REACTIES OP DE PREEK IN DE KERKERAADSKAMER
De ervaring van veel predikanten zou zijn dat ze zeldzaam zijn, ongeacht of het de eigen predikant of een gastpredikant betreft. En als er direct na de dienst al wordt gereageerd, blijft dat in de regel beperkt tot een korte opmerking van algemene aard, waarin iets van waardering en instemming doorklinkt. Dat is dan in elk geval iets, want na veel verkondiging valt in veel kerkeraadskamer een stilte, waarin door de predikant en de overige ambtsdragers een zekere verlegenheid wordt gevoeld. lemand zou ter doorbreking daarvan misschien wel iets willen zeggen, maar wat... In heel veel kerkeraadskamers krijgt dat gevoel van verlegenheid niet eens gelegenheid om te ontstaan. Terwijl de diakenen druk bezig zijn de ingezamelde gelden een veilige plaats te geven, haasten de ouderlingen zich naar vrouw en kinderen of naar de ouderen, wier vervoer zij op zich hebben genomen. Zelfs op zondag ontkomen we niet altijd aan het jachtige levenstempo. Het is menige gastpredikant overkomen dat alle of vrijwel alle kerkeraadsleden vertrokken waren, terwijl hij nog bezig was zijn toga in te vouwen of de koffie te nuttigen die de koster snel had geserveerd. Een kwestie van onwellevendheid, waarop men als kerkeraad bedacht moet zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de gehaastheid waarmee sommige ambtsdragers nà de dienst weg willen, ook voortkomt uit ontzag voor hun vrouwen die - niet altijd onterecht - wel eens duidelijk blijken van ongeduld geven. Na een kerkdienst worden in de kerkeraadskamer namelijk nog weleens zaken van algemeen belang besproken of afspraken gemaakt. De reactie op de preek schiet er dikwijls bij in. Enig commentaar wordt weleens gehoord, zo in de geest van: “fijne preek dominee; u gebruikte treffende voorbeelden; uw preek sloot aardig aan bij de gebeurtenissen van deze week; wat opmerkelijk dat ik in de voorbije week precies zo’n ervaring heb gehad als u in de preek noemde; wat u opmerkte over de beleving van schuld en vergeving was een paar dagen terug ook onderwerp van gesprek op het huisbezoek dat ik bij de familie X aflegde.”
Opmerkingen in deze geest kunnen een voorganger overigens goed doen. Ze kunnen hem tot bemoediging zijn en in sommige gevallen tot nadenken stemmen. En het hoeven echt niet altijd lovende woorden te zijn. Als het in een broederlijke toonzetting gebeurt, mag er best ook een kritische opmerking worden gemaakt of om nadere toelichting op een in de preek gedane uitspraak worden gevraagd. Op het laatste kom ik verderop in deze bijdrage nog nader terug.
De beste opmerkingen zijn die, waaruit blijkt dat de essentie van de verkondiging is begrepen en dat het niet alleen verstandelijk kon worden verwerkt maar dat men er zich tot in zijn diepste zijn door aangesproken voelde. Ook daarover later nog iets meer.
Onvermogen
Heel wat broeders kerkeraadsleden zouden na een preek misschien best iets tegen de predikant willen zeggen, maar ze voelen enige remming. Er kan onderling een zekere gêne zijn. Zal wat ik wil zeggen, goed overkomen en begrepen worden? Als ik iets waarderends zeg, zal het dan niet als vleierij worden aangemerkt? Niets is erger dan dat een reactie in de lucht blijft hangen en geen aansluiting bij de anderen vindt. En het wordt al heel erg moeilijk als men het met de preek niet helemaal of misschien helemaal niet eens kon zijn. lets te zeggen om iets te zeggen is ook verkeerd, want dat doet al gauw geforceerd aan. En dan zijn er ook heel wat ambtsdragers die er moeite mee hebben om dat wat zij zouden willen zeggen, goed te verwoorden. Ze voelen een zeker onvermogen om hun gedachten en gevoelens zo weer te geven dat het bij de anderen goed overkomt.
Broeders die op dit punt enige of misschien wel veel schroom hebben, mogen bedenken dat de vraag hoe men het zegt niet zo belangrijk is, wel wat men zegt en of voelbaar is dat het uit het hart komt. Want in het geloof gaan hoofd en hart samen, ook - als het goed is - nà de preek in de kerkeraadskamer. Overigens moeten oprechtheid en vroomheid de ambtsdrager ook in zijn opmerkingen over de preek in de kerkeraadskamer behoeden, met een stuk accent op oprechtheid. Daaraan kan het namelijk weleens ontbreken.
Ik herinner mij nog heel goed een ambtsdrager die het voor gewoonte hield de eigen predikant met regelmaat te laten weten dat diens prediking hem veel te zeggen had. Hij voelde zich begenadigd door elke zondag een prediking te mogen horen, die in uitleg van de Schrift en in praktische toespitsing naar het leven van de luisterende gemeente toe, ver uitging boven de gemiddelde preek in onze kerken. Tot op zekere zondag een nogal prominente dominee uit onze kerken als gastpredikant in de diensten voorging. De eerder bedoelde ouderling meende ook aan deze voorganger een commentaar verschuldigd te zijn. Hij gaf dat niet in de vorm van een directe reactie op de preek, maar in de op enigszins gedempte toon uitgesproken opmerking: “Hè, dominee, dat was weer eens een ouderwetse zondag…”.
Deze breeder was onoprecht, want met deze opmerking diskwalificeerde hij de andere zondagen met de eigen predikant en diens prediking, waarvan hij zo dikwijls had gezegd dat die veel voor hem betekende…
Toezfcht op de prediking
Over dit onderdeel van de taak van de ouderling en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid is in dit maandblad méér dan één keer uitvoerig geschreven. Conclusie daarbij moest steeds zijn dat van dat toezicht in de praktijk niet zo veel terechtkomt. Deze aan hun ambt verbonden verantwoordelijkheid behoren de ouderlingen echter wel te nemen. Een kort gesprek over de verkondiging nà afloop van de kerkdienst kan daartoe een goede aanzet zijn. In de loop van alle jaren waarin ik het ambt van ouderling heb mogen waarnemen, heb ik meer dan eens meegemaakt dat op een enkele opmerking van één van de broeders na de preek in de kerkeraadskamer, de afspraak volgde dat er in de eerstvolgende kerkeraadsvergadering over de preek en over de prediking in het algemeen nader zou worden doorgesproken. Dat is heilzaam in méér dan één opzicht. Naar de gemeente toe betekent het dat de prediking toegespitst is op dat wat die gemeente geestelijk nodig heeft. Ouderlingen op bezoek in de gemeente doen ervaringen en indrukken op die aangeven op welk niveau de leden van de gemeente geestelijk leven. Er kan ongeestelijkheid zijn, geestelijke scheefgroei, veronachtzaming van de roeping waarmee de gemeente in de wereld staat, wereldgelijkvormigheid, verstoordheid in de onderlinge verhoudingen en wat al niet meer.
De prediking moet tegen de geestelijke achtergrond van de gemeente worden afgezet en door de toezichthoudende ouderlingen worden beoordeeld op de vraag of in de prediking tot uitdrukking komt dat de predikant de geestelijke gesteldheid van de gemeente als geheel en van de leden individueel ook werkelijk onderkent. Een enkele opmerking, die zinvol is en stof voor een bredere bezinning biedt, direct na de verkondiging, kan de predikant en de andere voor die bezinning alvast iets te denken meegeven.
En als in zo’n opmerking eens een wat kritische toon doorklinkt, hoeft dat door de predikant niet als een negatieve reactie te worden uitgelegd.
Predikant en ouderlingen dragen samen verantwoordelijkheid voor de prediking en in het betrachten daarvan hoeft de bijstelling van elkaar op onjuistheden of eenzijdigheden niet uit de weg te worden gegaan. In echte christelijke verbondenheid met elkaar moet dat kunnen.
De beginners
Theologische Studenten in Apeldoorn krijgen op enig moment preekconsent. Helemaal onvoorbereid gaan ze daarmee natuurlijk niet de kerken in. Binnen het vak homiletiek hebben ze al preekproeven doorgemaakt en is er aan hun kennen en kunnen al een beetje gesleuteld. Onder meer of minder spanning komen deze jonge broeders (en een enkele oudere met late roeping) voor de gemeente te staan. Met meer of minder vrijmoedigheid mogen zij voor die gemeente hun aan het Evangelie ontleende gedachten ontvouwen.
Wat kunnen ze zich daarbij gesterkt en bemoedigd voelen als nà afloop van de dienst één of meerdere broeders laten merken dat zij met belangstelling en wellicht met instemming naar hem hebben geluisterd.
Ik ben er meerdere malen getuige van geweest dat een net met preekwerk begonnen student na volbrachte taak in de consistoriekamer wat vragend rondkeek, zo op de manier van: nou, broeders, kon u er zich in vinden? Zou het bij de gemeente zijn overgekomen? Het is me zelfs één keer overkomen in de kerkeraadskamer van de Nebokerk in Den Haag dat een student mij even terzijde nam en vroeg: “Wat vond u ervan? Heb ik gezegd wat gezegd moest worden?” Het is goed iets te zeggen over inhoudelijkheid en presentatie, over dat waarin de verkondiging sterk en overtuigend was en over dingen die misschien nog wat méér aandacht zouden moeten krijgen.
Als dat in opbouwende zin gebeurt kan de predikant in spé er zijn winst mee doen en moed grijpen voor de volgende keer. En is de tijd na afloop van de dienst te kort om er grondig over te praten dan is het een goede en verdienstelijke taak de jonge, pas begonnen voorganger een brief te schrijven met waardering en broederlijke aanbevelingen. Zo bouwt men elkaar in de gemeente van Christus op.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's