Rede Ds. Zandt
Tweede Kamer
Bij de bespreking van de Regeeringverklaring voerden alle fractie-leiders het woord. Ook de afgevaardigde van de Staatkundig Gereformeerde Partij deed dit. Wij zullen ook al mede om de beperkte plaatsruime in , , De Banier" slechts een zeer kort woord ter inleiding-, van de rede van Ds. Zandt geven. Dit is trouwens ditmaal ook niet zoozeer noodig. Alleen wdllen wij in dit inleidend woord opmerken, dat de minister-president in zijne beantwoording der sprekers tal van Zeiken en vragen, welke door hen ter sprake gebracht waren, onbeantwoord heeft gelaten. Een feit, waarom onderscheidene sprekers zich beklaagd hebben. Hieronder volge dan de rede, welke door den afgevaardigde der S.G.P- werd uitgesproken- Ds. Zandt sprak als volgt:
Mijnheer de Voorzitter!
De Regeeringsverklaring, welke de Minister-President Vrijdag j.l. in deze Kamer heeft afgelegd, is voor ons oorzaak tot het maken van enkele opmerkingen- Het Kabinet heeft zich als
vooruitstrevend
aangediend Dit woord , , vooruitstrevend" is thans bij de groote massa zeer in trek. Het streelt het oor van menigen kiezer. Het is de stroop, waarmede men de kiezers als vliegen bij menigten vangt. De partijen wedijveren er dan ook thans om wie van hen wel het meest vooruitstrevend is. Een) dagblad van anti-revolutionnairen huize spreekt als zijn gevoelen uit, dat de formateur jegens de antirevolutionnairen onrecht begaan heeft, indien het karakter van diens Kabinet door vooruitstrevendheid gekenmerkt wordt, door hun in zijn IMinisterie geen plaats te hebben gegeven. Ook de Christelijk-Historische pers heeft in de dagen der verkiezing en eveneens daarna zich als vooruitstrevend bij het publiek aangediend. De geachte afgevaardigde, de heer Tilanus, heeft dit vanmiddag nog eens extra onderstreept.
Wat 't woord „vooruitstrevend" zelf betreft, waarop het Kabinet zoo'n geweldigen prijs stelt, dat het mede daardoor zijn karakter aangeduid wil zien, het is er één van zeer rekbaren aard, niet minder rekbaar zelfs dan elastiek. De Girondijn, die vandaag prat gaat op zijn vooruitstrevendheid, wordt morgen aan den dag aireede door den Jacobijn, die hem daarin waant te overtreffen, voor een mensch met achterlijke begrippen uitgekreten. In den loop der historie is het voorgekomen, dat een partij de Staatsmacht wist te veroveren en dan dictatoriaal bepaalde wat men onder 't woord „vooruitstrevend" te verstaan had. Voorts lag het geheel in de lijn van de revolutionnaire ontwikkeling, dat deze partij, eennaaal met de Staatsmacht bekleed, haeir opvatting aangaande het woord , -vooruitstrevend" als de eenige juiste aangemerkt wilde zien en een ieder, die zich daar in het openbaar driestweg tegen verzette, naar de guillotine verwees. Gelijk ook in onze dagen in dicatoriaal geregeerde landen van Overheidswege wordt vastgesteld wat men onder 't woord , , vooruitstrevend" te verstaan heeft en zoo men in dezen in het openbaar er een andere meening van durft voor te staan, kortweg met dèn kogel als een vijand des volks gestraft wordt. Zoolang echter door eenig Overheidsgezag of anderszins aan dat woord geen vaststaand begrip gegeven is, is het echter
een niterst vaag woord,
waar de één dit, de ander dat en een derde nog weer wat anders onder verstaat.- Men kan dan ook, al naarmate men het woord „vooruitstrevend" verstaat, van dit Kabinet zeggen, dat zich als „vooruitstrevend" aandient, dat het daarbij knoUen voor citroenen verkoopt, gelijk de communisten dit van het huidige Ministerie zeggen.
Het staat wel vast dat het woord „vooruitstrevend" aUeen genoeg is om het hoofd van duizenden kiezers op hol te brengen. Het is een modewoord van dezen tijd. Maar aangezien de mode met den dag komt en met den dag gaat, zit er in dit modewoord niets dat vastigheid biedt, niets dat eenige zekerheid voor het welslagen van dit Kabinet geeft, zelfs geen enkele reden, waarom dit Kabinet het vertrouwen van de Kamer en het volk verdient.
Wat ons aangaat, wij betreuren het ten zeerste, dat dit Ministerie geen vasten grond voor zijn Regeeringsbeleid onder zijn voeten heeft. Deze is er toch wel. Mc'lotow heeft kortgeleden in Parijs den Bijbel een best boek genoemd. Het is veel meer dan dat,
het is het geopenbaard Woord van den levenden God.
Dit boek biedt een hecht fundament voor elk Regeeringsbeleid- Het is niet een boek, dat goeden raad voor een enkelen dag, voor een zekeren tijd of periode kan geven. Dit is het boek aller eeuwen, dat onder alle omstandigheden- zoowel Overheid als onderdaan raad en wijsheid kan geven. Dit boek bevat de beloften voor dit en het toekomende leven en wijst den weg aan, waarop men veilig koerst en zich in waarlijk vooruitstrevende richting begeeft.
Men durft wat aan als men dat Boek, waarin Gods Woord en Wet ons geopenbaard zijn, hetzij als particulier persoon, hetzij als magistraatspersoon als regel en richtsnoer voor het - heleid verwerpt. Daarop toch zal de onnii.'ibare zegen des Allerhoogsten niet kunnen rusten. Zoo iets loopt op vermeerdering van allerlei ellende uit en uiteindelijk op ee-i bankroet-
Mijnheer de Voorzitter! Het behoeft geen nader betoog, dat ik, na hetgeen ik als het juiste beginsel voor het Regeeringsbeleid even tevoren ontwikkeld heb, een afkeurend oordeel moet uitspreken over het beginsel van het huidige Kabinet. Met zulk een beginsel moet het schip van Staat onvoorwaardelijk schipbreuk lijden. Ik spreek daarmede geen denigreerend oordeel uit over de natuurlijke bekwaamheden en karakters der tegenwoordige bewindvoerders van het schip van den Staat. Alleen wil ik constateeren, dat het compas, waarop dezen varen, hen misleidt en dat zij, op dit kompas varende. dwaallicht voor sterren aanzien, zelfs al huldigen zij daarbij een zekeren graad van Christelijkheid- Mijnheer de Voorzitter! Die zekere graad van
Christelükheid
biedt mij een geschikte gelegenheid om over te gaan tot bespreking van een ander punt van het ons voorgestelde Regeeringsbeleid- Het blijkt wel zeer duidelijk, dat dit Kabinet, al noemt het zich dan niet CliristeUjk, toch prijs stelt op het praedicaat „Christelijk". Daarm geeft het de coalitie-Ministers niets toe. Daarbij kon het zelfs wel bij hen in de leer geweest zijn. Het is al even vaag in zijn verklaring als de coalitie-ministeries dit in de hunne waren. Bij al de woorden toch, die de Regeering aan het Christendom wijdt, ontbreekt de verklaring, dat zy zich naar Gods Woord en Wet wil richten. Dit kenmerkt haar. Daarmede verloochent zij het wezenlijke Christendom. Wat zij ons als Christendom aanbiedt, lijkt zeer veel op een Christendom boven geloofsverdeeldheid, op het Ariaansche leergevoelen, dat de humanistische. Christelijk getinte zedenleer met verloochening van het wezen van het Christendom op den voorgrond stelde- Haar streven op het onderwijsgebied doet ons sterk denken aan die leerboekjes, waeirin men de „brave Hendrikken" der jeugd ten voorbeeld hield. Wij zien in dat streven die zucht der vorige eeuw, om de jeugd op te voeden tot Christelijke en maatschappelijke deugden.
Evenzeer als toentertijd in die zucht de betrachting van de uitdiukkelijke geboden des Heeren verwaarloosd werd. evenzeer is dat ook in hetgeen de Regeeringsverklaring ons voorstelt het geval. Geen woord staat daarin te lezen over het voornemen der Regeering
om het misbruiken van Gods heiligen Naam
als Godslastering strafbaar te stellen. En dit toch is eeni eisch, welke God in Zijn Woord aan de Overheid stelt. Daar is immers geen grooter zonde noch die God meer vertoornt dan de lastering Zijns Naams, waarom Hij ook dezelve met den dood te strafen bevolen heeft. Evenmin wordt daarin aangekondigd, dat de Regeering voornemens is middelen te beramen om de schrikkelijke ontheiliging van des Heeren dag tegen te gaan. Kortom, wij treffen in heel het Staatsstuk geen enkele aankondiging van eenigen maatregel aan, waaruit wij zouden kunnen afleiden, dat dit Kabinet van plan is om de publieke zonden te beteugelen. De zonden zijn de oorzaak, dat de bronnen van de volkswelvaart toegestopt worden en zijn als een slag in het aangezicht van God. De Regeering is in dezen wel zeer nalatig- Dit is op zichzelf al heel erg. Doch in dezen tijd wel in het bijzonder.
Welke geweldige oordeelen Gods
zijn toch over ons volk gegaan! Welke roepstemmen Gods zijn daarin tot Overheid en onderdaan gekomen. Wel constateert de Regeering, dat ten gevolge van den oorlog de publieke moraliteit diep geschokt is. Zij geeft daarmede getuigenis, dat het diepe verval van ons volk ook aan haar aandacht niet ontgaan is- Maar evenmin als de coalitieregeeringen dit gedaan hebben, roept dit Ministerie ons volk terug tot Gods Woord en Wet- Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat de oordeelen Gods niet ophouden. Uit allerlei verschijnselen, wij noemen slechts de Indische kwestie, blijkt zonneklaar, dat God de Heere nog steeds een twist met Nederland heeft. Zoowel Overheid als onderdaan geven daar alleszins aanleiding toe- Ook hier is het Woord der Schrift van toepassing: „zoo de Koning, zoo het volk".
De Regeering kondigt wel aan, dat zij, op grond van de door haar zoo genoemde Christelijke beginselen het gezag wil versterken, de diep geschokte moraliteit wil herstellen en het onderwijs en de opvoeding der jeugd wil verbeteren, maar zij zal daarin falen. Haar aangekondigde middelen kunnen de redding niet aanbrengen. Hoe menigwerf al heeft men in den loop der eeuwen getracht om met humanistisch Christelijk getinte middelen de menschheid te barer verbetering te hervormen. Ten onzent sprak eenmaal de Christelijk getinte humanist prof. Opzoomer: Bouw scholen en gij kunt de gevangenissen sluiten. Nu, daar zijn scholen ge- bouwd, zelfs zeer vele, maar de gevangenissen zijn er nog, zijn er zelfs meer en voller dan ooit tevorent
Mijnheer de Voorzlitter! Overgaande tot een ander punt, wil ik iets in het midden brengen over hetgeen de minister-president aangaande den vorm van zijn Kabinet heeft opgemerkt- Hij noemde met eenjgen nadruk zijn Kabinet
een Parlementair Kabinet.
Hij beschouwde zulks als een uiting van herstel. Of echter dit herstel van blij venden aard zal zijn, zal de tijd ons moeten leereni Het zal nog moeten blijken 'Of deze nieuwe verbintenis van langdurigen aard zal zijn. Het kabinet toch steunt op de Katholieke Volkspartij en de Partij van den Arbeid Hoe lang zullen de Roomsch-Katholieken invereeniging met de Partij van den Arbeid in één span gaan? Vroeger noemden de Roomsch-Katholieken de Antirevolutionnairen hun trouwe bondgenooten. Nu zijn die trouwe bondgenooten door de Roomsch-Katholieken aan den dijk gezet- Niet de Antirevolutionnairen, maar de Roomsch-Katholieken hebben de hondstrouw verbroken. Dit is niet de eenige keer, dat Rome zich van een stel nieuwe bondgenooten voorzien heeft. Thans zijn de Antirevolutionnairen en de Christelijk-Hostorischen als bondgenooten op stal gezet. In dt vorige eeuw waren het de liberalen, die volgens de woorden van Dr. Kuyper
als uitgeknepen citroenen
door 'de Roomsch-Katholieken v/erden weggeworpen. Ons verwondert dit allerminst. Wij hebben de Antirevolutionnairen en de Christelijk-Historischen reeds lang geleden voorspeld, dat zij er maar op moesten rekenen, dat het hun ook vroeger of later als de liberalen in den vorigen eeuw zou vergaan. Dit is dan het loon voor alle hand- en spandiensten, die zij Rome, dat er op uit is om Nederland te verroomschen, bewezen hebben. Met één slag is thans tevens ook de onwaarachtigheid van al de oude coalitieleuzen aan den dag gekomen, als daar waren: Het gaat in de coalitie vóór of tegen den Christus; de coalitie biedt den eenigen waarborg voor de handhaving van de Christelijke grondslagen van ons volksbestaan; de coalitie is noodzakelijk om het roode gevaar van socialisten en communisten tegen te houden. ,
Nu gaan de Roomsch-Katholieken samen met de socialisten, die zij vroeger zoo gevaarlijk en zoo schadelijk voor het volksleven achtten te zijn! Voorts zou ik enkele opmerkingen van meer
stoffelijken aard
willen maken. Ik juich het toe, dat de Regeering door middel van de
ouderdomsverzorgiing
-de zorg voor de ouden van dagen ter hand wil nemen, al kan ik allicht de middelen, welke de Regeering hierbij wenscht ter hand te nemen, niet goedkeuren. Ik kan mij niet vereenigen met een revolution^aire verzekeringswetgeving, doch ik zal daar thans niet nader over spreken, terwijl daartoe ruimschoots gelegenheid zal zijn, als de Regeering haar plannen in bijzonderheden bekend zal maken. Voorshands wil ik volstaan met de verklaring, dat wij een verzorging van de ouden van dagen dringend noodzakelijk achten- Voorts heb ik uit de Regeeringsverklaring vernomen, dat de Regeering voornemens is om den bloei
van land- en tuinbouw
te bevorderen. Ook daarover thans slechts een korte opmerking, omdat de gelegenheid, om er uitgebreid over te handelen, mij thans ontbreekt- Hetgeen hierbij ten aanzien van de kleine boeren wordt opgemerkt, vervult mij met vrees. De Regeering zegt, dat den kleinen boeren een economisch verant woord bestaan zal worden gegeven, maar wat bedoelt de Re- "geering daarmee? Wordt de grond, waarop deze menschen van vader op zoon het kleinbedrijf hebben uitgeoefend, hun afgenomen? Ik zou de Regeering er ernstig tegen willen waarschuwen in dezen geest te handelen. Hier mogen de kleine boeren en tuinders niet opgeofferd worden aan de zucht om alles economisch te regelen. Deze menschen stellen hun bedrijf zeer op prijs, het is hun erfdeel waarop zij jaren hebben gewoond en waarop zij jaren hebben gewerkt-
Verder wensch ik mij aan te sluiten bij diegenen, die hebben gepleit voor de spoedige benoeming van een Minister van Marine. Ook sluit ik mij aan bij hen, die er hier vanmiddag den nadruk op hebben gelegd, dat de Regeering ten aanzien van
de geteisterde landstreken
maatregelen dient te nemen. Inderdaad is in deze streken wel een bijzondere noodtoestand. Het is wel dringend noodzakelijk, dat de Regeering hierbij de behulpzame hand biedt- Voorts wensch ik nog kortelij ks te spreken over den noodtoestand, waarin
de binnenvaart
thans verkeert- Zeer vele schippers, die daarbij betrokken zijn, liggen al weken met hun schepen doelloos aan den wal- Zij kunnen geen vracht bekomen. Ik zou den Minister- President willen vragen, welke plannen de Regeering te hunnen opzichte koestert. In den toestand van de binnenvaart dient toch dringend verbetering te worden aangebracht. Het moet toch beslist voorkomen worden, dat deze schippers, zooals vroeger geschied is, weder in de werkverschaffing terechtkomen. Het geldt hier een nijverigen stand, die er niet tegen opziet de handen uit de mouwen te steken. Gaarne zag ik maatregelen van het Kabinet om hier onheil te voorkomen. Deze aangelegenheid heeft haast en is van groot gewicht. Daarom heb ik er dan ook nu reeds over gesproken. Ten aanzien van een ander punt van stoffelijken aard, n.l. de
groentenvernietiging,
verblijd ik mij ten zeerste, dat dit heden niet meer plaats vindt- Ben ik wel ingelicht, dan moet de groente zelfs op vrij groote schaal nog betrekkelijk kort geleden vernietigd zijn geworden. Ik zou van den Minister-President op dit punt gaarne iets naders willen hooren en gaarne uit zijn mond de verzekering willen ontvangen, dat er voortaan geen levensmiddelen en groenten meer vernietigd zullen worden. Ik acht de moedwillige vernieling daarvan een groote zonde, welke de Heere niet ongestraft zal laten.
De Regeering heeft kenbaar gemaakt, dat zij een ingrijpende beperking en inkorting van de bureaucratie en van de ambtenarij wil invoeren. Ik acht dit dringend noodzakelijk; de bevolking zucht er onder. Er zijn weinig dingen, waarover men onder ons volk zoo bitter hoort klagen als
over de plaag der ambtenarij en der bureaucratie.
De Regeering houde mij echter ten goede, dat ik met betrekking' tot haar vpornemens in dezen in de plannen van de Regeering niet gerust ben. Ik ontwaar hier een zekere tegenstrijdigheid. Zij heeft allerlei plannen op haar program staan, zooals de nationalisatie van de Nederlandsche Bank, het invoeren van een welvaartsplan en meerdere van soortgelijken aard. Heel haar streven is op een ver-gaande wijze de uitbreiding van de Overheidsbemoeiing gericht. Dit streven brengt noodzakelijkerwijs de uitbreiding van de ambtenarij met zich. Ik vrees, dat de Regeering met de eene hand gaat nemen en met de andere gaat geven. Voorshands ben ik van meening, dat de ge vende hand het van de nemende althans op dit pimt zal winnen. Ik zie, gelet op de aangekondigde maatregelen der Regeering, de ^lmbtenarij en de bureaucratie veeleer toenemen dan afnemen. Dit acht ik verderfelijk voor de welvaart des lands. Heel het bedrijfsleven wordt daardoor enorm geschaad. Het particulier initiatief wordt er ernstig door belemmerd. De rechtmatige rechten en vrijheden der burgers worden er bij om hals gebracht- Ik acht het dringend noodig, dat de Regeering hier krachtig ingrijpt. Het is toch bovendien ook nog ten aanzien van 's lands financiën een onhoudbare toestand, dat er, zooals thans het geval is, op negen burgers één ambtenaar is. Daar komt nog bij, dat de ambtenarij en de bureaucratie menigen nuttigen en noodigen maatregel op een dictatoriale wijze belemmeren. Mag men de courantenberichten gelooven, dan staan de pakhuizen en zolders van de fietsenfabrieken
vol met fietsen,
maar kunnen deze zoo noodige voertuigen, naar welker bezit duizenden reikhalzend uitzien en die zij ook ter uitoefening van hun bedrijf broodnoodig hebben, door de tegenwerking der ambtenarij en der bureaucratie niet aan den man gebracht worden. Is dit waar? Ik zou op dit punt gaarne nadere inlichtingen van de Regeering ontvangen. De fietsen, indien zij er zijn, dienen in bezit der bevolking gesteld te worden en behooren onder hen gelijkmatig verdeeld te worden. Ten aanzien van de gelijkmatige ve(rdeeling regent •het' ook al klachten. Men kan » de gegrondheid dezer klachten moeilijk stuk voor stuk nagaan, maar het feit, dat de klachten van gansch verschillende zijden komen en ook door personen, aan wier goude trouw men niet behoeft te twijfelen, geslaakt worden, wijst er wel op, dat aan een rechtmaige en goede verdeeling der fietsen nog heel wat ontbreekt. Men klaagt vrij algemeen, dat bij deze verdeeling de vriendjespolitiek hoogtij viert. De Regeering kome daar toch met alle kracht tegen op. Zij bevordere met al haar ten dienste staande middelen een snelle, rechtvaardige beschikbaarstelling van de fietsen. Zij bevordere, dat, waar deze voertuigen voor de uitoefening van het bedrijf of beroep het meest onontbeerlijk zijn, of waar zij voor eenige opleiding tot eenig ambt, voor schoolbezoek of anderszins niet gemist kunnen worden, de fietsen daar het eerst ter beschikking worden gesteld. Zij were het, dat, waar deze voertuigen louter voor pleiziergangen gebruikt worden, deze alsdan het eerst ter beschikking gegeven worden. Want ook daarover kan men tal van klachten beluisteren. Het bezoek aan bioscopen en andere vermakelijkheden dient in geen geval bevorderd te worden boven dat aan school of kerk. Zooiets is wel bijzonder grievend. Daarover ergert men zich met het grootste recht. En dat men zich terecht daaraan ergert, is mij uit brieven, welke ik daarover uit verschillende deelen des lands ontvangen heb, gebleken. Tevens kan ik niet achterwege tóen, over deze aangelegenheid sprekende, bij de Regering te bepleiten, dat er zooveel mogelijk
auto's
ook al voor een goede uitoefening van het bedrijf, zoo broodnoodig voor de bevolking verkrijgbaar gesteld zullen worden. Deze kunnen al evenmin worden gemist. Het zou in breede kringen van ons volk op zeer grooten prijs worden gesteld, indien de Regeering in dezen snel en afdoende hulp wilde bieden. In verband hiermede wensch ik een krachtig woord van protest te laten hooren tegen
de steeds nog maar voortdurende geldsmijterij.
De voormalige Regeering heeft dit jammerlijke feit erkend. Doch de erkenning er van is nog gansch iets anders dan de wegneming er van. Het dient hierbij vooral niet bij erkenning te blijven. Aan dit schrikkelijke euvel dient onvoorwaardelijk een einde te worden gemaakt- De Regeering late in dezen toch niet de zaak blauw blauw- Zij zette het mes er diep in. Dit is noodzakelijk. Wij zijn een arme natie geworden. Wij hebben straks zware offers te brengen, die vaak met de grootste moeite zullen kunnen gebracht worden, welke des te moeilijker, ja zelfs met grooten tegenzin zullen worden opgebracht, als wij zien, dat er anderzijds door Regeeringsinstanties met geld gesmeten wordt. Verkwisting valt immer scherp af te keuren, maar in dezen tijd van hoog geklommen nood toch wel in het bijzonder. Daarom is het een geboden eisch voor een goede Regeeringspolitiek, dat er, koste wat het wil, aan die zoo ergerlijke geldsmijterij, welke onder de bevolking allerwege zulk een ernstige ontstemming, ja zelfs groote verbittering teweegbrengt, voorgoed een einde gemaakt wordt.
Mijnheer de Voorzitter! Voorts betreur ik het zeer, dat de Regeering niet aangekondigd heeft, dat zij gestreng en krachtig
tegen knoeierij, omkooperij en corruptie
zal optreden. Dit kwaad, dat thans zoo diep in ons volksleven is ingevreten, vordert toch een krachige bestrijding. Het heeft ook in zeer breede kringen geweldig ergernis verwekt, dat in sommige gevallen, zooals bij de Unilever, zulke lichte straffen zijn uitgedeeld. De Regeering stelle alles in het werk om de corruptie, welke ons publieke leven zoo verderft, den kop in te drukken. Zij bevordere bovendien, als er gestraft wordt, dat er een rechtvaardige en gelijkwaardige bestraffing zonder aanzien des persoons zal plaats vinden- -
In dit verband wil ik opmerken, dat het ons zeer teleurgesteld heeft, dat de Regefring niets ten aanzien van de politieke delinquenten heeft gezegd. Een snelle en rechtvaardige behandeling van deze personen is toch alleszins ge wenscht, ja, noodzakelijk. Het komt meermalen voor, dat personen maandenlang
in gevangenissen of kampementen
opgesloten zijn geweest en bij het verhoor voor het tribunaal vrijgesproken werden. Dit vinden wij allerminst gewenscht voor den goeden naam van het Nederlandsche recht. Dit zijn Duitsche methodes, die in ons land niet behooren voor te komen. Daarom staan wij bij deze Regeering krachtig, zonder dat wij willen, dat de schuldigen ongestraft zullen blijven, een snelle en rechtvaardige berechting voor. Dit is niet alleen voor den goeden naam van onze rechtspraak noodzakelijk, maar ook tegenover de hierbij betrokken personen alleszins billlyk. Het is toch waarlijk geen kleinigheid voor degenen, wien het overkomen is, om weken, soms maanden, onschuldig in kampen of gevangenissen te hebben moeten verblijven.
Zooals het er nu gaat, kweekt het maar al zeer haat en verbitering bij zeer velen en ook in menig gezin, hetwelk uiteengerukt is geworden. Het is toch de bedoeling der Regeering, de politieke delinquenten door afzondering en rechtnjati^e bestraffing tot nuttige burgers op te voeden. Doch zooals het er thans naar toegaat', wordt het tegendeel van de 'Regeeringsbemoeiing bereikt.'* Daar dient noodzakelijk vei: andering in te worden gebracht, ook al met het oog op de geweldige kosten — raillioenen zijn er mede gemoeid —, welke de tegenwoordige behandeling der politieke delinquenten van de schatkist des lands vordert- Mijnheer de Voorzitter! Ik wil nog een enkel woord over de
ZOO gewichtige Indische aangelegenheid
spreken- De Regeering beware in haar te voeren beleid de eenheid \an het Koninkrijk- Zij handele in dier voege, dat de band tusschen Nederland en Indië in een Vereenigd Koninkrijk gehandhaafd blijft- Dit achten wij zoowel voor Indië als Nederlandvan het hoogste belang, daar alleen met zulk een verhouding beide landen het beste gediend zijn. Zij moge dit doen op dei grondslag, zooals deze ons in dt boodschap van December 194! bij monde van Hare Majesteit df Koningin is medegedeeld. Daa is haast bij de goede regeling var. deze aangelegenheid- De wanorde neemt in Indië hanc over hand toe- Vele levens va- Nederlanders en Nederlands-ge zagsgetrouwe Indonesiërs staa, zagsgeirouwe iii^uiicoi^i.. = er bij op het spel. Zij verkeeren in voortdurend levensgevaar Velen hunner zijn reeds al slachtoffers van het extremismgevallen. De Regeering overwege dit wel en vernujde d^ , fouten, welke reeds gemaakt zijn en welke een goede regeling thans zoo zeer in den weg staan-
De vorige Regeering is f
in het geven van inlichtingen schaarsch geweest- Wij hopen, dat dit euvel bij deze R^geermgniet gevonden zal worden. Het l volk en de Kamer hebben er recht op, dat zij goed worden voorgelicht. Ook Indle zelf e"^ niet minder onze strijdmacht al daar hebben er recht op. dat z goed voorgelicht worden, opdi men zich aldaar niet eenzaan, . en verlaten zal gevoelen, zooals thans het geval is- Ook ten aanzien van het buiten-^ land kon de voorlichting van d Regeering heel wat beter zij' De Regeering lichte het buitel' land omtrent onze nationale bi langen goed voor- Daarmede z; zij zeker ons land een groote
dienst bewijzen- ", Mijnheer de Voorzitter! Tenslot-H te wensch ik nog een enkele ^ opmerking te maken over hetgeen de Regeermg aan het emd< ^ van haar verklaring heeft t< ^ kemien gegeven. Zij heeft aldaa, «
gezegd: .., , ^ . ; l „Zij" — namelijk de Regeenn ^ — „is er zich diep van bewusfe dat de goed-Christelijke ej, ^ niet minder goed-Nederland ^ sche zegswijze: „.Aan God g zegen is alles gelegen ook vai. toepassing is op de groot ^ taak, waarvoor zij zich ziet ge ^ steld: het leiden van ons vol . naar een betere toekoms j waarbij de idealen, welke i j de donkere uren der bezettin , zoovelen bezielden, ons vol j blijvend mogen inspireeren". a Op zich zelf is het onmiskenbaajp waar, dat aan Gods zegen allejj gelegen is- Tegen deze zegswijzhebben wij geenerlei bedenkini ^ Wij betreuren het echter te v zeerste, dat deze zegswijze in djo
Regeeringsverklaring slechts n
een sluitstui vormt en dat zij niet den gront^. slag er van uitmaakt- Mr- Gro b van Prinsterer kwam er met; kracht tegenop, als in zijn tijt . berale Ministers zich op soortg l lijke wijze ook van zulk eib sluitstuk bedienden. Hij veiia klaarde nadrukkelijk, dat zulle een sluitstuk, dewijl het met hi « wezen en den aard der Regei / ringsverklaring zelf en het fui J dament, waarop deze verklarii a rustte, geheel in strijd waD slechts als een soort van orni m ment te beschouwen was. E W schroomde zelfs niet om in zu n ke gevallen de woorden phra e en phraseologie te gebruike li Zoo is het ook met de huidii s RegeleringsverkJaring geste jdien toch wat nu slechts ornalent is, het fundament der Rejeringsverklaring geweest zou ijn, dan zouden
Gods Woord en Wet
an het Regeeringsbeleid ten rondslag gelegen hebben. Dan )u men met recht, hetgeen de egeering beoogt, vernieuwing 1 herstel, kunnen verwachtenloch waar dit jammerlijk geoeg niet alzoo is, daar zal het ogen der regeering, hoe goed ok bedoeld en met welk een undigheid ook mogelijk nagereefd, op een failliet moeten itloopen. Alleen toch, indien de )verheid de inzettingenj des [eeren bewaart, is er heil voor and en volk te verwachten. Aleen in het houden van Gods geoden ligt groot loon; slechts laaraan is Godes zegen onvooraardelijk verbonden. Indien echter Overheid en onderdaan Gods geboden miskennen, dan staat vermeerdering van ellende voor de deur. Het is toch in den loop aller eeuwen steeds bewaarheid geworden en zal ook ten aanzien van deze Regeering en haar beleid bewaarheid worden, dat wie God verlaat, smart op smart te vreezan heeft. Ook in deze geldt het tot de Wet en de Getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad hebben. Overigens willen wij, waar de Regeering onmiskenbaar voor zeer zware taken en voor zeer groote moeilijkheden staat, haar, voor zoover onze beginselen ons dat niet beletten,
gaarne steunen,
en willen wij, voor zoover dat ons mogelijk is, gaarne met de Regeering medewerken tot heil van ons geliefd Vaderland.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1946
De Banier | 4 Pagina's