Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPENINGSWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPENINGSWOORD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste broeders, zusters, vrienden en vriendinnen,

“Een hartelijk welkom voor u allen, in de stad en in de kerk die vanwege hun centrale ligging zulke goede mogelijkheden bieden voor allerlei activiteiten in breder kerkelijk verband.” Met deze uitspraak ben ik ook mijn openingswoord begonnen op zaterdag 4 mei 1974, de eerste conferentie die ik als voorzitter van het landelijk ambtsdra-gerscomité mocht leiden. Ik las dat openingswoord er nog eens op na en werd treffend bevestigd in de bijbelse constatering dat er na dertig jaar niets nieuws onder de zon is. Wat is dertig jaar en wat is een mensenleven? Een lichtflits tussen eeuwigheden, zoals iemand eens heeft gezegd.

Ik lees u enkele gedeelten voor uit het openingswoord van toen, dat met een enkele aanpassing ook het openingswoord van nu zou kunnen zijn. Na de begroeting op zaterdag 4 mei vervolgde ik: “De vorige bijeenkomst ligt ons nog vers in het geheugen. Het was de conferentie waar ds. P.N. Ribbers sprak over de presbyterale zorg voor de prediking, een referaat dat ook buiten onze kring de aandacht heeft getrokken. Het was ook de conferentie waarin br. K. Geleynse het voorzitterschap van ons comité en van de ouderlingenconferenties neerlegde. Daarbij werd u in het onzekere gelaten wie zijn plaats zou gaan innemen. Zoals het onder ons betaamt is het beraad hierover binnen het comité zonder bloedvergieten verlopen. Uit Ambtelijk Contact heeft u kunnen vernemen dat het comité mij heeft gevraagd de plaats van br. Geleynse te willen innemen, waartoe ik dan vandaag onder Gods zegen een voorzichtige poging wil doen.”

En het vervolg luidde in 1974:

“Het is geen vondst broeders, wanneer ik de opmerking maak dat wij bijeen zijn in een tijd waarin maar weinig aan te wijzen valt dat niet op de een of andere wijze in een crisis is. Veel schuift van zijn plaats. In de politiek is veel op drift, nationaal en internationaal. De ontwikkelingen op sociaal-maatschappelijk gebied zijn nauwelijks bij te houden. Economisch gebeuren er grote dingen. Kleine bedrijven gaan op in grote concerns of worden door de moordende concurrentie van de groteren in de berm gedrukt. En de mens van vandaag wordt in de overgangsprocedures meegeschoven, of hij wil of niet. Voor niet weinigen - en misschien bevinden zij zich ook onder ons - zijn aan deze ontwikkelingen, die in het maatschappelijk en economisch bestel onontkoombaar lijken te zijn, heel wat persoonlijke drama’s verbonden.

Ook in godsdienstig opzicht schuift veel van zijn plaats. Wat op hechte fundamenten verankerd leek en waarin generatie na generatie beschutting leek te vinden, wordt door de bulldozer van het moderne denken omlaag gehaald, zonder dat er voor de ontwortelde mens een aanvaardbaar alternatief tegenover staat. Mensen schuiven mee in de overgangsprocedures als het op de dingen van het dagelijkse bestaan aankomt. Dat op zichzelf vormt in onze tijd al een bron van oneindig veel neurosen. Maar daar voegt zich dan nog bij, dat heel veel mensen eenzaam en verschoven zijn doordat zij het in geestelijke verwarring van vandaag niet meer zien zitten. Misschien is er nooit eerder een tijd geweest waarin zoveel over God en over het geloof werd gesproken en geschreven als nu. Maar er moet tegelijk bij worden gezegd, dat God voor het gevoel van de mens nooit verder uit het vizier geweest lijkt te zijn als in onze tijd.

De hoeveelheden papier in boek, opinieblad en krant gewijd aan God en goddelijke zaken zijn nooit eerder vertoond. Daar is wel eens iets bij dat sticht en leiding geeft, maar van veel geldt dat het beter ongeschreven had kunnen blijven. Veel wordt door velen met een zucht bij de oude kranten gelegd, omdat het geen duidelijke richting wijst, soms verwarrend is en vaak ook doordrenkt is van een geest van tegenspraak en beter willen weten. Hoeveel geestelijke standwerkers op de theologische markt van vandaag staan niet op stelten om de ander te kunnen overschreeuwen? Bij veel godsdienstige artikelen uit allerlei hoek moet men denken aan het gezegde: waar de galblaas vol van is, daar loopt de inktpot van over. Dat geldt niet alleen op het protestantse erf, ook bij Rome manifesteert zich dit.

Intussen vreet het kwaad van de onzekerheid in het leven van de gelovigen voort. Het oerwoud van meningen en stellingen rond de bijbel en belijdenis groeit hoe langer hoe meer dicht en velen zien geen pad meer om te gaan en wie het bestaat een pad te hakken, krijgt prompt een boom over zijn weg van hem die er vlak naast bezig is. Is het een wonder, broeders, dat velen in verlegenheid zitten? Ook veel ambtsdragers? Moet het verwonderen, dat er zijn die bij het doen van hun belijdenis het gereformeerde erfgoed in de ransel mee op reis namen, er nu wat beteuterd mee in hun handen staan, in twijfel over de vraag of dat zware pak niet voor een lichter uitrustinkje inruilbaar is? Onder ons zijn er ook die de traditionele bagage krampachtig vast-houden en de ransel angstvallig gesloten houden, bang om er in te laten kijken, benauwd dat er iets uit zou kunnen vallen of aangewezen zou kunnen worden dat vandaag achterhaald lijkt te zijn.

Het zijn deze wat sombere gedachten geweest, die het comité ertoe hebben gebracht deze conferentie te wijden aan het onderwerp: “Heeft de gereformeerde theologie nog bestaansrecht en toekomst?” Ik spreek de hoop uit dat de bezinning op dit onderwerp op deze dag ons verder zal brengen dan tot een sluitende beschouwing over de gereformeerde theologie. Moge het ons onder Gods zegen gegeven zijn in het oerwoud van meningen, stellingen en filosofieën opnieuw een pad te zien dat voert naar de plaats van waar we door genade zicht mogen krijgen op dat, waarom het in het Evangelie van Christus wezenlijk gaat.”

Na dertig jaar lijkt er weinig veranderd, misschien wel verergerd. Het openingswoord van toen kan het openingswoord van vandaag zijn. Ik laat het dat ook zijn. In elk geval is erbij gekomen dat het de laatste tijd steeds moeilijker schijnt te worden om mensen te vinden die beschikbaar willen zijn om Christus’ gemeente in het bijzondere ambt te dienen. Daarover gaat het deze morgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

OPENINGSWOORD

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's