„De Banier”
If Hoe nuttig en nodig het is, dat er enige actie voor de vermeerdering van het aantal lezers van „De Banier" gevoerd wordt, is ons dezer dagen met sprekende feiten gebleken. Met waarlijk niet al te veel moeite en krachtsinspanning is het aantal lezers van „De Banier" in korte tijd in Kootwijkerbroek met niet minder dan veertig abonnees geklommen.
Een prachtig resultaat, waarvoor wij een ieder, die er aan medegewerkt heeft, gaarne onze oprechte dank betuigen. Bestuursleden en vrienden, zie daar, een voorbeeld dat u tot navolging opwekt.
als Regentes ten deel zijn gevallen, waar hij vlak achter de Ministers en (Je Raad van State in een eenpergoonsrij was gezeten. Ook daarbij is het protocol weer ter verdediging aangevoerd, maar honderdduizenden Protestanten in den lande aanvaarden zulk een verdediging niet en zien in het gebrachte eerbewijs een schandelijke ten achter stelling hunner kerken en een eenzijdige bevoorrechting van Rome's kerk. En dit is het ook inderdaad; al de schoonklin-Icende woorden en alle hoe kunstig ook verzonnen redenen van de Minister-President kunnen hun ergernis over die feiten niet wegnemen. En het is dan ook uit hun naam, dat ik zowel tegen hetgeen zich in Maastricht heeft afgespeeld bij de Mariafeesten, alsook tegen hetgeen zich bij de voornoemde eedsaflegging heeft voorgedaan,
ten scherpste protesteer.
Ook hetgeen weder bij de onthulling van het standbeeld van Willibrordus heeft plaats gegrepen, heeft de ergernis onder de Protestanten gaande gemaakt, getuige het feit, dat, volgens het „Utrechtsch Nieuwsblad" van 7 November jl.: een aantal Protestants-gelovige jonge mensen — voor zo ver het blad bekend, voornamelijk
uit de kringen van de Utrechtse Christelijke studentenwereld,
tijdens de plechtigheden bij de onthulling van het ruiterstandbeeld van Willibrord, enige duizenden pamfletten onder het publiek heeft uitgereikt, waarin zij protesteerden tegen de wijze, waarop deze gebeurtenis volkomen het karakter heeft gedragen van een rooms-katholieke plechtigheid. De Utrechtse politie heeft een klein deel van de oplaag in beslag genomen en enkele jonge lieden, die zich met de verspreiding van de pamfletten bezig hielden, op het politie-bureau verhoord. Na anderhalf uur zijn de pamfletten verspreiders weder op vrije voeten gesteld.
Tot zover het bericht uit het „Utrechtsch Nieuwsblad".
Mijnheer de Voorzitter!
Deze pamfletverspreiders
zijn mij persoonlijk totaal onbekend. Ik veronderstel, dat er in hun pamfletten geen enkel onbehoorlijk woord gestaan heeft, hetgeen ook wel blijkt uit het feit, dat tegen hen geen proces-verbaal is opgemaakt. Ik vraag echter met alle nadruk, of het geoorloofd is, mensen anderhalf uur in het politie-bureau op te sluiten, omdat zij pamfletten verspreiden tegen het eenzijdige karakter, dat de Willibrordusplechtigheid had aangenomen. Is het al zo ver in Nederland gekomen, dat zulks niet meer mag? Wordt men daarom tegenwoordig al als een soort misdadiger naar het politie-bureau opgebracht? Moet elke uiting, welke Rome mishaagt, op zulk een wijze onderdrukt worden? Waar gaat het toch met de vrijheden en de rechten der burgers naar toe? Wordt ons hier al geen voorproef van de inquisitie in het klein geboden? Wat mij betreft, ik breng van deze plaats
een woord van warme aan deze jonge mensen studenten, hulde en
die zo openlijk en vrijmoedig voor de zaak van het Protestantisme zijn opgekomen. Tevens doe ik van deze plaats een beroep op de Protestanten om ons te steunen in onze kamp tegen het opdringen van Rome en roep hen te wapen om met ons op te komen voor het behoud van het Protestants karakter onzer natie. AI staan wij hier in deze strijd in de Kamer ook alleen, dit mag en zal ons niet weerhouden om op de Protestanten buiten deze Kamer een dringend beroep te doen.
Voorts wens ik kort nog iets te zeggen
over Indië.
Alvorens dit te doen, wens ik iets voor te lezen uit een afschrift van een request, dat door de
kerkeraad der Gereformeerde Kerk,
onderhoudende artikel 31 D.K.O., van Leerdam aan het Ministerie is gezonden en dat mijn volle instemming heeft.
Mijnheer de Voorzitter! Ik kan het om des tij ds wille niet helemaal voorlezen, maar lees de volgende passage voor:
„U handelt — naar de duidelijke uitspraken der Heilige Schrift — op ernstige wijze in strijd met Gods gebod en verordeningen; doordat U in Indië het gezag niet handhaaft; opstandige onderdanen niet straft; en alle aan uw zorgen toevertrouwde onderdanen niet beschermt; en rust en orde niet in alle gebieden herstelt, waardoor zending, welvaart, gezondheid enz. weer zouden kunnen keren".
In deze aangelegenheid heeft het Regeringsbeleid
Nederland in een jammerlijke positie
gebracht door zijn onvast en steeds wisselend gedrag. Aanvankelijk heette het van achter de Regeringstafel, dat elke onderhandeling met Soekarno onvruchtbaar en onwaardig was. Heel kort daarna onderhandelde het Kabinet-Schermerhorn echter reeds met hem, die in alles, zowel in de oorlog als na de oorlog, blijk gegeven had, dat hij tegen de Nederlanders een vreselijke haat had en hen luchten noch zien kon. Dr van Mook was in den beginne van het zelfde oordeel. Ook hij heeft openlijk uitgesproken, dat men met Soekarno en zijn republiek, die van Japans maaksel was, niet van doen moest hebben. Doch ook hij is, evenals het vorige Kabinet, overstag gegaan. De onderhandelingen, waardoor Soekarno en de zijnen in het zadel gezet werden, hebben openlijk goedgekeurd door de Regering en dr. van Mook, plaats gevonden. Dit geschiedde in weerwil, dat de Indonesische republiek voortging met haar vreselijke terreur, brandstichtingen en moordpartijen en haar openlijke, tegen alles wat Nederlands was, uiterst vijandige propaganda.
Rede Ds. Zandt
Ons goed gezinde Indische volken en personen
werden op een tergende wijze bij de republiek ten achter gezet, waarover zij zich bitter, maar te vergeefs bij onze Nederlands-Indische Regering beklaagd hebben. Met het oog op die onderhandelingen werd de Commissie-Generaal benoemd. Zij is - in Indië onder Soekarno's juk door moeten gaan en heeft de tocht naar het moderne Canossa: Linggadjati, zich moeten getroosten. Over het accoord, dat alstoen tot stand kwam, hebben
de Regeringspartijen
de uitbundigste jubelkreten laten horen. Aldra zou echter blijken, dat zij zich met een dode mus blij hadden gemaakt. De jubelkreten verstomden dan ook.... en de Regering nam reeds tijdens het bezoek van dr Beel en Minister Jonkman in Indië een geheel gewijzigd standpunt in. Toen kwamen de slagen niet meer neer op de hoofden der zogenaamde reactionnairen, die het voorheen hadden moeten ontgelden, maar in al hun gewicht en zwaarte op de Indonesische republiek en haar bewindslieden. Van hen v/erd ons hier in de Kamer een hele lijst van gruwelijke wandaden bij monde van de Minister-President opgesomd, waarbij bovendien nog hun onbetrouwbaarheid in het geding werd gebracht.
Dr. van Mook
kwam in ons land, reisde naar Amei'ika en stelde hier en in Amerika tegen Soekarno en de zijnen een requisitoir in, dat in scherpe afkeuï'ing nog alles overtrof, wat hier te lande ooit over hen gezegd was. Soekarno werd door hem als collaborateur en met nog al zo vele andere benamingen van soortgelijke aard gebrandmerkt, welke de Voorzitter eenmaal niet in deze Kamer gezegd wilde hebben. De politionele actie werd ingezet, doch — dat kenmerkt deze Regering in haar halfslachtige houding — maar ten halve volbracht. Inmiddels was het dan door al het talmen en praten, door de weifelachtige houding der Regering zo ver gekomen, dat
de Veiligheidsraad
zich met de Indische kwestie is gaan bemoeien en vreemden over ons heersen, dewijl zij een zuiver interne Nederlandse aangelegenheid tot zich gtrokken hebben. Wat moet men van het Regeringsbeleid aangaande Indië zeggen? Wat anders, dan dat het van het begin tot het einde
een drama eerste klasse
is? In zijn eerste-acte niet minder dan in zijn laatste. Daar toch dit Kabinet nu weer als een blad aan een boom veranderd is, dewijl het zich weer bereid verklaard heeft mét Soekarno en de zijnen te onderhandelen. En dit alles heeft plaats, terwijl er dag aan dag van onze militairen sneuvelen en gewond worden en er geen dag voorbij gaat, of er komen hier te lande doodsberichten of tijdingen van min of meer ernstig gewonden bij hun verwanten binnen. En wat zal nu de uiteindelijke uitslag van dit alles zijn? Niemand is er, die het zeggen kan! Wel staat het vast, getuige de ophitsende propaganda, welke de Republiek blijft voeren, dat zij nog even onbetrouwbaar en Nederland vijandig gezind is, als te voren en dat het zeker is, dat er deswege
nog al zoveel meer onder onze jongens zullen vallen, slachtoffers in Indië
als er reeds gevallen zijn. En wat 't drama in ernst en bitterheid vergroot, is het feit, dat dit Kabinet, evenals het vorige, die inlichtingen aan ons volk en Parlement onthoudt, waarop zij het volste recht hebben. Om een voorbeeld te noemen, nog steeds ben ik er door de Regering niet over ingelicht, of Soetan Sjahrir in de Veiligheidsraad voor het publieke forum der gehele wereld onze soldaten als misdadigers gebrandmerkt heeft. Wel is mij door de Minister-President toegezegd, dat zijn ambtgenoot, de Minister van Buitenlandse Zaken mij daarover nader zou inlichten, • doch
deze inlichtingen
laten nog steeds op zich wachten. Veel zou over deze aangelegenheid nog te zeggen zijn, maar ik zal het om des tij ds wille en ook al, omdat ik er het mijne reeds van gezegd heb, hierbij laten, mij het recht voorbehoudende, om mogelijk bij de replieken nog op dit onderwerp terug te komen.
Mijnheer de Voorzitter! Ik wil thans nog iets zeggen over de hulp aan grote gezinnen en aan de ouden van dagen. V/at het eeïste onderwerp betreft, ik acht het in strijd
m, et het karakter van hulpverlening aan de ouden van dagen.
indien deze op de grondslag der verzekering ingericht zal worden, zodat deswege tal van ouden van dagen, die principiële bezwaren tegen de verzekering hebben, daarbij uit gesloten zullen worden. Deze mensen hebben evengoed recht op hulp en er ligt een zekere wreedheid in, deze mensen niet te helpen. Onrechtvaardig bovendien, omdat andere mensen in gelijke omstandigheden het wel krijgen. En wat de hulp aan de grote gezinnen betreft, ook daarbij dient verzekering geweerd te worden. Deze materie dient alzo geregeld te worden, dat degenen, die bezwaar tegen de verzekering hebben, maar niet tegen de kinderbijslag, de kinderbijslag zullen bekomen. Mogelijk bij de repliek of in elk geval stellig bij de begroting van Sociale Zaken zullen wij daar nog nader op terug komen.
Mijnheer de Voorzitter! Nog een enkel woord wil ik spreken over
de ambtenarij en de bureaucratie, alsook over de crisismaatregelen,
welke zo zeer de vrijheid in het landen tuinbouwbedrijf knevelen. Deze dingen wekken in ons land in brede kringen steeds toenemende ergernis. Ik kan daarop thans om des tijds wil niet diep ingaan, doch dring er bij de Regering sterk op aan, dat daarin ook al uit het oogpunt van bezuiniging verandering zal worden gebracht. Ambtenarij en bureaucratie worden toch door ons volk aangevoeld als een zware plaag, welke het particulier bedrijfsleven dwarsboomt en het particulier initiatief in de knel brengt en zo onthalst. Inzonderheid is dit ook wel 't geval bij de woningbouw. Hetzelfde geldt voor de crisismaatregelen, waartegen in de land-en tuinbouwkringen een beweging gaande is, welke grote afmetingen heeft aangenomeoi.
Mijnheer de Voorzitter! Dat het
buitenlands beleid
der Regering onze instemming niet heeft, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Wat wij destijds bij onze toetreding tot de Organisatie der Verenigde Naties hier in de Kamer hebben gezegd, is maar al te zeer bewaarheid geworden. In die instelling is de rechtsbetrachting zoek. De belangen der grote mogendheden hebben daar de beslissende stem. In plaats van de vrede te dienen, bevordert men met het voortdurend gekijf de oorlog. Wat de
financiën des lands
aangaat, indien het zo doorgaat, loopt het daarmede op een groot bankroet uit. De hoog nodige bezuiniging laat nog maar steeds op zich wachten, daarover is welhaast een ieder in het land het eens; hetgeen de Minister daarover in zijn Memorie van Antwoord heeft medegedeeld, heeft ons niet kunnen bevredigen. Wij bepleiten alsnog een sterke bezuiniging. Wat
de schadevergoeding
betreft, willen wij het antwoord der Regering daaromtrent afwachten. Alleen gevoelen wij ons nu airede gedrongen om bij de Regering een rechtvaardige schadevergoeding te bepleiten. Hier handele de Regering niet zo schriel als indertijd bij de Zuiderzee-steunregeling het geval geweest is, welke tot gevolg gehad heeft, dat die steunregeling ten slotte meer aan de schatkist gekost heeft, dan indien direct de rechtvaardigheid betracht was geworden en de volle schade naar eis van recht geheel vergoed was geworden.
De wederopbouw dient krachtiger ter hand genomen te worden dan thans het geval is. Vooral de bureaucratie worde hierbij beknot, welke te recht in de Haagse gemeenteraad een ernstig beletsel voor de wederopbouw is genoemd. Voordat wij daar dieper op ingaan, willen wij eerst het antwoord van de Regering afwachten, gelijk dat ook met andere zaken, bij voorbeeld lonen en prijzen, het geval is, al willen wij hierbij thans reeds opmerken, dat het platteland noch in het één, noch in het andere bij de steden en de industrie dient ten achter gesteld te worden. Ook ten aanzien van enige onderwerpen
als oorlogsslachtoffers, bepaling van de winstmarges de
en nog enkele andere onderwerpen, wensen wij het antwoord van de Regering nader af te wachten. Mijnheer de Voorzitter! Ik kan niet eindigen zonder mijn diep leedwezen er over uit te spreken, dat onze Regering ons volk
niet aanspoort tot verootmoediging en het verlaten van het pad der zonde.
De tijd is zo ongemeen ernstig. Zware oordelen zijn over ons gegaan en zware oordelen zijn er nog en bedreigen ons opnieuw. Alles gaat hier echter zijn gewone gang. De uitgi°ting in zonde neemt steeds toe. Het is feest op feest, kermis op kermis, luna-parken en andere kermisvermakelijkheden zijn aan de orde van de dag, in weerwil van het feit, dat onze militairen in Indië sneuvelen en gewond geraken en duizenden hier te lande in bange spanning over hun verwanten in Indië verkeren en menig gezin hier reeds deswege in bittere rouw gedompeld is. Er is alle reden voor de Regering om daarop acht te slaan en ons volk tot verootmoediging en tot het verlaten van het pad der zonde aan te manen. De Regering verandere toch van koers en volge het voorbeeld van Keizer Theodosius, die in zorgelijke dagen Eijn keizerlijk gewaad aflegde en als gewoon burger het volk voorging in de weg van verootmoediging. Ook voor haar geldt toch het Woord der Schrift: Nu dan, gij Kpningen, handelt verstandelijk en laat u tuchtigen, gij rechters der aarde; kust de Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1947
De Banier | 8 Pagina's