Een teken gevraagd en ontvangen
En die lieden deden alzo, en namen twee' zogende Icoeien, en spand-'.n ze aan de wagen, en haar kalveren sloten zij in huis. En zij zetten de ark des Heeren op de wagen, en het koffertje met de gouden muizen en de beelden hunner spenen. De koeien nu gingen recht in die weg, op de weg naar Beth-Sémes op een straat; zij gingen steeds voort, al loeiende, en weken noch ter rechter-, nocht ter linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot aan de landpale van Beth-Sémes. 1 Samuel 6 : 10-12
s alles goed gaat, bestaat God niet. PBiets verkeerd verloopt, krijgt God de huid. Is men nog enigszins godsdiensig, dan kan de tegenvaller „toeval" zijn. e mens probeert aan iets of iemand aners de schuld te geven. Zo verging het ok de priesters en waarzeggers van de ilistijnen.
e ark des Verbonds is bij de Filistijcn. Door bijgeloof is zij uiteindelijk geoiijtn in vijandige handen. Israël kon 1' ' i'''at winnen en. wilde God dwingen. tv overwinning te schenken. Daarom am het de ark mee. Israël kwam al reenerend tot de conclusie: Waar de ark s, daar is God. De Heere verHest het ooit; dus moeten wij het ook winnen, ls wij Hem meenemen, at is bijgeloof en bijgeloof beschaamt e Heere. Dus verliest Israël de strijd . 1 de ark des Verbonds.... en verliest ct God ook? •te.-, als Israël meent, dat het met de 'eere mag doen wat het wü, dan zal de eere Israël tonen, dat Hij de Souveine is. Die niet mee te nemen, noch ; ast te houden is. „Mijn raad zal beaan en Ik zal al mijn welbehagen doen." ooreerst lijkt het er niet op. Israël nam e ark des Verbonds mee, de Filistijnen eroveren de ai'k en nemen haar evenbns mee naar de tempel van Dagon. 'anaf dat ogenblik kijkt Dagon neer op e God van Israël. Welk een nederlaag oor de Heere!
laar dan is de getrouwe God genoeg etergd. Hij gaat spotten met de dode )agon, ten aanschouwe van de levenin overwinningsroes verkerende Fistijnen. Dagon wordt een puinhoop, 'at zal aan die ark liggen? Dan moet ij weg. Maar overal waar de ark komt, aar komen de plagen. De Filistijnen 'orden bezocht met pestbuilen en het aan wordt opgegeten door de velduizen. De honger dreigt, het lichaam idt. Wat nu? Zou dat komen door die k? e zullen er eens over gaan praten. De jf vorsten der Filistijnen keuren het idig, dat de geestelijke stand beslisse at nu gedaan moet worden, a rijp overleg besluit men onder vooraarde de ark terug te sturen naar de aats van herkomst. Onder voorwaar- ? > want het zou ook nog een „toeval" kunnen zijn (vers 9), dat deze rampen hen overvielen. En om te weten, dat het geen toeval kan zijn, zal de God van Israël Zelf het bewijs moeten leveren, dat Hij hen strafte. Zij stellen hem een teken. Eigenlijk zeggen zij: Bewijs ons, o God, dat wij schuldig zijn.
Maar zij brengen toch een nationaal offer — vijf gouden spenen en vijf gouden muizen? Ze willen toch weten, dat zij verkeerd gedaan hebben met het vasthoudo'i der ark? Neen en nogmaals neen! Zij zullen hun schuld aanvaarden als God het door hen gestelde teken geeft. Ze weten het nog niet of zij wel schuldig zijn. O, die voorgewende onwetendheid. Zij willen eerst nog eens met de God van Israël debatteren. En in dat debat treden zij alleen als zij, evenals God, de positie van rechter bekleden. Zij moeten evenveel te zeggen hebben als Hij. Hij mag desnoods nog iets van hun schuld verklaren. . . . maar als Hij het vonnis gaat vellen, dan moeten zij het van te voren weten: Wij worden vrijgesproken. En als zij met de Heere gaan debatteren, dan late God hen eerst het woord voeren, opdat Hij daarna hun antwoord geve. Niet de God van Israël, maar zij zullen dit rechtsgeding leiden. Dat kan ook, volgens hun mening, want zij weten het nog niet, of die plagen en dat ongeluk met Dagon toevallig of om hunnentvwl kwamen. Derhalve stelt de mens aan God een teken.
Maar God gaf reeds tekenen, vóór zij een teken stelden. Dagon viel neer, het volk moest plagen ondergaan. En dat eerste teken, aan Dagon gedaa, had hen moeten doen ontwaken. Dat was de eerste slag, geleverd tussen de levende en de dode God. Doch de eigengerechtigde mens staat nog recht op zijn benen, al is zijn afgod gevallen. Dan zullen die afgodendienaars er wel /oor zorgen, dat het met hun afgod weer terecht komt. In deze godsdienst zorgt de dienstknecht dus voor zijn meester, en niet omgekeerd. Ja, u leest het toch in Gods Woord, dat de afgodendienaars het woord voeren voor hun verslagen afgod? Het erge hierin is, dat zij de slag Godes niet aanvoelen als nederlaag, als teken, vol van waarschuwing. Neen, zij leven er overheen. Maar dan komt de Heere terug en geeft nog andere tekenen. Hij valt hén aan, persoonlijk. En als het aan hun eigen lichaam komt, dat is nader dan hun afgod Dagon, dan zou het kunnen zijn, dat de God van Israël het gedaan heeft. Doch eerst onderzoeken Proefondervindelijk zullen zij die vreemde God testen. Het grote en verleidelijke in deze bekende geschiedenis is, dat zij dit op godsdienstige wijze doen. Zij brengen een offer en zij- bidden, dat is, zij stellen een teken.
Het offer is naar vorm en wezen in orde. Het ganse land belijdt schuld, als het tenminste na bevredigd en overtuigd te zijn door God, schuldig blijkt te zijn. De geestelijke stand offert vijf gouden spenen en vijf gouden muizen. Tevens maakt men een nieuwe wagen en voor de vlagen spant men twee zogende koeien, die nog niet eerder onder een juk gestaan hebben. Het nieuwe, het krachtige geeft, offert men aan God. Maar in het gebed, in het stellen van het teken, zit de fout. Het wezen van dit gebed is satanisch. En juist dit ene bederft al het andere. Die fout, door de heidenen gemaakt, zit ons na Adams val allen in het bloed. Als het er op aan komt, vragen wij ook aan de ' te.'re om een bewijs van onze schuld. Cx-: z*}eken vok wij die lelijke iaatste uitweg van „het kan een toeval geweest zijn". Dan schuiven waj de schuld nog niet, zoals Adam op Eva, maar op de omstandigheden, op de samenloop der gebeurtenissen. Neen, toeval bestaat niet, zeggen wij dan. Gaat het echter over mijn schuld, dan zouden wij er toch in willen geloven, in dat toeval. Dan blijf ik toch nog als een onschuldige voor Gcd.
O ja, dan praten wij veel en diep over onze zonde en onze zondige aard, of we vinden ons zo slecht nog niet, al hebben we allemaal wel eens iets gedaan, dat verkeerd was. Doch, mijn beste lezer en lezeres, moeten wij het niet tot onze schande erkennen, dat het maar dikwijls een praten is over de schuld? En u weet het toch wel met mij, dat de Heere het in de beleving niet laat bij het bespreken van de schuld, doch dat Hij u persoonhjk inleidt in u w schuld, in u w zonde, in u w zondige aard. Ja, als ge daar iets van moogt ondervinden, dan is het m ij n schuld als alles verkeerd gaat in mijn leven, in mijn huisgezin, in de wereld. Dan heeft niet een ander, maar heb ik het gedaan. De ware ontdekte zoekt niet zijn toevlucht bij het toeval, doch bij Hem, Die met Zijn tekenen hem reeds meerdere malen waarschuwde. Door tekenen hem liet weten, dat het leven zo niet verder kon worden voortgezet. Hoe gelukkig is de mens, die God het teken doet zien, waardoor hij een verbroken hart en verslagen geest ontvangt. Hoe zalig is de mens gesteld, die onder het breken Gods mag beleven en uitroepen; Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. Zij mogen door het geloof Gods teken in hun leven aanvaarden als de waafheid en in die tijd der ontdekking stellen zij God geen teken. O onbekeerde, zeg niet, dat ge het niet weet, dat gij de schuldige zijt. Gods Woord veroordeelt u op iedere bladzijde. Vraag Hem toch niet langer om een bewijs van uw schuld jegens Hem, juist dan niet als ge nog zo gemakkelijk over het diepe zondebederf kunt praten, zonder smart over de zonde te hebben. Vraag, toch aan-, pein of Hij uw zielsogen wil openen voor het diepe verderf, waarin ge nog zo welig kunt tieren, ook dan juist als ge maar praat over het kwade. Dat kan nooit de grond van uw zaligheid zijn. Wie in de ellende blijft steken, komt om. En ge vraagt: Welke ellende? De ellende, die ge zelf bespreekt; dus mer, .velijke ellendekennis. Als God u in gaat leiden door Zijn lieve Geest in uw ellende, ja dodelijke ellende, dan gaan pas uw ogen open voor de ellende, waarin ge u door eigen ongehoorzaamheid hebt gestort. Dan roept ge het uit: Heere, is het zo erg met mij? Ik lig hier als een totaal verlorene. Daar leert ge door Goddehjke ontdekking met de Heere en tot de Heere spreken over uw ellende. Daar weet ge u doorschouwd van een toornend Rechter. En dan gaat dat wonder gebeuren, dat ge noch.tans gaat roepen om genade, alhoewel Hij toornt over uw kwaad. Uit die ellende wordt ge door Hem straks verlost op Zijn tijd. In die menselijke ellende kunt ge het best uithouden. Dan durft de duivel zelfs nog wel te zeggen, dat ge op de goede weg zijt en dat ge een kind van God zijt, dat het met u nog wel zal aflopen. Vromen in eigen oog laat hij vroom slapen met het stellen van een teken. Maar goddelozen en vijanden, van God door God ontdekt, ontwaken uit de diepe slaap der zonden en mogen uit loutere genade gaan letten op Gods teken. Wat dat teken is, hopen wij u een volgende keer mee te delen.
Z. J. C. v. R.
Z. J. C. v. R.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1951
De Banier | 8 Pagina's