De ware vreze Gods
De vreze des Heeren is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods.
Spreuken 14 : 27
De benaming, de vreze des Heeren duidt niet op zogenaamde slaafse vrees, welke bestaat in grote angst voor de gevolgen van de zonde, welke inderdaad te vrezen zijn, beide in dit en in het toekomende leven. Maar zij duidt op de dienst Gods uit liefde en eerbied, en wel op de dienst Gods in haar geheel, omvattende beide gebod en gebed. Haar voorwerp is de Heere, de onveranderlijke, getrouwe Verbondsgod, de Allerhoogste, AUerwaardigste, overvloeiende Fontein van alle tijdelijk, geestelijk en eeuwig goed, Wiens gunst zo onmisbaar nodig is om getroost te kunnen leven en eens zalig te kimnen sterven, en Wiens gramschap zo ontzettend wezen zal, wanneer Hij Zich zal opmaken om de inwoners der aarde geweldiglijk te verschrikken.
De kinderlijke vreze des Heeren bestaat in de diepe indrukken van nietigheid en afhankelijkheid van de God 'der krachten van alle vlees, Die al Zijn schepselen de adem, het leven en alle dingen geeft. Het bestaat tevens in een diepe kermis van de totale verdorvenheid onzer .natuur door de val van Adam, en dat in de mens geen lust, wil of vermogen is, uit en van zichzelf, om ooit te kunnen wederkeren tot die God, van wie wij in Adam zozeer zijn afgeweken. Die zelfkennis, die de rhens zijn kleinheid, afhankelijkheid, maar ook zijn zondigheid doet kermen, vloeit uit de Godskennis. God kan immers slechts door de mens gekend worden, voorzover het God behaagt. Zich aan de mens bekend te maken en te openbaren.
God te kennen in Zijn vlekkeloze heiligheid en onkreukbare rechtvaardigheid verspreidt een licht in de ziel, waardoor hij eigen duisternis en totale uitgevallenheid begint te beseffen, met het gevolg, dat men werkzaam wordt aan Gods genadetroon, of het nog mogelijk zou zijn, om weer met die God verzoend te mogen worden. En nog afgezien van de vraag, of men ooit zal zalig worden, is net zulk één niet mogelijk om in de zonde te blijven leven. Integendeel, men zal de zonden haten en vlieden, afbreken door gerechtigheid, gelijk de Schrift het noemt, en er zal een hartelijke lust en liefde zijn, om niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods te leven.
De oorsprong of de fontein der ware vreze Gods ligt allereerst in verkiezing en verbond van eeuwigheid, vervolgens nader in het lijden, sterven en opstaan van de Heere Jezus Christus, buiten Wie geen één mens de vreze Gods bezit.
Maar nog nader geformuleerd ligt het in de wedergeboorte en levendmaking van de geestelijk dode zondaar, want vóór de levendmaking is er hoogstens slaafse vrees uit eigenliefde en zelfbehoud.
Sluit alle vrees in een bekommering des gemoeds, dan is in de kinderlijke vrees die heilzame en heilbegerige bekommering des gemoeds of God wel in ons aan Zijn eer zal komen, dat is de werking van de liefde Gods, uitgestort in het hart en verwekkend een hartelijke wederliefde tot de Heere, tot Zijn Woord en wet, rechten en inzettingen. Door de liefde tot de Heere zoekt men Hem te behagen met een voorzichtige, behoedzame, ijverige betraohting van de geboden des Heeren, gelijk een rechtgeaard kind omziet naar de ogen van de moeder.
De Heilige Geest werkt die liefde, die kinderlijke vreze en dat ontzag voor de Heere door de openbaring Gods in het hart, en maakt ook die kinderlijke vreze langs hoe meer evangelisch, om gezuiverd van alle wettische bevattingen, vreze en dienstbaarheid te wandelen, in ware evangelische vrijheid, waarvan de apostel zegt: „Staat dan in de vrijheid, met welke u Ghristus heeft vrijgemaakt". De kinderlijke vreze gewerkt door de Heilige Geest is de bekommering des gemoeds over de verbergingen van Gods aangezicht. De beoefening der kinderlijke vreze Gods is een rijke genade des geloofs. Teder te mogen leven, te leren
waken en strijden tegen de zonde, het kwade te haten, Gods wet te beminnen, een goed en goeddoend God te kennen, lief te hebben en uit liefde te gehoorzamen is grote genade. De hoogste blijdschap en levendige lust te hebben in de betrachting van de geboden des Heeren, is een benijdenswaardige gestalte in de kinderen Gods, als zij practicaal mag aanwezig zijn.
Welk een kostelijk levensbeginsel, en houdbaar, want de Engel des Heeren legert Zich rondom degenen die Hem "/rezen, en het is betamelijk naar de vvijze Salomo, als hij zegt: „Vreest God en onderhoudt Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen". Hierin ligt een beginsel, een verzadiging van vreugde, de wortel en de bekroning van alle ge» nade. Hierin is het beginsel der wijsheid, een wijsheid die van boven is, en hier is de voorzichtigheid der rechtvaardigen, want bij God is een vreselijke - Majesteit, want Hij is een groot Koning, grotelijks geducht in de raad Zijner heiligen, en vreselijk boven het heir, dat om Zijn rijkstroon staat.
Deze kinderlijke vreze heeft niets te ma-„n rnet de vrees der duivelen, de vrees der huichelaren te Sion, maar dit is de kinderlijke vreze des Heeren, zoals die gevonden wordt in de wedergeboren en levendgemaakte zielen. De benaming, een springader des levens, heeft enige verklaring nodig. In het Oosten was een springader van levend water uitermate belangrijk. Zonder water sterft mens en dier en plant, en dat te meer naarmate de luchtstreek droog en warm is. Wat dorst lijden betekent, weet men dan pas, indien men er kennis mee gemaakt heeft. Woestijnreizigers vrezen meer de dorst dan de honger, en in die grijze oudheid, ten tijde van de Spreukendichter gold dat nog meer dan tegenwoordig, waar thans vele moderne hulpmiddelen de mensheid ten dienste staan.
Bameveld
Ds. CHR. V. DAM
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1956
De Banier | 8 Pagina's