Stichtelijke overdenking
SIMSONS RAADSSEL
„Spijze ging uit van den van den sterke" Richt. 14-14.
De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vreezen! De Heere Gcod vertoont zioh door middel van den profeet Amos, aan het volk rvan Israël, als een brulleniöte Leeuw. Immers is het volk van Israël zoo rijk beweldadigd door den Heere, maar ondanks al die zegeningen is het volk al verder van den Heere afgeweken. Nu komt God Zichzelf aan dat söhuldige volk te openbaren als een brullende Leeuw, als een vertoonnd Rechter vanwege Zijn geschonden Rech'c!
Als God Zich alzoo openbaart wie zou dan niet vreezen!
Zoo was het in Amo's dagen, zoo is ihet nu nog. De mensch die zielsbevindelijk God leert kennen als een brullenide Leeuw vanwege zijn geschonden Recht, moet het uitkermen: Zoo Gij in °t redht wilt treden, o Heere, en gadeslaan, onze ongerechtig-(beden, ach wie zal dan bestaan! Dan wordt het: onrein! verloren! Maar, eeuwig wo.nder, de liarmhartigibeid wint het van idle rechtvaardigheid!
Is het Gods recht ons te verdoemen, het is Gods lust ons te behouden! Zie, daartoe kwam Simson! Hij verscheurde dien lurullenden Leeuw. Hij verwierf alzoo dte 'verlossing en past ze ook toe!
Simson beteekent: blinkende zonne. Die naam doet ons aanstonds denken aan, den meerderen Simson, aan de blinkende iZonne der gerechtigheid, Jezus Christus.
Simson wordt groot. Hij begeert te huwen. Hij zoeikit een vrouw. D'aatoe gaat hij af naar Thimnath. Thimnath beteekent: de toegedeelde, de bepaalde, de fcestemde, de hem toegedeelde nath idaar woonde de VOOT hem toesisemde, de hem toegedeelde heidin, een dochter der Filistijnen. Zijn ziel hijgt maar Thimnath. Zonder haar voelt hij zich niet volmaakt gelukkig, gevoelt hij zich niet „af, gevoelt Ihij zich nog in-compleet.
Het koste wat het koste, maar hij moet haar hebben. Daartoe daalt bij af. Thimnath lag in idfe < Siepte. Simson maakt de gang der vernedering, hij daalt af, hij gaat henen af. Dat doet hij gaarne uit de liefde tot de hem toegedeelde. Maar • meer, hij moet niet alleen zichzelf •vernederen maar ook moet hij strijden-Afgaande den weg naar Thimnath ontmoet hem een jonge, levienskrachtige, sterke 'brullende Leeuw. Die Leeuw •verspert hem den weg naar Thimnath. Wat te doen, ? Simson is machteloos tegenover dien ' leeuw. Toen werd de geest des Heeren vaardig over hem, en hij scheurde de leeuw vareen, gelijk men een bokske vanecnsch-eurt, en er was niets in zijne Jiand. De Leeuw is verscheurd. ID e versperring is weg. De weg naar Thimnatlh. ligt open. Hij komt tot haai (o wat lig^; alles eenzijdig!) hij spreekt tot ih, aar en zij beviel in zijine oogen. Het is Sdmsons eerste openbaring aan de hem toegedeelde bruid-
DSTa sommige dagen keert hij weder tot haar, om haar ie nemen en beziende het aas van den leeuw, zag bij een bijenzwerm in het lichaaim van iden leeuw, met honing, en hij nam < ^Je in zijne handen, ^ en ging , €tendersB«> . leeuw die hem eerst brullende tegemoet kwam op den weg geeft hem nu honing en ver. kwikt en versterkt hem op dienzelfden weg. De brullende is geworden een honingzoete leeuw!
Oip de bruiloft .naar oostersche wijze gehouden geeft hij aan de dertig bruidsjonkers een raaidsel op. Mochten zij het raads-el raden, dan ontvingen zij ieder een dubbel stel kleederen ji.l. een fijn lijnwaadkleed en een wissel'kleed.
Ook deze geschiedenis heeft een geestelijke beteekenis.
Achter Simson zien wij den Christus, de Zonne der gerechtigheid'; achter Thimnath, de toegedeelde, de bestemde zien wij de uitverkoren kerk, door den Vader verkoren en bestemd voor, toegedeeld aan dein Christus. Ook Christus is niet „af" zonder haar. Zijn ziel hijgt naar haar! De hem toegedeelde bruid woont in het Thimnath der Filistijnen, woont in de wereld zonder God, in de (Egyptische duisternis. Alles, alles heeft Hij ei voor over om haar uit dat Thimnath te halen. Hij daalt af; Hij vernedert Zich; Hij verlaat dien hemel der heerlijihheid en laat Zich op deze vervloekte aarde geboren wonden in een beestenstal. O wondervolle afdaling, O zoete, onbegrijpelijke, eeuwig - aanbiddenswasrdige vernedering. Toch was dit nog niet genoeg om de hem toegedeelde bruid te verlossen. Daartoe moest ook gestreden worden. Op idfen via dolorosa (weg der smarten) ontmoet ook Christus den brullenden leeuw r.l. den brullenden leeuw va, n den vertoornden Rechter, die Hem brullend tegentreedi •vanwege het, door Thimnath, geschonden Recht.
Die leeuw keer"!; zich brullend tegen id'en Christus, verspert Hem den, weg naar Thimnath en laat Hem niet toe naar Thimnath te gaan, tenzij er eerst genoeg gedaan wordt aan het geschonden Reöht. Deze leeuw stelt zich brullend tegen Hem en zegt Hem dat Thimnath den dood en de helle ververdiend heeft vanwege de schending van de deugden Gods en dat zal Thimnath ooit verlost v/orden, er eerst volkomen genoegdtoening moet geschieden aan de goddelijke gerecïitigheid. Er moet betaald óf door Thimnath óf door den Christus. De Christus is, als mensch, niet in siaiat te strijden tegen dien brullenden Leeuw, tegen dat brullend recht. Maar dan wordt de Geest des Heeren (J^es. 61) vaardig over Hem en strijdend tegen den brullenden, leeuw van het geschonden redht daalt Hij verder af tot in den hof van Gethsemané, waar het bloedig zweet Hem droop va'n, het gelaait; daalt Hij neder tot in de helsche smarten, het uitroepenid': Mij.n God! Mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten; daalt Hij af tot in den dood des kruises, en roept Ihet uit: Het is volbracht! Dan is het brullend recht uitgebruld. Christus heeft al de vloeken van Gods toorn op Zich laten nieerkomen. Het brullend recht is nu verscheundi d.w.z. het recht is nu beroofd van zijn bruUendej vexdoemende kracht. Het recht Gods is ^^^^r^S^: ^!; ^^i de recht, dat eerst brullend op Hem afkwam, onWangt Hij nu den hpni£^_^ja^\_^J^iuUend, recht - rrmewrmfWE^ KI, en ar al et eteride van dat zoete recht komt Hij te Thimnath en wondt de Hem toegedeelde bruid offgezocht en verlost uit genade door recht!
Het raadsel van de verlossing door recht kan door de jongelingen niet geraden. Zij doen hun uiterste best, zij spannen alle krachten in, maar het gaat niet. Zij gaan naar Simsons vrouw. Zij perste Simson. Simson bezwijkt; hij deelt haar het ïaaidsel mee en, zij deelt het weer mede aan de jongelingen. Op den zevenden dag van de bruiloft ideelen zij Simson het raadsel mede, maar hij zegt: Zoo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, • gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden. Wat ontvingen zij? Alleen de wisselkleeideren en niet de fijne üjnwaadkleederen. Doch zijn toorn ontstak. Zij kregen het uit de lin'kerhand. Reohtens kwamen hen ook de kleederen niet toe gezien zij het raadsel op een oneerlijke wijze geraden hadiden. Bij liepen nu in gestolen kleederen.
Hoevelen in onze dagen, het raadsel van de waarachtige bekeering niet kunnende raden, gaan ploegen met Simsons kalf, gaan (mochten ze meer gelezen en gehouden) naar onze godzalige oud-vaders en naar degezelschappen van Gods volk, en daar vernemende van de waarachtige bekeering uit genade door recht, ontvangen zij de wisselkleederen en loopen in het kleed van een gestolen bekeering, waarbij gemist wordt het kleed van het fijne lijn, waad n.l. der teedere vreeze Gods, van de droefheid over de zonde, van de droefheid naar God en van het aanklevend leven aan 's-Heeren genadetroon. Wel het wisselkleed der bekeering, maar niet het fijne lij, nwaodtleed der goede werken. Het is een bekeering zonder vruchten. Doch Zijn toorn ontstak. Ner gens heeft de Heere meer - ^en walg aan dan aam praat-christe. nen, die ide weg heel zuiver bespreken, maar wier leven daarmede geheel in strijd is. Zijn toorn ontstak. Hun einde zal
"'cyeMiriit wëggw" —~-En de kerk? De kerk wordt vanuit het recht, met Christus, door het geschonken geloof, vereenigd. En daar, eer niet, mogen wü het raadsel raden, Sifijze ging uit van den eter, letterlijk staat er: eten ging uit van den eter-Dat is bovennatuurlijk nietwaar! Een eter die gewoon is alles zelf op te eten, geeft nu eten aan, een ander. Eten ging uit van iden eter. Die eter is het goddelijk recht. Buiten Christus eet het recht mij op maar vereenigd met Christus eet ik het recht op. Dat recht wordt mijn eten en mijn drinken. Gerechtigheid en gerichte zijn de vastigheid •van Zijn
troon. Zoetigheid ging uit van den sterke, letterlijk zoet ging uit van het zuur-Ook dat is bovennatuurlijk. Dat zuur is weder, om het goddelijk recht. Buiten Christus is dat recht zoo zuur, zoo zuur, vreeselijk! Maar vereenigd met Christus, is dat recht zoo zoet, zoo horigzoet. Wees die u kennen mild en goed en toon d'oprechlen van gemoed, Uw recht waar ze op •vertrouwen. Ze weten het hoe ze verloren lagen voor het brullend recht, maar ocfe hoe zij, in Christus, behouden zijn en worden door het zoete recht. Eten ging, , in Christus, uit van den eter, en zoet ging, in Christus, uit van het zuur! Em nu worden zij bekleed met het kleecl der borggerechtigheid en met het kleed der borghei !igheid. Daar ontvangen zij het dubbel stel kleederen. In Christus zijn ze nu gansch rechtvaardig en volmaakt heilig en ze zingen, ; Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijn ziel verheugt zich in mijnen God; want Hij heeft mij bekleed met id'e kleederen des heils, d^en mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaa.n. En dat al uit genade door recht!
Middelhann'is.
Ds VISSDR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1945
De Banier | 4 Pagina's