Artikel 36 op ondeugdelijke gronden verminkt
We zullen thans overgaan tot het vermelden van hetgeen verder door de deputaten van de Synode der Gereformeerde Kerken werd aangevoerd om hun verwerping van de bekende en veel betwiste zinsnede uit art. 36 der oude Geref. Geloofsbelijdends een schriftuurlijke basis te geven. Het Oude Testament hadden zij uitgeschakeld; het Nieuwe Testament geeft — zoi staat in hun rapport vermeld — geen klaar en uitgedrukt bevel, hoe de Christelijke overheid tegenover ketterij, valse godsdienst en het rijk van de Antichrist heeft op te treden. Voor hen bleef zodoende alleen nog over na te gaan welke begins^elen Gods Woord ons in het Nieuwe Testament kennen doet aangaande de aard van Christus' koninkrijk. En dan zagen zij juist daarin de tegenstelling met het Oude Testament, dat dit koninkrijk niet aards maar geestelijk is; niet komt met uitwendige gedaante, maar binnen in u is. De eerste tekst, waarop zij zich dan voorts beroepen, is deze, waarin Christus tot Pilatus zegt: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat ik de Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn koninkrijk niet van deze wereld". Ziet ge wel, aldus concluderen de deputaten uit deze tekst; De ordinantie des Heeren voor Zijn Kerk is.
dat de Kerk alleen door geestelijke wapenen mag worden beschermd, Zo hebben volgens hen ook de Apostelen het verstaan toen zij na Christus hemelvaart zijn uitgegaan in de wereld om Christus' Kerk te stichten. Zij hebben dat niet gedaan rast vleselijke wapenen, doch door het zwaard des Geestes, dat is Gods Woord. Zo hebben zij de Kerk gesticht, de ketterijen uitgebannen, de wereld overwonnen. De overheid nu mag volgens de deputaten deze ordinantie Gods voor Zijn Kerk niet weerstaan. Zij is Gods dienares en daarom heeft zij Zijn bevel te eerbiedigen en mag zij de kerk niet met het materiële zwaard beschermen tegen ketters; want Christus heeft aan Zijn Kerk het geestelijke zwaard geschonken. Zij mag dus de afgoderij en de valse Godsdienst niet uitroeien en het rijk van de Antichri& t niet te gronde werpen. Dit is dan het nieuwe inzicht, hetwelk volgens de deputaten de vrucht zou zijn van de leiding des Heiligen Geestes! Wij hebben er echter reeds de a.andacht op gevestigd, dat de Vrijgeesten ten tijde van C a 1 V ij n zich eveneens oo bijbelteksten beroepen hebben. Daaronder behoorde ook bovenvermelde tekst, Calvijn heeft dit argument echter op de hem eigen, scherpzinnige v/ijze onder de loupe genomen en aangetbond, dat het een geheel ondeugdelijk argument is om daarmede aan te Lonen, dat de overheid geeïr JOU hebben om de v/are godsdienst beschermen. De hervormer van 3enève begint daeirbij met op Ie jicrken, dat, volgens zijn tegenstanders, de Heere Zijn rijk nuet heeft ivillen oprichten met wapengeweld. Joch door het geestelijk zwaard des evangelies. Hij heeft de Zijnen vernaand om steeds bereid te zijn hun 2i(ï8n bloed veil te hebben. Nergens ie°e£t Hij bevolen, dat zij het bloed i/aD een ander moeten vergieten. De A.postelen zond Hij als lammeren in het midden der wolven, maar macht over het vlees heeft Hij hun niet gegeven.
De lezer blijkt hieruit, —dat hetgeen de tegenstanders van Calvijn tegen hem aanvoerden, inderdaad geheel en al overeenstemt met hetgeen omstreeks 1905 doon de 4.eputaten van de Synode der Gereformeerde Kercen naar voren werd gebracht. C a 1 V ij n komt tegen deze redenering echter onverwijld op. Hij schrijft namelijk:
Doch als ik hiertegen onmiddellijk zou inbrengen, dat de Heere nergens de Zijnen heeft opgedragen om diefstal, roverij, echtbreuk, doodslag, toverij te straffen, en dat wij daarom dat alles maar moesten verdragen, zonder het te straffen, wat zouden zij dan zeggen? Zouden zij mij toestemmen, dat de banden maar losser gemaakt moesten worden voor de misdadiger of zouden ze niet liever zeggen, dat hetgeen aan ieder persoonlijk bevolen wordt, n.l. verdraagzaamheid, niet verhindert, dat de strafbepalingen der wetten van kracht zijn?
Calvijn stemde natuurlijk volkomen toe, dat het rijk van Christus een geestelijk rijk is. Dat blijkt genoegzaam uit het vervolg, waarin hij opmerkt;
Wel geef ik toe, dat het waar is, dat het rijk van Christus van het begin af nliet door wapengeweld is gesticht en dat het evenmin door wapenbescherming in stand blijft, want door de prediking des Evangelies moet Christus regeren, opdat deze profetie vervuld worde: , , Het volk, dat Ik niet kende, heeft Mij gediiend; zo haast als hun oor van Mij hoorde, hebben zij Mij gehoorzaamd". Daarom heeft de Heere de Apostelen zonder bescherming van wereldlijke macht uitgezonden, opdat daardoor de uitwerking van hun prediking des te heerlijker zou zijn, Hij heeft niet alleen gewild, dat zij zouden afzien van aardse macht, maar ook, dat bijna de gehele wereld hen vijandig zou zijn, opdat 't voor allen zeker was, dat de overwinning van het Evangelie een hemelse is, iervAjl dit Evangelie altijd als een palm weer opgroeit, ondanks zovele en zulke zware verdrukkingen. En in deze tijd is het niet anders. Ook nu is het Evangelie weer opnieuw opgekomen en oefent te meer invloed, nu de wereld .er haat over draagt en er tegen worstelt. Door zijn innerlijke kracht en niet door de hand der mensen wordt onze godsdienst in stand gehoiuden. Niet tevergeefs heeft Christus de dienaren van 't Evangelie meer met lijdzaamheid gewapend dan met de vaardigheid in het strijdvoeren, omdat het nodig was, dat zij in heilige ijver niet aarzelen zouden om de leer, die zij gepredikt hadden met het Woord, ook met hun eigen bloed te verzegelen, zo vaak dit nodig mocht zijn.
Wij zouden nog verder kunnen gaan met Calvijn aan te balen betreffenn~aöönrei!n5vsr~ae^eesr3 • lijke aard van Christus' koninkrijk wordt vermeld. Wij vrezen echter, dat het dan te lang zou worden. Uit het vorenvermelde blijkt echter wel zonneklaar, dat Calvijn niet zo verduisterd was, dat hij geen oog zou hebben gehad voor het geestelijk karakter van het koninkrijk Gods, Dit belette hem echter niet om ook een open oog te hebben voor de roeping van de overheid ten aanzien van de ware religie. Calvijn staaft dit nader door er op te wijzen, dat al is het dwaas om te zeggen, dat 't geloof gegrond is op welsprekendheid, deswege de welsprekendheid niet te veroordelen is. Dan toch zouden alle redenaars en die van scherp zinnige en vruchtbare aanleg zijn van het ambt van leraar moeten worden geweerd om zodoende te beletten, dat de welsprekendheid en ds gevatheid het geloof ijdel zouden maken. En dan stelt Calvijn de vraag: „Zou men door dit te doen niet openlijk onrecht doen aan God en Zijn gaven? "
Al is het dus, dat de godsdienst zelf door de hand Gods in stand wordt gehouden en onder het kruis triumfeert, nochtans schrikt zij niet terug van wettige hulpmiddelen, welke door God besteld zijn.
Nog enkele andere voorbeelden worden in dit verband door Calvijn genoemd, doch hierover in een volgend artikel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1947
De Banier | 8 Pagina's