Artikel 36 op ondeugdelijke gronden verminkt
Q
In het vorige artikel bleek, dat de Geneefse hervormer, hoewel een open oog hebbend voor de geestelijke aard van Christus' koninkrijk, met grote nadruk opkwam tegen degenen, die daaraan een argument wilden ontlenen, om de roeping d? f overheid ten aanzien van de ware religie krachteloos te maken. Hij wees er op, dat de ware religie niet terugschrikt voor wettige, door God bestelde middelen. Een ander voorbeeld, door C a 1 V ij n daartoe ten bewijze aangehaald, is het volgende. De hervormer wijst er op, dat God het dwaze der wereld uitverkoren heeft, opdat Hij de wijzen beschamen zou. Doch Hij, Die met eenvoudige vissers begon, heeft Zich later andere dienaars verkoren, die niet zo ongeschoold en rneer wetenschappelijk onderlegd waren, Calvijn wijst daartoe op Paulus, die zelf bekende, dat hij van redenaarstalent verstoken was, doch die geenszins van wetenschap verstoken was, zoals zijn andere ambtsbroeders. En wat Jesaja betreft, aldus Calvijn, is diens prediking niet alleen helder en duidelijk, maar ook gesierd met de schoonheid der kunst. Zij bewijst volgens Calvijn dan ook voldoende, dat de welspirekendheiid soms een dienares van het geloof kan zijn. Ook heeft de Heere Zich van uitwendige middelen bediend, toen Hij de wijzen uit Het Oosten door de stralen der ster en de herders door de stem van de engel tot Christus bracht. Tot zijn conclusie komend, merkt Calvijn dan voorts op, dat uit het vorenstaande genoegzaam blijkt, dat het ongeschoolde volk, waaruit Christus de eerstelingen der Kerk heeft genomen de weg voor koningen niet verspert, om ook zichzelf met al wat ze hebben aan Hem te geven en om de macht des zwaards, die hun is gegeven, in heilige overtuiging Christus aan te bieden. En al is het waar, dat de dienaren van het Evangelie bereid moeten zijn om het kruis te dra gen, om de toorn en de schande der wereld te ondergaan, zoals de Heer a hen ook van geen andere wapenen dan die der lijdzaamheid voorzien heeft, toch zien wij ook, zo vervolgt Calvijn, dat de koningen bevolen wordt om de ware leer met hun bescherming te steunen. Soms legt Christus in de vorsten zelfs het bewijs voor beiderlei taak. De zeer doorluchtige keurvorst Johannes van Saksen bijv., heeft standvastig en onbevrees; d getoond, dat hij bereid was en er gaarne in bewilligde, de dood *e sterven voor de belijdenis van ziin geloof, toen hij niet ver meer van de hand van de beul verwijderd was. Deze zelfde vorst nu heeft niet geaarzeld een kloek verdediger van t rijk van Christus te zijn, indien de een of andere , goddeloze afvallige in zijn machtsgebied de zuivere Godsverering trachtte te verstoren.
Daarmede tast'e Calvijn geenszins de gewetensvrijheid aan. Ook dat werd hem namelijk reeds voor de voeten geworpen, gelijk men dat ook de Staatkundig Gereformeerden zo menigmaal gedaan heeft. De Geneefse hervormer heeft dit verwijt echter totaal ontzenuwd. Hij schrijft dienaangaande:
Ik zeg, dat het wat anders is d^ toestand der Kerk met het zwaard te verdedigen, dan iemand met geweld tot het geloof te dwingen. Want, zoals het tenslotte niet in de hand en macht der vorsten ligt om met hun besluiten door te dringen in de harten der mensen, opdat die zich Gode zullen onderwerpen in gehoorzame omhelzing van de leer des heils, zo eist toch hun roeping, dat ze niet toestaan, dat men in onreine en brutale taal de heilige Naam Gods schendt en evenmin mogen zij toelaten, dat Zijn eredienst ten gronde wordt gericht. Een particulier, die geen macht hoeft over leven en dood, zal, als hij toelaat, dat het huis, dat hij bestuurt, verontreinigt wordt door heiligschennis, niet vrij zijn van schuld; hoeveel te schandelijker zal de traagheid van de vorst zijn, indien hij de ogen sluit voor de teugelloze schending der gerechtigheid? In zodanig geval zit de rechter op zijn verheven en prachtige troon en ziet het zwijgend aan, dat de roem van Christus op schandelijke wijze verdrongen wordt. Zou hij zich gezag verschaffen, doordat men zijn straffen vreest en nochtans vrijheid geven aan de bozen om de kerk te verwoesten?
Uit dit citaat, genomen uit één van de werken van Calvijn, kan de lezer blijken, dat het Calvijn geenszins aan het nodige licht heeft ontbroken oui Gods Woord recht te snijden.
Hij verviel niet in 'de grote fout, waarin de deputaten van de Synode der Gereformeerde Kerken gevallen zijn, door n.l. bepaalde teksten uit 't Nieuwe Testajnent geheel eenzijdig te belichten. Het bovenstaande leert ons dan ook airede zonneklaar, dat Calvijn met meer licht des Geestes bedeeld was dan degenen, die later van inzicht met betrekking tot deze zaak veranderd zijn, gelijk dat o.m. met dr, Kuyper en de deputaten der Gereformeerde Kerken omstreeks 1905 het geval was.
Dit zal ons ook nog in het vervolg blijken, waarbij we zullen zieri, dat Calvijn tal van andere wapenen, die tegen hem gesmeed en gericht waren, met ongemene kracht op zijn tegenstanders zelf terecht deed komen.
Een van die andere wapenen was bijvoorbeeld het - wijzen op de zacntmoedigheid, welke Christus over het algemeen openbaarde. En evenals Christus de on-willigen niet met v/apenen tot gehoorzaamheid aan Zich gedwongen heeft, doch alleen vriendelijk tot Zijn leer heeft trachten te lokken, zo moet de overheid ook haar macht niet aanwenden om de ware religie te beschermen,
Calvijn erkent alweer, dat Christus een grote mate van zachtmoedigheid heeft geopenbaard en, zoals hij du zelf schrijft, het ambt van Geleerde heeft vervuld, maar Christus kon ooi toornen. Hij toch heeft ook de zweep gCigrepen om daarmede de tempel Gods te reinigen van een goddeloze handel. Als nu de Zoon van God in Zijn ijver gestraft en verslagen heef: diegenen, die onder het voorwendsel van goddelijke eredienst offerdieren in de hof des tempels verkochten, waarom, zo vraagt Calvijn terecht, zouden dan de magistraten niet hel zwaard, dat hun van Godswege is toevertrouwd, aanwenden om trouweloze afvalligen, die de ganse Tempel Gods met openlijke schande verontreinigen en schenden, te bedwingen?
Verder haalt Calvijn dan nog voorbeelden aan van Annanias en Saffira, alsook van Elymas de Tovenaar, waarbij het toch ook de Geest van Christus was, die Petrus en Paulus er toe dreef om eerstgenoemden als doden te doen uitdragen en laatstgenoemde met blindheid te slaan. Hieruit blijkt voldoende, dat men zich evenmiin geheel eenzijdig op de zachtmoedigheid, welke Christus geopenbaard heeft, mag beroepen öm daarmede de roeping, welke in artikel 36 aan de overheid met betrekking tot de ware religie op grond van Gods Woord wordt toegekend, te betwisten.
Ook op dit punt dus blijkt Calvijn meer Geesteslicht gehad te hebben, dan zij, die hem zo jammerlijk verloochend hebben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1947
De Banier | 8 Pagina's