het aangezicht des Heeren:
Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden;
Zie mijn berouw, hoor hoe een boeteling pleit,
En reinig mij van mijn vuile zonden.
Zijt gij geen vreemdeling van deze heilzame afzondering? Gaat daar uw hart bij tijden naar uit? Moogt ge trachten naar iets begeerlijks en u vermengen in alle bestendige wijsheid? De vrucht zal daarvan zijn de verheerlijking Gods en het nut uwer ziel. Is het niet alzoo? O, dat er toeneming mocht zijn in deze afzondering en geestelijke betrachting. Vooral in deze veelbewogen en drukke tijden. Die zich vermengt met de wereld en de dwaashid der wereld, wordt der wereld meer gelijkvorming; maar die zich vermengt in alle bestendige wijsheid, ook op de knieen, wordt Gode en Christus meer gelijkvorming. Dat er geen achteruitgang mocht zijn. Vergeet niet, er is een goede—maar ook een zeer schadelijke achteruitgang. Helaas! is het laatste te veel het geval. Gods Geest bewerke al Zijn volk tot hetgeen Hem welbehagelijk zij. Ons verheerlijkt Hoofd in den hemel, zij onze hulpe. Zonder Hem kunnen we niets doen; met en door Hem kunnen we alles doen. Paulus getuigde: “Ik vermag alle dingen door Christus Die mij kracht geeft.” Hij doe ons veel eenzaam met Hem gemeenzaam verkeeren, getuigende met David: “Ik ben een vreemdeling op de aarde; verberg Uwe geboden voor mij niet.” Ps. 119:19.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965
The Banner of Truth | 20 Pagina's