Voor Oud en jong
CLVIII
Vervolging der Gothische Christenen. Sahas gemarteld en verdronken.
Van degenen, die tijdens de tweede vervolging onder Athanarich, Opperhoofd der Gothen, ter dood veroordeeld werden, treedt vooral een zekere Sabas op de voorgrond. Wij hebben zijn naam reeds vernomen uit de brief, welke door de gemeente des Heeren onder de Gothen aan de Gemeenten van Cappadocië en aan alle andere gemeenten der Christenheid werd rondgezonden.
Genoemde Sabas was een Christen, die reeds als kind geen vuriger wens kende dan voor de naam en zaak des Heeren te mogen opkomen. Hij had een plaats gekregen onder de kerkelijke zangers der gemeente, welke functie met nauwgezetheid door hem werd waargenomen. Voor het overige leidde hij een leven in strenge onthouding van de wereld en hare begeerlijkheden. Vrijmoedig mocht hij voor de waarheid opkomen en de afgoderij in zijn omgeving bestrijden. Het ontging de vijanden dan' ook niet, dat in het dorp, waar Sabas woonde, het Christendom onderscheidene aanhangers vond. Om de voortgang te stuiten besloot men degenen, die voor Christenen gehouden werden offervlees te laten eten, waarmede zij dan betoonden het Christelijk geloof te verzaken. Ook Sabas werd voor deze keuze gesteld. Daarbij deed zich echter het merkwaardige voor, dat juist heidenen de Christenen wilden redden. De verklaring hiervan ligt daarin, dat niet zozeer het volk de Christenen haatte en hen vervolgde, maar de vorst met de aanzienlijken des lands, die daarbij meer door staatkundige dan door godsdienstige redenen gedreven werden.
Toen nu de dorpsbewoners er kennis van kregen, dat men Sabas er zijn mede-Christenen, die familieleden der heidenen waren, offervlees wilde laten eten, bedacht msn een middel om hen te helpen teneinde hen te sparen voor de gevolgen, indien zij weigeren zouden aan het bevel te voldoen. Dit middel bestond daarin, dat men aan de Christenen geen offervlees maar ander vlees voorzette, hetwelk deze naar hun mening zonder bezwaar konden nuttigen, terwijl hunne overheden er door in de waan gebracht werden, dat de Christenen door het hun voorgezette vlees te eten, hun geloof verzaakt hadden. Sabas kon deze misleiding echter niet goedkeuren en wees zijn geloofsgenoten op het ongeoorloofde er van. Dit was echter allerminst naar de zin dergenen, die hun bloedverwanten op boven vermelde wijze voor de marteldood wilden vrijwaren. Daarom verdreven zij Sabas uit hun dorp om hem na enige tijd weer terug te laten-komen.
Er kwam echter op hoog bevel een nieuw onderzoek. Sommige dorpsbewoners, heidenen, verschenen toen met offeranden voor degene, die met het onderzoek belast was, om te zweren, dat er in het dorp geen Christenen te vinden waren. Dit was Sabas echter te machtig. Hij kwam naar voren en zei de: , , Ten mijnen behoeve zwere niemand, want ik ben een Christen". Daarop verklaarden de dorpsbewoners, die hun Christen-familieleden verborgen hielden, onder ede, dat onder hen slechts één Christen was. Hierop liet de afgezant der overheid Sabas naar voren treden en vroeg hij aan de omstanders of Sabas eigendom bezat. Allen verklaarden dat hij niets bezat dan wat hij aan zijn lichaam droeg, waarop de afgezant Sa-bas vol minachting liet verdrijven, zeggende, dat zo iemand baten noch schaden kon.
De overheden bemerkten wel dat zij op de door hen ingeslagen weg het Christendom nooit zouden kunnen uitroeien, temeer daar het hun niet ontging, dat het volk de Christenen in bescherming nam in plaats van ze aan te brengen en over te leveren. Het lag dan ook voor de hand, dat men andere middelen ging beramen om het beoogde doel te bereiken. Al spoedig zouden de Christenen dit ondervinden. Korte tijd toch nadat de gemeente van het bedoelde dorp het Paasfeest gevierd had, werd dit door een gewapende bende onder aanvoering van Athanarich zelf overvallen. Sabas en de priester van het dorp, die ook Christen geworden was, werden des nachts van hun legerstede gelicht, gevangen genomen en gebonden meegesleept. Onderweg reeds moesten zij allerlei mishandelingen ondergaan, vooral doordat Sabas door zijn getuigen voor het Christelijk geloof, de woede der vervolgers te sterker deden oplaaien. Sabas en zijn medgevangene mochten echter onder al deze mishandelingen getrouw blijven aan de naam en zaak des Heeren. Ook nadat men Sabas door allerlei martelingen gefolterd had, zo lang, tot de onverlaten in slaap gevallen waren en hem gebonden op de grond lieten liggen.
In hetzelfde huis, waarin de gevangenen met hun beulen verbleven, bevond zich echter een vrouw, die des nachts opstond om voor de huisgenoten het eten te gaan klaar maken. Toen zij Sabas zag liggen, werd zij zo zeer met deernis vervuld, dat zij zijne banden losmaakte. Sabas had toen met zijn medegevangene de vlucht kunnen nemen, maar hij deed dit niet. Hij bleef in het huis en hielp de vrouw bij haar arbeid. Toen echter Athanarich na het ontwaken zag wat er gebeurd was, liet hij Sabas onmiddellijk opnieuw binden en aan een balk in het huis ophangen. Daarop zette men Sa-bas en de priester offervlees voor, onder belofte, dat zij door daarvan te eten, hun leven zouden redden. De priester weigerde dit echter pertinent. Hij zeide: „Het is ons niet geoorloofd van deze spijze te eten, zeg dus aan Athanarich dat hij ons kan laten kruisigen of doden op welke wijze hij wil". Ook Sabas liet zich horen. Hij vroeg: „Van wien komt deze boodschap? " Toen men hem daarop ten antwoord gaf: „Van Athanarich, onze heer", riep hij; „Er is slechts één Heer God in de hemel, maar Athanarich is een goddeloos mens, op wien de vloek des hemels rust. Deze spijzen zijn onrein, evenals Athanarich, die ze ons zendt". Deze woorden maakten, dat één van Athanarich's dienaren zo zeer in woede ontstak, dat hij Sabas met een zware knots zulk een hevige slag op de borst gaf, dat de aanwezigen stellig meenden, dat Sabas daaronder bezvrtjken zou. Deze uitte echter geen kreet van smart en zeide tot degene, die hem geslagen had: , , Weiet dat ik het niet meer gevoeld heb dan wanneer gij met een weinig wol naar mij geworpen had". Hierop werd Sabas ter dood veroordeeld. Hij zou verdronken worden. Op weg naar de rivier, waar het vonnis voltrokken zou worden, hoorde men hem God danken, dat Hij hem de marteldood wilde waardig keuren. Bij de rivier gekomen, wilden zijn geleiders hem laten ontsnappen, daar hij niets kwaads gedaan had en Athanarich dit toch niet ontdekken zou. Sabas kwam daartegen echter op, zeggende: , , Waarom doet gij niet, wat u bevolen is? Ik zie, wat gij niet zien kunt. Reeds staan zij, die gekomen zijn, mij af te halen, daartoe in 't gewaad der heerlijkheid gereed". Zijn verzoek werd daarop ingewilUgd. Enige ogenblikken later wieip men hem in het water, waarbij Sabas met luider stem de Heere loofde en dankte om daarna het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1954
De Banier | 8 Pagina's