Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Westsontwerp: Vermogensaanwasbelasting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Westsontwerp: Vermogensaanwasbelasting

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Rede van Ir. van Dis)

Woensdag 31 Juli nam de Tweede Kamer het wetsontwerp inzake de vermogensaanwasbelasting in behandeling. Een wetsontwerp, zooals nog nimmer door een regeering hier te lande bij de Staten-Generaal is ingediend en dat zijn oorzaak vindt in den grooten financieelen nood, waarin ons land verkeert. Hoe groot die nood is, blijkt wel zeer duidelijk uit het feit, dat de staatsschuld circa 27 muiiard gulden bedraagt en binnenkort .wel tot 30 milliard, dat is 30 duizend millioen gulden zal stijgen.

Het betreffende wetsontwerp is een zeer ingewikkeld wetsontwerp, zoodat we niet op de finesses kunnen ingaan. In hoofdzaak komt het hierop neer, dat zwarte handelaars en zij, wier vermogen ten gevolge van het werken voor den vijand, gestegen is, van den aanwas van hun vermogen 90 pot. aan den fiscus zullen moeten afstaan, terwijl de anderen daarvan 50 pet. moeten' afgeven. Terecht merkte dus de afgevaardigde der S.G.P., die bij dit ontwerp het woord voerde, op, dat hier een zeer diep ingrijpende maatregel werd voorgesteld. Niet minder juist was het, dat onze afgevaardigde als een zeer gewichtig bezwaar naar voren bracht, dat de zoo dringend noodige inkrimping nintf van de r\i> staatsuitgaven .Qfaaf.Qitifdavon niet nioi eerst oorcf aan de orde was gesteld,

Terwille van de zeer beperkte plaatsruimte zullen wij het bij deze korte inleiding laten en bieden u hieronder de rede van Ir. van Dis, welke in de avondvergadering werd uitgesproken, ter lezing aan;

L j tr - ^x i ^"Jnheer de Voorzitter! f!^^ wetsontwerp, hetwelk de Kamer ^^^^^ bezighoudt, is van zeer ingri)- Panden aaifd. Het brengt een diepgaande wijziging teweeg m de verdeelmg van het nationaal vermogen. '^®* vraagt

grootc oiiers,

zoowel van de particuliere bezitters als van de bedrijven, die hun vermogen gedurende den oorlog hebben zien aanwassen. En dat niet alleen van die bezitters en van die bedrijven, die dezen vermogensaanwas verkregen door zwarten handel of door het verrichten van diensten voor, den vijand, doch ook van diegenen en van die bedrijven, wier vermogen op een geheel normale wijze toegenomen is.

Het is dan ook zeer wel te verstaan, dat men zich in laatstbedoelde kringen de vraag gesteld heeft, of de Regeering met het indienen van dit wetsontwerp wel op den goeden weg IG Daarvan getuigen de bezwaaris. schriften, welke b" de Kamer zijn ingediend, daarvan leveren ook enkele belangrijke brochures het bewijs. Bij het doorlezen dezer lectuur heeft het mij echter getroffen, dat men het er vrijwel algemeen over eens is, dat aan het nemen van ingrijpende maatregelen onder de huidige, benarde omstandigheden niet te ontkomen is. Zoo las ik bij voorbeeld in de brochure van Mr. Wentholt, dat in het algemeen gerust mag aangenomen worden, dat de bezittende klassen tot opofferingen bereid zijn. De critiek, welke uit onderscheidene kringen tegen dit wetsontwerp naar voren gekomen is, vindt haar oorzaak dus niet daarin, dat men onwillig is om mede te helpen de lasten te dragen, welke een gevolg zijn van de ontzaglijke verarming, waarin ons land gekomen is. Die critiek heeft een geheel andere oorzaak. Zij vindt haar grond in het feit, dat de Regeering niet daarmede begonnen is, waarmede zij had moeten beginnen, namelijk met het nemen van maatregelen, welke zouden leiden tot een

ingrijpende beperking

der Staatsuitgaven. Zoo trof ik in het adres van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noord-Holland de volgende passage aan: „De bereidheid van het bedrijfsleven om de financieele lasten, welke moeten worden opgelegd, te aanvaarden en loyaal mede te wérken aan de uitvoering der daartoe strekkende voorschriften zal slechts dan ten volle aanwezig kunnen zijn, indien het besef bestaat — en grond vindt in aanwijsbare feiten —, dat de Overheid met alle kracht, waarover zij beschikt, streeft naar het bereiken van een sluitend budget, in het bijzonder door inkrimping der Staatsbemoeiïng, welke inkrimping bovendien niet uitsluitend uit financieel oogpunt geboden is, maar eveneens de spanning op de arbeidsmarkt zal kunnen verminderen, doordat de Overheid in mindere mate arbeidskrachten tot zich zal trekken".

Mijnheer de Voorzitter! Dit is slechts één van de vele uitlatingen, welke er op wijzen, _dat velen in het land zich niet vereenigen kunnen met het gevoerde beleid, waaraan ook 't wetsontwerp tot heffing eener vermo-» gensaanwasbelasting ontsproten is. Wat daarin te kennen wordt gegeven is onzerzijds herhaaldelijk hier in de Kamer naar voren gebracht, wanneer wij onze bezwaren naar voren brachten tegen de ver doorgevoerde

Staatsbemoeiïng

ten opzichte van het bedrijfsleven met de daarbij behoorende ver doorgevoerde ambtenarij en bureaucratie, welke millioenen verslinden. Terecht bestaat dan ook bij velen de vrees, ja, men spreekt dit als zijn overtuiging uit, dat het opleggen van bijzondere heffingen, gelijk in dit wetsontwerp en in de aangekondigde algemeene vermogensheffing geschiedt, als nuttelooze offers moeten worden beschouwd, indien de Staatsfinanciën zulke ontzaglijke tekorten blijven vertoonen als thans het ge- .. val is.

Nu is het mij bekend, en ik wil dit hier ook vermelden, dat deze tekorten voor een belangrijk deel een gevolg zijn van de maatregelen, welke door de Duitschers in den bezettingstijd getroffen zijn. Daarvan mag nóch deze nóch de vorige Regeering een verwijt worden gemaakt. Het is echter niet minder waar, dat de kritieke finincieele toestand mede een gevolg is van de hooge Staatsuitgaven van na den oorlog, zoodat de voormalige Minister-President, prof. Schermerhorn, zich zelfs van het karakteristieke woord geldsmijterij bediende. Het is toch een onwedersprekelijk feit, dat bij deze uitgaven de salarissen en de andere bedragen, welke de Staat moet uitkeeren ten behoeve van het groote leger van nieuwgecreëerde ambtenaren, met alles wat daaraan vastkleeft, een zeer voorname rol spelen. Het is dan ook een zaak van de allereerste orde om aan te sturen op een drastische inkrimping der Overheidsbemoeiing op allerlei gebied en voornamelijk van die ten aanzien van het bedrijfsleven, van landbouw, handel en nijverheid, om zoodoende belangrijke, dringend noodige bezuinigingen te verkrijgen. Vanmiddag hebben wij er weer een bewijs van ontvangen in 't adres van een onlangs in het leven geroepen

landelijke landbouwersactie,

zetelende te Barneveld, waaruit wel zeer duidelijk blijkt, hoe zeer de opheffing van al die Staatsbemoeiïng < o.m. door de landbouwende bevolking wordt begeerd.

Ik betreur het dan ook zeer, dat de Minister niet allereerst de zooeven door mij vermelde maatregelen genomen heeft voor en aleer de Kamer dit wetsontwerp kreeg te behandelen. Wanneer dit door hem gedaan ware, zou hij daarmede ongetwijfeld zijn positie versterkt hebben en veel twijfel aan het welslagen van zijn plannen hebben weggenomen. Dan zou dit wetsontwerp ook een beter onthaal hebben ontvangen bij hen, die belangrijke percentages van hun vermogensaanwas zullen moeten afstaan, indien dit ontwerp tot wet verheven mocht worden.

Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch hiermede allerminst te zeggen, dat de Minister nu reeds met een algeheel sluitende begrooting had moeten komen. Dit zou een onredelijke eisch zijn, welke, voor zoover mij bekend is, door niemand gesteld wordt, ook niet door degenen, die tot de sterkste tegenstanders van het financieel beleid der Regeering moeten gerekend worden, gelijk b.v. Mr. Wentholt, die zich afvraagt wat wel het doel is geweest van al de genomen maatregelen; saneering vari de financieele verhoudingen, schoonmaak van den Augiusstal, door den bezetter achtergelaten, dan wel door een complex van ingewikkelde maatregelen de macht naar zich toehalen. En deze vraag stelt de heer Wentholt, omdat, de

Augiusstal

is blijven bestaan en rechtsonzekerheid hoogtij viert, terwijl wij nu toch alweer ruim een jaar achter de bevrijding staan.

Wel ben ik echter van oordeel, dat de financieele politiek der Regeering er op gericht moet zijn, en dat moet uit haar daden blijken, om zoo spoedig mogelijk een sluitende begrooting te verkrijgen. Nu echter dit zoo diep ingrijpende wetsontwerp als eerste maatregel tot saneering der financiën aan de c^rde wordt gesteld, vragen velen zich af, en dat te recht, of de opbrengst van deze vermogensaanwasbelasting ten slotte toch niet zal worden aangewend om de enorm gestegen Staatsuitgaven te dekken in plaats van te dienen tot de zoo hoog noodige vermindering der Staatsschuld, die, gelijk de Minister in de iviemorie van Toelichting vermeldt, tot de schrikbarende hoogte van ongeveer 20 milliard gestegen is en, die, gelijk de geachte afgevaardigde, de heer De Wilde, vanmiddag zeide, alweer aanmerkelijk hooger geworden is.

Die vraag bestaat bü de betrokkenen ook, ondanks de mededeeling van den Minister in de Memorie van Toelichting, dat vermindering vap druk van dezen schuldenlast slecms bereikt kan worden door heffing van belastingen, waarvan de opbrengst niet dient tot dekking van de uitgaven van den gewonen dienst. Ja, zelfs, indien in de wet de verplichting zou worden vastgelegd om het provenu dezer belasting tot

aflossing

van Staatsschuld aan te wenden, dan zou dit volgens sommigen hunner — ik wijs bij voorbeeld op 't adres van de „Vereeniging voor Effectenhandel" — nog geen af doenden waarborg bieden, zoolang het algemeene saneeringsplan met sluitende begrooting ontbreekt.

Mijnheer de Voorzitter! Gaarne zou ik van den Minister vernemen of er inderdaad grond bestaat voor deze vrees en of hij ons meer zekerheid kan geven, dat de opbrengst dezer belasting inderdaad uitsluitend zal aangewend worden voor de delging der Staatssrchuld en niet om er de uitgaven mede te dekken. Wij achten het toch een allereerste vereischte, dat deze belastind zal dienen om den enormen schuldenlast te verlichten. Gebeurt dit niet, dan kqmt ons land nog dieper in het moeras terecht. Dan is het geld der belastingbetalers weg en de schulden zijn gebleven.

Mijnheer de Voorzitter! Door mij is er reeds in den aanvang terloops op gewezen, dat dit ontwerp ook van de bedrijven zware offers vergt. Is het voor de particuliere bezitters al verre van aangenaam, wanneer ze 50-70 pet, van hun vermogensaanwas, welke overigens op normale wijze verkregen is, moeten afstaan, nog onaangenamer is dit v^or het bedrijfsleven, hetwelk toch voor den wederopbouw van ons land van zulk een vi-

taal belang is en waarbij niet slechts < ^p- belangen van directeuren en aan deelhouders, doch ook van de arbeiders, ja van geheel ons volk zoo nauw betrokken zijn. Van de 3^ milliard toch, welke dit wetsontwerp volgens den Minister moet opleveren, is een belangrijk deel afkomstig van het werkkapitaal van het Nederlandsche

bedrijfsleven.

De vraag is m.i. daarom gewettigd of de zware heffing, welke met dit wetsontwerp van de bedrijven gevorderd wordt, niet te groot zal blijken en een beletsel zal vormen voor den zoozeer gewenschten en noodzakelijken opbloei.

In het Voorloopig Verslag is eveneens de aandacht van den Minister hierop gevestigd. Er wordt o.m, hierbij opgemerkt, dat er uit een bedrijfseconomisch oogpunt bezien geen eigen middelen zijn om deze heffing over aanwas, berekend over bedrijfsmiddelen, op te brengen.

De Minister meent volgens de Memorie van Antwoord, dat deze opmerking in het algemeen voldoenden grond mist. Zijne Excellentie zegt toch, dat de goederen, welke de bedrijven zouden willen aanschaffen met voor de belasting opgeëischte gelden, voorshands toch niet worden aangekocht, omdat de goederen er niet zijn. De aanvulling zal volgens den Minister moeten geschieden uit binnenlandsche besparingen, uit leeningen of uit kredietverleening door* het buitenland. Tegen dit antwoord van den Minister, zijn mijns inziens gewichtige bedenkingen in te brengen, gelijk dan ook inderdaad ingebracht zijn o.a, door iemand, die behoort tot de partij, waarmede de Minister thans zoo nauw samenwerkt. Ik heb hierbij het oog op een brochure van het oud-lid der Eerste Kamer den heer Blomjous, die naar aanleiding van dit antwoord zeer

scherpe opmerkingen

maakt aan het adres van den Minister, er tevens op wijzend, dat de omstandigheden nu wel heel anders zijn dan vóór den oorlog, toen ons krediet in 't buitenland zeer hoog stond en de grondstoffenprijs veel lager was. Van de zijde van het bedrijfsleven worden de gevolgen van dit wetsontwerp, indien het wet wordt, dan ook zeer donker ingezien. En nu bevat het ontwerp wel een bepaling, welke de mogelijkheid opent om uitstel van betaling toe te staan of om met andere zaken dan geld te beta­ ­len; dat de aanslag in plaats van tè worden betaald, geheel of ten deele kan worden gedelgd door een door den belastingschuldige aan te gane schuldverbintenis, maar dit heft de bezwaren geenszins op. Afgedacht van de netelige punten, welke hieruit voortvloeien tusschen de belastingambtenaren eenerzijds en de belastingschuldigen anderzijds, brengt het aangaan van een schuldverbintenis de bedrijven in nogal grooter moeilijkheden. Ja, het is nie, t uitgesloten, dat de bedrijven langs dezen weg in den greep van den Staat worden geSracHtmëraïent voorkomen te wor den, dat de bedrijven en ook particu liere personen onder de schuld ge. bracht worden. Dien weg moeten wij niet op, daar dit den opbloei sterl tegenhoudt.

Mijnheer de Voorzitter! Ik wenscl thans enkele bezwaren naar voren te brengen in verband met de behandeling der

oorlogsslachtoffets

in dit wetsontwerp. Deze bezwaren^ vinden hun grond in het feit, dat de getroffen bedrijven en de niet getrot fen bedrijven wel zeer ongelijk be^ handeld worden. En wel zoo, dat de door den oorlog getroffen bedrijven in een belangrijk ongunstiger positie komen te verkeeren dan de niet troffen bedrijven. In het adres vai de Kamer van Koophandel en Fa brieken voor Zuid-Holland, geda teerd 24 Juli, wordt dienaangaande opgemerkt, dat het bedrag, hetwell de getroffen bedrijven op de schade vergoedingen te kort komen om eei equivalent van het teloorgegane te verkrijgen, bij de berekening van den vermogensaanwas niet mag wordei afgetrokken, terwijl de waardestij. ging van de bedrijfsmiddelen bij de niet getroffen bedrijven niet of nagfr noeg niet in de'vermogensaanwasbe. lasting betrokken wordt. Vervolgens bestaat er nog een onge lijke behandeling tusschen de getrot fen bedrijven onderling doordat hel ontwerp even zwaar treft de getroffenen, die op de schadevergoedinj niet, weinig of veel te kort komen, Hoewel het toch een belangrijk ver schil uitmaakt of men veel of weinig op de toegekende schadevergoedinj te kort komt, wordt daarmede in hel ontwerp in het geheel geen rekening gehouden.

Dit wordt door de hierbij betrokke nen te recht als een

onbillijke behandeling

aangemerkt en ik zou er dan ook b den Minister op willen aandringen om aan deze beide bezwaren uit d' kringen der oorlogsgedupeerden t willen tegemoet komen. Mijnheer de Voorzitter! Tot een an der punt overgaande, wil ik er o] wijzen, dat in de stukken door dei Minister wordt verklaard, dat dez( belasting behoort te worden gehevei van den aanwas in vermogen, welk gedurende den oorlog is ontstaan Als begin van het belastingtijdval wordt daartoe 1 Mei 1940 genomen Nu zou men verwachten, dat te waardeerintf der fondsen, althans de buitenlandsche fondsen, als eindda turn 1 Mei 1945 zou gesteld zijn, om dat deze fondsen toen reeds aan d verschillende buitenlandsche beur zen vrij verhandeld werden. Dit i echter niet het geval. De Ministe heeft als tweeden peildatum 31 De cember 1945, later gewijzigd in 1 Ja nuari 1946, gesteld. Ook dit wordt als een onbillijkhei aangemerkt; omdat nu ook winstei na het beëindigen van den oorlog ge maakt, onder deze belasting zulfe vallen, Nog een andere kweste, waarop i wensch te wijzen, betreft de

veehoudi

uit de overstroomde gebieden. De; veehouders toch, die reeds zoo zwaa getroffen zijn doordat ze huis en ei hebben moeten verlaten en hun vee stapel van de hand hebben moete doen, worden volgens een mededce ling in het adres van de Kamer va Koophandel en Fabrieken voor Zui< i Holland zwaarder getroffen dan d veehouders, die hun veestapel hel| ben kunnen behouden, omdat dcz slechts met een aanwas van 10 pc i jehoeven te rekenen. Ik zou den Milister willen verzoeken — voor het feval hier inderdaad van onbillijkleid sprake is — deze uit den weg te A^illen ruimen.

Tevens zou ik het wenschelijk ach- ; en, dat voor inwonende kinderen ran landbouwers, die «^een loon ontrangen en werkzaam zijn in het berijf van hun ouders, een aftrekpost ou worden toegestaan. ^^^^^ de Voorzitter! Ook voor de

huiseigenaren,

ie tal van jaren met groote moeilijkleden te kampen hebben gehad, be- ^at dit wetsontwerp onbillijkheden, üs grondslag toch voor deze belasing zal gelden de waardestijging van luizen, ook als die stijging slechts lerstel is van voorheen gedaalde /aarde zonder dat eigendomsoverang heeft plaats gehad, ja zelfs, inien vaststaat, dat die zoogenaamde waardestijging slechts schijnbaar is. )eze heffing zal dan ook voor tal van .uiseigenaren niet werken als een ermogensaanwasbelasting, maar als en heffing in eens en dat wel op geeel willekeuritfe wiize,

en aanzien van de instelling der cheidsgerechten als beroepsinstanies voor de vaststelling van „oiraar'' en „onoirbaar", welke in de lemorie van Toelichting nader gechetst worden, zijn al evenzeer gewichtige bezwaren in te brengen, gejk mij bleek uit hetgeen mij dezer agen een belastingdeskundige meedeelde.

In wel in de eerste plaats omdat ons olk over het algemeen een zekeren f keer van

leekenrechtspraak heeft, zooals bij de , , Tribunalen" reeds ruimschoots gebleken is. Ten tweede zullen de leden van die scheidsgerechten zelf min of meer belanghebbende en dus zelf min of meer partij zijn, zoodat de onpartijdigheid hierbij wel zeer in het gedrang komt.

De Memorie van Toelichting vermeldt voorts, dat het de voorkeur verdient, personen uit het bedrijfsleven en ambtenaren, die gedurende den oorlog regelmati'^ met 't bedrijfsleven in aanraking kwamen, te vereenigen tot een college, doch ik kan de zienswijze van den Minister in dezen niet deelen, omdat ik maar al te zeer vrees, dat dit tot allerlei minder oirbare en onoirbare manipulaties zal kunnen leiden.

Veel beter ware het m.i. om hier den gewonen rechter te laten laten optreden, van wien mag aangenomen worden, dat hij over voldoende ervaring beschikt om deskundigen te kiezen. Het wil mij voorkomen, dat op deze wijze allerlei ongewenschte toestanden vermeden zouden kunnen worden.

Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik het wetsontwerp thans in zijn geheel bezie en let op de onbillijkheden, welke er in besloten liggen, alsook op de verwikkelingen, welke er uit kunnen voortvloeien, dat het voorts belemmerend kan werken op den spaarzin en den ondernemingsgeest en omdat ik voorts vrees, dat de Staatsschuld er niet door verminderd zal worden, wil het mij voorkomen, dat dit ontwerp niet aan de gestelde verwachtingen zal voldoen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1946

De Banier | 4 Pagina's

Westsontwerp: Vermogensaanwasbelasting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1946

De Banier | 4 Pagina's