Een gezegende weienschap
En wij weten dat degenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Rom. 8 : 28
, , , , , De Apostel komt deze woorden te richten aan de gelovigen te Rome, die onder Nero in grote verdrukkmg verkeerden. Hij komt hen met dit hoofdstuk te vertroosten, door hen bijzonder te wijzen op de weldaden die zij bezaten door de Healige Geest, die hen als een gave geschonken was en met hun geest getuigde, dat zij kinderen Gods waren,
In onze tekstwoorden merken wij de éelovigen in drie opzicliten aan, en wel in de eerste plaats dat zij als vaten van Gods barmhartigh-; id van eeuwigheid in Gods voornemen lagen. Niet om een voorgezien geloof, gelijk de Remonstranten leren, of omdat zij in zichzelven aangemerkt, waardiger waren dan anderen. Neen, dan lagen zij even diep in Adam gevallen, maar naar Gods vrije welbehagen, naar Zijn verkiezende liefde aarmede Hij een Jacob had liefgehad en een Ezau kwam te haten,
In de tweede plaats zi«n wij naar dat voornemen Gods in de tijd geroepen waren met een inwendige en krachtdadige roeping. Terwijl zij van nature mede op de vlakte des velds lagen, vertreden in hun bloed. O hoe rommelden de ingewanden Gods over hen, Hij, die door Zijn Woord en Geest hen kwam toe te roepen: „Lsef, ja leef in uwe bloede", en zij door ontdekkende genade hun ogen kwamen te openen, hun zonden en ellende leerden bewenen, gelijk een kind dat het eerste levenslicht krijgt te aanschouwen en daardoor te kennen geeft dat het niet dood maar levend is.
Daarna in de derde plaats merken v/ij dat zij God liefhebben terwijl zij van nature haters Gods en huns naasten zijn. Maar door wederbarende genade worden zij, als toonbeelden van Gods eeuwige liefde, ingewonnen voor de Heere en' Zijn zalige liefdedienst. Zij krijgen wederkerig de Heere te beminnen en dienen Hem dan ook niet om loon, maar uit liefde. Deze liefde strekt zich uit tot Gods Woord en instellingen, alsmede tot al Zijn volk, waardoor zij met David instemmen; „Ik ben een vriend en metgezel van allen die Uw wet bemimien". Wat zou het een voor-recht zijn wanneer die band van liefde meer gevonden werd, het zou een teken zijn van het geestelijke leven, Wij moeten thans met die zonen d-; r Profeten uitroepen; „O man Gods, de dood is in de pot",
Nu horen wij de Apostel getuigen dat alle dingen moeten medewerken ten goede, van welke aard die dingen ook mogen zijn en waar zij op aarde aan onderworpen zijn. Hoeve'ïl dingen moeten zij doorleven die voor hun vlees pijn-en smartelijk zijn, bijzonder wanneer ze in kruis-en druk1 T-> •• I egen verkeren. Dan roepen zij wel eens uit met Jacob: „Alle deze dmgen zijn tegen mi] , Nochtans moeten di wegen menigmaal dienen om hun art te spenen aan al het zien-en zmlijke Wat kunnen alle vijanden, et Gods volk soms benauwen en hun leven bitter maken. Goed beschouwd zijn zij echter niet anders dan herdershonden, die de schapen tot hun Herder drijven met al hun noden en behoeften.
Maar moeten de zonden ook nog medewerken ten goede? Och ja, hoe smartelijk ze ook beweend worden, des te dierbaarder die fontein in Christus voor hen ontsloten wordt, Waardoor zij uitroepen; „Al hadt gij dan ook al die zonden, van Adeimskroost saamgebonden, Zijn bloed wist al die zonden uit!" Het doet hen uitroepen met de apostel Paulus; „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam der zonde", of als "en die zich gevangen gevoelt in die vui-Ie tente Kedars „Hoe lang zullen wij hier nog moeten wonen, hier verblijf houden? "
Zelfs de dood moet in dat opzicht nog medewerken ten goede, hoe die dan ook gevreesd mag worden en duizenden grafwaarts voert naar een eeuwig verderf. Voor hen is de prikel daaruit door Jezus weggenomen en worden zij door de dood uit deze ardse kerker verlost en mogen naar e hemel verhuizen, alwaar geen dood meer wezen zal en geen vijand hen meer benauwen kan, maar zij met hun ziel terstond tot Christus hun hoofd zullen opgenomen worden ^^ jaar eeuwige zaligheid te genie-^^^ ^^ ^^^_ ^i^j ^^ Hchaam beide de eere volmaakt te verheerlijken, j^j^ kroon der overwinning te wer-! ^^^^ ^^ voeten van Jezus, getuigg^^e: „Gij hebt ons Gode gekocht j^et Uw bloed" en „Gij zijt waardig ^^ ontvangen alle lof en eer!"
j A i •• ^^ ^^^gt nu de Apostel wij weten fan spreekt hij hiermede een geloofstaal uit met insluiting van de g^nse kerk zowel de kiemen als de groten, welke laatste aldaar de klei-"^n met meer zullen verdrmgen. O wat een troost, beide in leven en sterven, is het daar wetenschap en bewustheid van om te dragen. Wij kunnen daardoor ons reisje door de wereld-zee gemoedigd voortzetten, Volk van God! de kroon wacht na dit strijden! De Heere schenke ons allen die kroon te mogen ontvangen, Om dan straks met Paulus te mogen getuigen „Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop voleindigd, voorts is mij weggelegd die kroon der overwinning. Én riiet alleen voor mij, maar allen die Zijn verschijning hebben liefgehad!"
K.a.d.R.
Ds B, v. N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1947
De Banier | 10 Pagina's