JEZUS LIEFHEBBEN
Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Johannes 21 : 16a
Bovenvermelde vraag: „Hebt gij Mij lief?” is door de Here Jezus gedaan aan Petrus, terwijl zij samen op het strand van de Galilese Zee ter maaltijd waren. Het was die wonderlijke maaltijd, door de Heere Jezus Zelf op een voor ons onbegrijpelijke wijze toebereid. Het was die wonderlijke spijze, waarop Hij Zijn discipelen onthaalde na een nacht van worsteling en arbeid, die hun niets gelaten had dan een ledig schip. De Heere had als Schepper van zee en land, in Wiens hand de diepe plaatsen van de zee zijn, hun schip niet gevuld met wondervis. Wonderlijke visvangst, wonderlijke maaltijd, wonderlijke verschijning. Zich vreemd houdend, alsof Hij niet wist, dat ze geen toespijs hadden. Al wat Jezus doet, is wonderlijk en verrassend. Toen deze maaltijd was afgelopen, had de Heere een apart woord aan Petrus. Het is niets bijzonders in de kerk Gods, als de Heere in het algemeen spreekt, dat Hij Zich in het bijzonder richt tot deze of gene. Een aparte boodschap heeft de Heere soms tot een ziel, die tussen een menigte hoorders zit onder de bediening des woords, of ann de Avondmaalstafel zich bevindt. Datzelfde woord, persoonlijk tot hen gericht, kan soms met zoveel kracht op hun ziel vallen, alsof de Heere hen bij name roept. „Martha, Martha!” „Simon zoon van Jonas”. Of zoals Hij deed in het gezelschap Zijner discipelen met Thomas. „Kom nu eens hier en leg uw vinger in het teken der nagelen, of steek uw hand in Mijn zijde”.
Hij brengt zulke bijzondere boodschappen dan met een bijzonder doel. Hij heeft wat te zeggen, te onderwijzen, te troosten, of wat Zijn eeuwige wijsheid voor Zijn discipelen nodig keurt. We zouden, voor we werder gaan, wel willen vragen: Lezer, weet ge ook van zulke vragen, die u persoonlijk raken? Dat de Heere het met u had en niet met een ander? Als ge overtuigd werdt van schuld, als ge raad of bestuur in donkere gevallen ontvingt; ge hoordet dan geen stem uit de hemel, maar het was — en dat was werkelijk zo — of de Heere het door Zijn Woord alleen tegen u had; of de leraar alleen voor u moest spreken, dit of dat zeggen, waarin juist uw toestand verklaard lag; een tekst verklaren, die gij in de week overdacht had, of waarmede de Heere u was voorgekomen. Soms werd de Middlelaar voorgesteld in Zijn weergaloze zondaarsliefde, waaraan gij juist toen zo’n behoefte hadt. O, die Kenner der harten weet wat in de mens is; Hij spreekt te rechter tijd.
En nu was er veel gebeurd met Petrus sinds de Heere alscheid — voor een korte tijd — van neru genomen had in de Paaszaal. Dingen, die hem enerzijds tot in het diepst van zijn ziel bedroefd en beroerd hadden, maar ook dingen, die hem de onuitsprekelijke liefde van Zijn Meester in het klaarste licht voor ogen stelden. Wat hem zo diep beroerd had? Wel, dat was de verloochening van zijn lieve Meester. Wat hem de liefde en de trouw van zijn Meester toekende, was, dat de hemelse boodschap op de Opstandingsmorgen tot de vrouwen luidde: „Zegt het ook Petrus”. Ja, dat zijn dierbare, getrouwe Meester op de eerste dag Zijn bedroefd kind opzocht en aan hem verscheen als een verrezen Messias. Veel was er gebeurd. En het Zoonschap en het Messiasschap van Christus was beide aan hem verklaard in de waarheid van Zijn profetische voorzegging: „Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochend hebben”. Maar ook was de waarheid van Jezus’ verklaring aan hem bevestigd: „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet op-houde”. Maar met dat alles was de zaak voor Petrus niet opgelost. Tot hiertoe was de Heere in Zijn eeuwige wijsheid al het gepasseerde voorbijgegaan, zonder het minste verwijt. Ook hieraan kan Gods volk zich toetsen. Er kan veel gebeurd zijn, maar er blijft nog wat zitten. De eigenlijke zaak is niet ontbonden. Vele betuigingen van de liefde Gods tot hen, vele uitgangen hunnerzijds naar Hem, maar…. de schuld is niet weg, maar er is iets, al kunnen ze zelf niet verklaren waar het in bestaat, dat nog enige stremming geeft en waardoor ze, met een zekere ongerustheid ver-vuld, een nadere en klaarder openbaring van de Heere Jezus wachten. En dat heeft de Heere hier behaagd bij Zijn knecht en kind te doen op een wijze, zoals alleen Johannes het ons mededeelt. En o die wijsheid van Jezus, die in de aanspraak en in het onderwijs, dat Hij daar aan vastmaakt, uitblinkt. Hij dagvaart Petrus niet voor de rechterstoel. Hij verwijt hem niet de hoogdravende woorden: „Al moest ik ook met u sterven …” Hij zegt niet: Wat stond ge daar te vloeken en te zweren in de zaal des hogepriesters? O neen, maar Jezus grijpt tot driemaal toe in tot in het diepste van Petrus’ hart, met te zeggen: „Hebt gij Mij lief?” En dat woord van de Heere Jezus, met zoveel kracht en klem in zijn volle betekenis, werd in Petrus’ hart ongetwijfeld verklaard zonder dat de Heere iets noemde van hetgeen ge-gepasseerd was. Immers, had Petrus het met daden niet getoond Jezus niet lief te hebben? Iemand, die wij niet willen kennen, zijn discipel niet zijn, voor wie wij ons schamen onder zijn volgelingen te behoren, hoe kunnen wij die liefhebben? Zal hij nu van een Jezus ,voor Wie hij zich schaamt, getuigen? Zal hij als heraut van Hem het volk gaan leren? Zal hij als apostel Iemand, Die hij verloochend heeft, als de Messias, aan de vaderen beloofd, uitdragen in de wereld? Heeft hij Jezus nu lief als Hij ingegaan is tot Zijn verhoging, en had hij Hem niet lief in smaad en kruis?
Volk des Heeren, stel u even in Petrus’ plaats en vraag u af of hierboven genoemde beschuldigingen uw eigen hart niet menigmaal benauwen. Als ik Jezus oprecht liefhad, had ik daar voor Hem uit moeten komen; dan had ik die tegenheid en dat kruis om Zijnentwil gewillig moeten dragen; dan zou ik ginds met de wereld of daar met de zonde niet moeten heulen. Och, wat is die liefde flauw, die eerste liefde gesleten, die innner-lijke betrekking dikwijls onderbroken door het omzien naar andere minnaars. Maar evenwel, als ‘t er op aan komt, hebt ge Hem toch lief.
Daarom heeft de Heere Jezus wijselijk eerst Petrus gevraagd: „Hebt gij Mij liever dan deze?” Daar lagen de netten en schepen, ankers en touwen waar de Heere hem eens had afgeroepen. Sommigen willen deze woorden zo lezen alsof de Heere zegt: Wat kiest gij, Petrus, dat oude handwerk, het schippersbedrijf of Mijn lammeren te weiden? Hebt gij Mij lief boven uw handwerk en bedrijf? Ziet hier dan de keuze van het volk, die ze eens gedaan hebben toen Jezus hen riep om Hem onvoorwaardelijk te volgen en geen vader of moeder meer dan Hem lief te hebben. Hij had hun hart ingewonnen met: „Hoor, o dochter, en zie en vergeet uw volk en uws vaders huis”.
Maar als de Heere Jezus Petrus in zijn ambt, dat door hem verzondigd was, genadiglijk herstelt, komt het ook duidelijk uit, dat Petrus uit kracht van Jezus’ voorbede: „Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude”, de liefde die op de bodem van zijn hart lag zijnde daar uitgestort door de Heilige Geest, nooit verloren had. Al mocht die door zwakheid des vleses voor een wijle tijds als onder de as bedolven liggen, zij laaide aanstonds weer op toen het oog van Jezus het zielsoog van Petrus ontmoette in de zaal des hogepriesters, waarop het zielsberouw, het bitterlijk wenen van Petrus over zijn begane misdaad, ogenblikkelijk volgde. Dat was de vrucht van Jezus’ liefde tot Petrus, de vrucht van Zijn gezegende voorbede, die het geloof en de liefde in Petrus staande hield temidden van de vloedgolven van zonde, die hem dreigden van Jezus af te scheuren. O eeuwige liefde: Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefhad en … liefheeft tot het einde toe.
En nu komt deze veelbetekenende vraag van Jezus tot Petrus: „Hebt gij Mij lief?” tot een ieder onzer. En hoeveel er ook in deze droeve tijden, die wij beleven, over deze liefde gesproken wordt, vast staat het wat de apostel Johannes zegt: „Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem”. Christus en Belial zijn niet te verenigen. Gods volk heeft geleerd, dat ze niet alleen de parel der wereld, maar zelfs de paarlen van hun bevinding en tranen voor Christus moesten inruilen en dat ze daartoe op de dag van Gods heirkracht zijn gewillig gemaakt. Een Jezus, Die wij niet kennen, kunnen wij onmogelijk liefhebben. Een Jezus van vijf letters kan nooit het hart in liefde doen ontbranden. Een Jezus door beschouwing kan de ziel de geloofstaal nooit doen uiten met de bruid: „Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk”. Een Jezus alleen, Die van de Vader geschonken is, nadat vooraf plaats in het hart voor Hem gemaakt is, kan de geloofs-vereniging met Hem bewerkstelligen en daar alleen kan de ziel Jezus liefhebben om de waardigheid van Zijn Persoon en de uitnemendheid van Zijn bediening als Middelaar. Daarom mogen wij gerust onderstellen, dat velen uit ons tegenwoordig Christendom deze vraag bevestigend zouden beantwoorden, die tittel noch jota van Christus in een bevindelijke zin leerden kennen. O, wat zal die ontnuchtering vreselijk wezen, als die grote Heere te genen dage tot hen zal zeggen: „Ik heb u nooit gekend”. De Heere opene nog blind zielsogen voor het voor eeuwig te laat is. Volk des Heeren, dat durft u toch niet te ontkennen, Jezus lief te hebben. Maar o, wat staat uw liefdeloosheid daar tegenover tot uw schande getekend. Hem liefhebben vooreerst en bovenal met een steeds toenemende genegenheid tot Hem ligt wel in uw begeerte; het lag immers ook in uw belofte, toen ge met Asaf zeidet: „Ik zal U al mijn liefde waardig schatten”? Maar o, wat komt daar vaak in de praktijk weinig van terecht. Wat voelt ge uw hart dikwijls als de vloed bewogen en heren derwaarts gedreven tot dingen, die geen waarde voor uw geestelijk leven hebben. Zij het u gedurig tot schaamte. Zoek de liefde tot de bediening en tot het ware volk van God aan te kweken. Middelijk kunt ge daardoor tot Jezus gebracht worden. Weet ook, dat ge uit kracht van Zijn eigen liefde tot u in de staat der genade zult onderhouden en bewaard blijven, en gij derhalve nooit op uw eigen liefde, maar alleen op zijn opzoekende en voortgezette liefde eeuwig zult roemen. Zoek ook wat Hij u uit liefde toeschikt, alle Kruis-en drukwegen, schoon smartelijk voor uw vlees, als uit de liefdehanden en het lieldehart van een getrouwe Liefhebber te ontvangen en wacht met lijdzaamheid op de tijd, dat gij uw bruidsliefde in het volmaakte zult uitdrukken voor Zijn troon.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1964
The Banner of Truth | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1964
The Banner of Truth | 8 Pagina's