De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij
Voor Studie en Leidraad
XVL De geschiedenis der S, G, P.
Het kabinet dr Colijn-mr Goseling leek zo sterk, maar was zo zwak. Het scheen voor een lange tijd ie zullen regeren, maar had maar een kortstondig bestaan. Daar waren allerlei redenen voor.
Voor het jaar 1937 had de r, k, pers reeds bij voortduring — zoals wij in een vorig artikel hebben aangetoond — haar pijlen op dr Colijn en diens politiek afgeschoten. Na het optreden van genoemd kabinet staakte zij een wijle haar aanvallen. Doch slechts kort. Het duurde niet lang of de r, k, pers hervatte haar afbrekende critiek. Deze nam zelfs steeds scherpere vormen aan. Dr Colijn werd daarin in steeds toenemende mate als een verstokt liberaal voorgesteld. Zijn politiek werd — en dit niet ten onrechte — als een op en top liberale politiek gekarakteriseerd. Bovendien droegen de aanvallen vaak een uiterst persoonlijk karakter, waarover dr Colijn zich te recht bitter beklaagd heeft.
De vier rooms-katholieke ministers, die het kabinet telde, wilden wel de goede kant uit, maar werden in hun loop geremd — zo stelde het de r, k pers destijds voor. Wie in haar oog de remmers waren, behoeft men niet te gissen. Dat waren volgens de r.k, bladen dr Colijn en de in diens kabinet zitting hebbende anti-revolutionnaire ministers. Dezen waren het, die het edele vooruitstrevende vierspan de teugels strak aanbonden, zo strak zelfs, dat zij geen pas voorwaarts konden gaan. Dit vierspan had een open oog voor de sociale noden des volks en wilde daarin gaarne en van harte verbetering aanbrengen. Doch deze vier ministers konden het niet. Dat er op sociaal terrein zo bitter weinig of nagenoeg niets ten goede gebeurde, dat was allerminst hun schuld. Daarvan droegen dr Colijn en zijn anti-revolutionnaire collega's louter en alleen de schuld. Deze hielden letterlijk elke verbetering tegen.
Deze wijze van bestrijding was in grond en wezen onwaardig. De coalitie bestond toch nog. Desniettemm ontzag de r.k. pers zich niet om een deel der coalitie-genoten, namelijk de anti-revolutionnaire ministers, op het felst te bestrijden en hen in het oog van het volk tot de zonde-bokken te maken. Zo werd de coalitie gaandeweg ondermijnd. De ene mijn na de andere mijn werd er onder gelegd met het kennelijke doel om haar te zijner tijd te laten springen. Een ieder moest het wel duidelijk zijn, dat Rome genoeg had van zijn oude bondgenoten en dat het zich van andere hulptroepen wilde voorzien, andere paarden voor zijn wagen wilde spannen en een andere politieke constellatie op het oog had. Onder zulke omstandigheden kon het kabinet dr Colijn-mr Goseling geen lang bestaan beschoren zijn.
De istrubbelingen en onenigheden bleven dan in dat kabinet ook niet lang uit. Zij namen zelfs zulk een vorm aan, dat minister De Wilde, dio de portefeuille van financiën in het ministerie beheerde zich op 19 Mei 1939 genoodzaakt zag om uit het kabinet te treden. Dit was het begin van het einde.
Dr. Colijn zelf trad niet af. Hij bleef nog. Hij probeerde de touwtjes nog weder aan elkaar te knopen. Hii stond toch, zo als hij zelf, daarnaar in de Tweede Kamer gevraagd, verklaarde, als Kabinetsformateur tetegenover 't ministerie wel enigszins anders dan minister De Wilde. Hij nam het beheer van het departement van Financiën zelf op zich en hoopte blijkbaar nog met zijn r, k. mede-ministers het op een accoordje te kunnen gooien. De kans daarop was echter zeer gering. Want het broeide reeds bijna een heel jaar lang in het kabinet. Reeds in Augustus 1938 had het daarin duchtig gespannen. Toen reeds was er zulk een tweespalt in het ministerie geweest, dat het maar een haar gescheeld had of minister De Wilde was toen reeds uit het kabinet getreden. Hij had toen toch reeds zeer •ernstige bezwaren .tegen het algemene begrotingsbeleid gehad. En dit in zulk een sterke mate, dat hij toen ter tijde al reeds zeer sterk overwogen had om ontheffing uit zijn ambt te vragen. Slechts had de overvs^eging, dat een crisis aan het departement van Financiën bij de gespan nen internationale toestand en vlak voor de opening van de nieuwe zitting der Staten-Generaal al zeer ongewenst was, hem er toen van weerhouden om als minister heen te gaan. Hij was echter niet zo maar zonder meer in het kabinet gebleven. Integendeel! Hij was op zijn stuk blijven staan. Hij had zijn standpunt zelfs nauwkeurig bepaald. Hij had namelijk in Augustus 1938 voor zijn verder aanblijven zekere voorwaarden gesteld, waarvan de voornaamste wel was, dat het eindcijfer der begroting van uitgaven van het jaar 1939 over de gewone dienst niet zju uitgaan boven die van het jaar 1938. Toen nu de volledige cijfers voor 't jaar 1939 over de gewone dienst einde April 1939 aan het departement van financiën binnen kwamen, — op verzoek van dr Colijn waren zij toen veel vroeger dan anders binnen gekomen, om de herhaling van een mogelijk conflict vlak voor de Kameropening te vermijden — bleek door sommige ministers op verre na niet voldaan te zijn aan de voorwaarden, welke minister De Wilde gesteld had.
De besprekingen, welke na het binnenkomen der cijfers in de Ministerraa-^ hebben plaats 'gehad, hebben niet tot een oplossing van het gerezen geschil geleid. Ook toen bleef minister De Wilde op zijn standpunt staan. Hij bleef zijn bezwaren handhaven. Deze bezwaren golden minder het doen van bepaalde uitgaven dan het ontbreken van de nodige bezuinigingen, welke het evenwicht hadden behoren te vormen van nieuwe, voor het eerst opgebrachte of uit normaal accres voortvloeiende uitgaven, welke bij meer dan één departement, het meest bij het departement van Defensie en Sociale Zaken, voorkwamen,
Waar dan aan de dn Augustus 193S door minister de Wilde gestelde voorwaarden door onderscheidene departementen in April 1939 niet voldaan was, daar bleef minister De Wilde niets anders over dan heen Ie gaan.
Met het uittreden van mr. De Wilde kreeg het kabinet dr Colijn-mr Goseling een geduchte klap. Tevergeefs zou dr Colijn proberen om het althans gedurende vier jaren op de been te houden. Daarvoor was de tegenzin der r.k. te sterk. Zij wilden per sé van de coalitie af. Een bondgenootschap met de socialisten lachte hun toen reeds tegen.
Bovendien waren er nog meer andere redenen, welke de positie van het kabinet onhoudbaar zouden maken en welke er toe zouden bijdragen, dat de val van het kabinet verhaast werd en de coalitie, welke in grond en wezen een monster-verbond was en slechts door de r.k, was aangegaan en benut om haar positie in ons land te versterken, uiteenspatte.
Daaraan heeit onder meer ook stellig de Osse affaire, welke zeer veel stof in den lande heeft doen opwaaien sterk mede gewerkt. Deze affaire kwam op 7 April 1938 het eerst in de Tweede Kamer door middel van een interpellatie van de heer Drop, een afgevaardigde van de S.D.A.P., ter sprake. De minister van Justitie, mr Goseling, trad daarbij aanvankelijk als triomphator uit het strijdperk. Vrijwel geheel de Kamer was door de beantwoording van de minis ter tevreden gesteld. Ds. Kersten en Ds. Zandt echter allerminst, Zij waren door de rede en de afgelegde verklaringen van minister Goseling volstrekt niet bevredigd. Ds, Kersten, die bij deze (interpellatie het woord voerde, wees daarbij ondar meer op het ergerlijke feit, dat aan het korps van de marechaussee te Oss, dat in de loop der jaren door 'n aantal misdrijven op te sporen en tot berechting te brengen, zeer verdienstelijk werk had verricht en dat deswege door H.M. de Koningin met een koninklijke onderscheiding was bedacht, door de minister van Justitie plotseling de opsporingsbevoegdheid was onthouden.
Ds. Kersten merkte in zijn rede op: dienaangaande
, , Men moge er omheen praten, dil is de indruk op geheel het Nederlandsche volk, dat de roomsche minister van Justitie heeft ingegrepen om roomsche priesters aan de marechaussee en daarmede aan het Nederlandsche recht te onttrekken. Het roomsch-kanonieke recht ver biedt een priester te brengen voor het wereldlijk gerecht.
Minister Goseling nu heeft in deza zeer droeve zaak zich als zoon der roomsche kerk in dienst van dat kanonieke recht gesteld. En dat in ons Geuzenlandj eens uit Rome's klauw verlost! Men kan er om lachen, het is het diep schrijnende, dat ik in deze zaak gevoel. Ik wensch het aan de regeering te zeggen: Nederland heeft recht om naar Nederlandsch recht bestuurd te worden en het is de dure plicht van onze bewindslieden het Nederlandsche recht te handhaven. Dit is de diepgaande betekenis van deze droeve zaak. De roomsche geestelijkheid en de minister van Justitie en de procureurgeneraal van het hof van 's Hertogenbosch werken saam om het onderzoek naar bepaalde daden van priesters in Rome's binnenkameren te behandelen en aan de wereldlijke rechter te onttrekken.
Zoo ver drijft Rome het in ons land, dat het voor zich de rechtspraak opeischt van priesters. Dat men vordert, dat deze zal beoordeelen of die twee (en wie zegt hoeveel meer) priesters schuldig zijn of niet",
„Men heeft, volgens mededeeling in het dagblad „Het Volk", gepoogd de marechaussee te bewegen van verdere opsporing en vervolging af te zien. Een onderhoud van 8 uren zou zelfs hebben plaats gehad. Maar de manschappen gevoelden zich te zeer Nederlandsch ambtenaar en waren te plichtsgetrouw, dan dat zij voor de onrechtvaardige eischen van de Roomsche kerk bukken wilden. Toen greep de minister in. En thans meldt men ons, dat de geridderde marechaussees van Oss worden overgeplaatst onder nadrukkelijk bevel van, , ., te zwijgen. Verzwijgen wil Rome. Het Nederlandsche recht is bij vernieuwing vertrapt. De minister heeft gehandeld, alsof er
geen Nederlandsch recht bestaat. Ten rechte werd in één der ochtendbladen opgemerkt, dat volgens artikel 163 van het Wetboek van Strafvorderüngen opsporingsambtenaren en daaronder behorende officieren en onderofficieren der marechaussee verplicht zijn aangiften van strafbare feiten te ontvangen en door Ie zenden, hetzij de aanklacht mondeling of schriftelijk geschiedt. Maar de minister van Justitie maakt dit wetsartikel voor Oss krachteloos. Willekeur zal in Nederland heerschen in plaats van recht. Rome's wetgeving in stede van het recht dezer landen. Zoo ver is het dan nu gekomen, dank zij de coaiP tie-genooten.
Mijnheer de Voorzitter! Wij moeten ons met kracht verzetten tegen het onttrekken van Nederlandsche onderdanen aan het Nederlandsche recht; tegen het invoeren op Nederlandschen bodem van het roomschkanonieke recht. Ook roomsciie priesters zijn aan de Nederlandsche wetgeving onderworpen. En zeker ook als het schandalen betreft, als thans in het geding zijn. Laat de dossiers spreken. Maar neen, dat mag niet. De vrees bekruipt ons, dat in Nederland duistere machten heerschen. Om politieke bedoelingen moet alles bedekt, Rome heeft de vrije hand. Nog zijn wij de Bossche rechtzaak niet vergeten, waarbij een vrouw als een hoer werd neergezet, omdat zij naar Nederlandsch recht met een Protestantschen man was gehuwd! Wij laken het, dat Rome in Nederland meer en meer optreedt als ware dit land een roomsch gewest. Het is een gruwel in onze oogen, dat Protestanten ons geuzenland verraderlijk in de macht van Rome overleveren.
Mijnheer de Voorzitter! 'Ik meen, dat ik geen woord te veel zeg, wanneer ik doel op de handelingen van de Protestanten, die krachtens het door hen beleden beginsel geroepen zijn den strijd aan te binden tegen Rome, tegen de Roomsche politiek en tegen de roomsche overheersching. Wanneer zij dat niet doen, dan leveren zij ons land over en dan plegen zij verraad aan het Protestantsch beginsel. Het geval te Oss moet ons volk de oogen open doen gaan. In elk geval hebben wij te eischen, dat het Nederlandsche recht gehandhaafd blijft.
De marechaussee trad in Oss op tegen ieder bewoner zonder onderscheid, die zich schuldig maak'e aan overtreding van de Nederlandsche wet. Dat is haar thans belet. De brigade wordt uiteengeslagen en door het land verspreid. De kracht dezer mannen moet gebroken. Bovendien is de marechaussee het stilzwijgen opgelegd, hoewel zij krachtens hun functie reeds tot zwijgen verplicht waren.
Mijnheer de Voorzitter! Helaa.s. ook de dienaren van den godsdienst maken zich soms schuldig aan ergerlijke feiten. Ik zeg dit volstrekt niet van Rome alleen, maar laat de zaak dan eerlijk en naar de wet behandeld worden.
Wat thans is geschied te Oss, doet de uitoefening van het Nederlandsche recht wankelen, In de handelingen van de minister van Justit'e blijkt weer eens duidelijk het groote gevaar, dat Rome voor ons land vormt".
De kloeke en krachtige rede van Ds. Kersten werd door de Roomse pers — het behoeft bijna niet gezegd te worden — voor een uiting van antipapisme uitgekreten, In de Kamer zelf had mr, de Geer het danig voor de rooms-katholieken en mr. Goseling opgenomen. Hij had in zijn rede, welke hij bij de interpellatie van de heer Drop hield, om de zedenvergrijpen van r, k, geestelijken te dekken het durven bestaan om een zedenvergrijp van veertig jaar geleden van een predikant, die hij nota bene nog wel met name noemde, op te halen, In zijn ijver ging hij daarbij zelfs zo ver, dat hij Ds, Kersten in bedekte termen de zonde tegen het negende gebod ten laste legde. Mr. Wendelaar toonde zich bij die gelegenheid zó voldaan over de inlichtingen, welke mr, Goseling de Kamer verstrekt had, dat hij sprak, dat er een politiek relletje tegen de mi= nister in de Kamer had plaats gj. grepen.
Minister Goseling trad dan ook - zo als reeds opgemerkt — als trium. phator uit dit Kamerdebat. Vrijwel alle Kamerleden waren over de ver strekte inlichtingen hoogst tevreden Buiten de Kamer dacht men er ecï ter anders over, In het land zelf wai men er alles behalve tevreden over, Daar gingen steeds meer en mee stemmen op, welke om een gro andi ger voorlichting vroegen. De grol bladen begonnen zich met het geva te bemoeien. De publieke opinie die in r.k. kringen uitgezonderd - keerde zich tegen minister Goseling Dit zal wel niet zonder invloed op de liberale afgevaardigde mr. Wen' delaar gebleven zijn. In zijn houdinj had namelijk een merkwaardige om, mekeer plaats. Had hij zich op 1 April zo uiterst voldaan over de in lichtingen van de minister bel jond, dat voor hem in heel de Osse affaire geen enkel duister punt meer bestond, in Mei van hetzelfde jaar was dat al het geval niet meer. Hij diende in die maand namelijk 'n voorstel bij de Kamer in om een enquête van harentwege in te stellen
Dit voorstel kwam op 21 Juni 19]8 bij de Kamer in behandeling. De Ka^ mer verwierp dit voorstel, hctgeea zeer te betreuren valt, daar zo doen' de de dossiers gesloten bleven en de daarbij betrokken ambtenaren nicl onder ede verhoord konden werden, zodat het rechte licht over deze zaak nimmer is op kunnen gaan.
Dit is hoogst ergerlijk. De Nieuwi Rotterdamsche Courant meldde die dagen openlijk in haar kolom men, dat een der r.k, geestelijk was verdacht van in het verle ; ei dei gepleegde homo-sexuele bandelii gen. Rome zette er echter alles o| om de zaak in de doofpot te krijgi Dit gelukte het echter niet ten : eii voUi Wel werd het voorstel van de he« Wendelaar door de Kamer afgi stemd, maar een motie van de herei Albarda en Oud werd door haar aai genomen. Deze motie luidde a volgt:
"De Kamer verzoekt de minister va Justitie haar ter voorbereiding vai een nadere gedachtenwisseling eei schriftelijke uiteenzetting te gevei van de feiten en omstandighedej op grond waarvan hij op 1 April II aan de brigade der Koninklijke M» rechaussee te Oss de opsporing; sbe voegdheid tijdelijk heeft doen ont nemen, alsmede van. het oordeel de regering over het beleid van de ge meentelijke politie te Oss en voort over al datgene, wat hij verder ii verband met een en ander van be lang acht; en gaat over tot de oidi van de dag".
De aanneming van deze motie hai ten gevolge, dat minister Goseling'» nota bij de Tweede Kamer indiendt en dat er door de voorzitter dier Ka mer een commissie van 5 leden be noemd werd, welke een behande ling dier nota in de Kamer zou voor bereiden. De nota werd door de ini nister vervaardigd en bij de commis sie ingediend.
Die nota lichtte de commissie echtci niet volledig in, gelijk de ministei dat nog nimmer gedaan had. W bleek hier ook weder, dat mr. Gose ling met alle geweld iets wilde b^ dekken. Ter wille van Rome im de zaak niet in het volle licht steld worden. De commissie nai daar echter geen genoegen mede, besloot de minister te vragen tof zending en opening van alle op Osse zaak betrekking hebben? stukken te mogen ontvangen. De fl nister was daar echter niet toe bewegen. De dossiers bleven a' . T-> . . 1, gesloten, Ue minister wilde wel toes'aan, dat de commissie onder strikte geheimhouding de stukken inzag, ^^^^ '^^^^ ^^"^ ^'^ commissie niets aan. Daarom is op dat aanbod van de müiister niet ingegaan. Eveneens werd de commissie door de minister geweigerd, dat de bij de zaak van Qss betrokken ambtenaren door jaar in verhoor genomen werden, Qnder deze omstandigheden kwam i2t verslag der commissie klaar. De , ebandeling daarvan had in het ^^^^^^ van Juni 1939 in de TweeJe Kamer plaats. De coalitie was toen reeds bij wijze van spreken op sterven na dood. Omstreeks een maand later zou het kabinet dr. Colijn-mr. Geseling reeds aftreden. Het ver slag van de commissie ging met tweeerlei conclusies gepaard. De conclusie cier meerderheid der commissie strekte om;
J. uit te spreken, dat de feiten en omstandigheden, die de minister van Justitie hebben geleid tot het nemen van de maatregel van 1 April 1938 ten aanzien van de brigade Oss der Koninklijke Marechaussee, die maatregel niet rechtvaardigen, terwtjl aan hetgeen nadien is gebleken, in elk geval geen motivering voor die maatregel kan worden ontleend; 2. de nota van de minister voor kennisgeving aan te nemen". De conclusie van de minderheid der commissie (een r.k. kamerlid) strekte om zonder meer de nota van de minister voor kennisgeving aan te aemen.
Bij de bespreking van het verslag der commissie bleek overduidelijk, dat Ds. Kersten in April 1938 bij de be andeling van de interpellatie van Ie heer Drop geen woord te veel ge segd had. Men hoorde mr. De Geer lan ook toen met geen enkel woord gewagen, dat Ds. Kersten tegen Jiei negende gebod gezondigd nad. Jnet bieeü toen glashelder, dat mr. Goseling het iSederlandsche recht ter wuie van Kome had verkraciit. Dit bleek duidelijk, hoewel de commissie aan de hand van onvolledige gegevens een onderzoek had moeten instellen, Hoe veel gegevens, die dit nog veel meer aan ae dag zouden hebben gebracht, zijn voor ae commissie, de Kamer en het Mederlandse volK verborgen gebleven. INiettemin was er desondanks bewijs genoeg, dat de minister er alles op gezet had om ten dienste van Kome 'de marechaussee uit Oss op te ruimen. Bisschop en procureurgeneraal en burgemeester hadden daartoe met de minister samengewerkt. Daartoe had de minister met geschroomd om aan de Kamer onjuiste inlichtingen te verstrekken en aan de commissie de inzage van de dossiers te onthouden. Het roomskanonieke recht moest zegevieren, De zaak van de pastoors moest onder de dekmantel blijven. Toen de marechaussee Oss van vele inbrekers en moordenaars zuiverde, weid deze brigade terecht geëerd en zelfs door H.M. de Koningin onderscheiden. Toen de marechaussee echter tegen de r.k. geestelijken wilde optreden, moesten deze worden gespaard en werd de brigade uit Oss verwijderd en Oss overgeleverd aan de gruwelen, die er op zedelijk gebied heersten.
Dit waren hoogst ergerlijke feiten. Feiten, welke er ontegenzeggelijk 't bewijs van leveren, dat Rome door middel van de coalitie met de Antirevolutionnairen en Christelijk-Historischen machtig in ons land is geworden. Feiten, welke ons kunnen leren, welke koers het uitgaat, als Rome in ons land de macht in handen krijgt.
Heel die Osse zaak heeft nog op de dag van heden elke Protestant in ons land heel wat te zeggen. Zij oept als het ware alle Protestanten op om tegen het steeds meer en meer opdringen van Rome de handen in een te slaan. Dit is wel broodnodig, opdat ons oude Geuzenland niet weder onder zijn macht kome.
Terugkomende tot de behandeling van de Osse zaak in de Tweede Kamer, delen wij tenslotte nog mede, dat de conclusie der meerderheid met alle stemmen voor, behalve die van de r.k. Kamerleden, die er tegen stemden, werd aangenomen. Ook Ds. Kersten en Ds. Zandt hebben hun stemmen daarvoor uitgebracht.
Het klinkt misschien ongelofelijk voor degenen, die met deze affaire niet op de hoogte zijn, maar minister Goseling trad als minister niet af, in weerwil van het feit, dat de Kamer op zulk een overtuigende wijze haar afkeuring over diens gevoerde beleid had uitgesproken. Hij bleef op zijn ministerzetel zitten, totdat omstreeks een maand later heel hel kabinet aftrad.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1947
De Banier | 8 Pagina's