VAN CONFERENTIE TOT CONFERENTIE III OVERZICHT VAN DE LANDELIJKE DIACONALE CONFERENTIES
1952-1961
24 april 1952: tiende “Landelijke Diaconale Vergadering” te Utrecht.
Dhr. H. Ramaker, secretaris van het comité spreekt over de “Classicale Conferenties”. In een historisch overzicht laat hij zien dat de wens om, naast de landelijke bijeenkomsten, ook classicaal als diakenen bijeen te komen vanaf de eerste “Algemeene Diaconale Vergadering” in 1941 heeft geleefd. In tien van de twaalf classes worden deze conferenties gehouden.
Spreker: ds. G. Bilkes over het onderwerp “De verhouding diaconale zorg en overheidszorg in de practijk”.
23 april 1953: elfde “Diakenenconferentie” te Utrecht.
Spreker: dhr. H. Broeksma te Utrecht over het onderwerp “Financiële samenwerking der diaconieën”.
29 april 1954: twaalfde “Landelijke Diakenen Conferentie 1954” te Utrecht.
Sprekers zijn dhr. A.L. de Bruyne te Amsterdam over het onderwerp “Het Gereformeerd Sociologisch Instituut” en dhr. A. Docter te Bloemendaal over het onderwerp “Diaconie en/of Overheidsarmenzorg”.
16 juni 1955: dertiende “Landelijke Diakenen Conferentie 1955” te Utrecht.
Behandeide vragen:
Er worden op deze conferentie geen conclusies getrokken.
1. ”Welke is de taak van de diaconie, wanneer de kinderen in gebreke blijven hun behoeftige ouders ondersteuning te verlenen?” In het preadvies wordt de weg van handelen gewezen.
2. ”Een gezin der gemeente (man en vrouw zonder kinderen) verkeert in behoeftige omstandigheden en verzoekt de hulp van de diaconie. Hebben de familieleden (in het onderhavige geval de broers en zusters), die alien lid zijn van de gemeente, t.o.v. de behoeftigen ook verplichtingen? Zo ja, in hoeverre? Kunnen deze familieleden, bij een eventuele weigering van medewerking, in gebreke gesteld worden? Zo ja, hoe moet hun houding worden gekwalificeerd? Kan deze houding aanleiding zijn tot kerkelijke vermaning?” In het preadvies wordt medegedeeld, dat volgens het Burgerlijk Wetboek de familie geen plicht tot onderhoud heeft, maar dat de familieleden wel in gebreke gesteld kunnen worden, omdat zij als naaste tekortschieten in het bewijzen van barmhartigheid. Consequent doorgeredeneerd zou deze houding aanleiding kunnen zijn tot kerkelijke vermaning, maar men bezie dat individueel en zij daarmee voorzichtig.
3. ”Hoe te handelen met behoeftigen uit de groep der z.g.n. ‘meelevenden’ in een gemeente, wanneer: a. de diaconie voldoende middelen heeft, om in de nood te voorzien; b. deze middelen niet of niet meer toereikend zijn, terwijl de opdracht van Godswege blijft (….. ‘bewijst weldadigheid aan alle mensen’)”- In het preadvies wordt gesteld dat de armen van de eigen gemeente voorgaan, maar als de diaconie voldoende middelen heeft, er geen bezwaar tegen hulp is, en indien er onvoldoende middelen zijn, via b.v. de evangelisatiecommissie een beroep gedaan kan worden op de kerkekas.
4. ”Mag een diaconie steun verlenen ter bekostiging van een niet-officieel erkende thérapie, b.v. van een ‘Kruidenkundige’, magnetiseur enz., wanneer, volgens de patiënt, geen baat wordt gevonden bij de officiële medische wetenschap? Moet bij de overweging rekening gehouden met de mogelijkheid, dat weigering van steun verergering van de lichamelijke toestand of misschien levensgevaar tengevolge zou kunnen hebben?” In het preadvies dringt men aan op voorzichtigheid.
5. “a. Welke Diaconie behoort een lid te steunen dat zich om gezondheidsredenen in een andere gemeente gaat vestigen of geplatst wordt in een Rusthuis voor Ouden van Dagen, buiten eigen gemeente en vóór zijn of haar vertrek uit de gemeente reeds diaconale steun genoot? b. Hoe kan voorkomen worden dat diaconieën in gemeenten waar rusthuizen zijn in dergelijke gevallen overbelast worden?” In het preadvies wordt naar art. 83 DKO verwezen. Men ziet een plicht om de eerste tijd een vertrekkend lid te blijven ondersteunen. Er wordt aangeraden zo spoedig mogelijk met de diaconie van de nieuwe gemeente overleg te plegen om de persoon in kwestie over te dragen. Als het om een verblijf in een herstellingsoord gaat, wordt geadviseerd dat beide betrokken diaconieën in overleg naar een voor hen beiden bevredigende oplossing streven.
6. “Een broeder der gemeente heeft een eigen huisje, raakt door ziekte invalide en mag niet meer werken. Welk standpunt heeft de diaconie in te nemen t.a.v. het bezit van deze broeder? Is het juist, hier zonder meer hulp te verlenen?” Het preadvies stelt, dat er niet aangedrongen dient te worden op verkoop van het eigen huis, maar dat er wel, vóór er hulp gegeven wordt, afgesproken wordt dat bij verkoop van het huis de baten aan de diaconie komen, tenminste tot het totaal door haar gegeven bedrag.
Sprekers zijn dhr. H. van der Molen te Zaandam en mevr. R. van Wingerden te Haarlem over het onderwerp “Kinderbescherming”.
31 mei 1956: veertiende “Landelijke Diakenen Conferentie 1956” te Utrecht.
Spreker is dhr. W.C. Bakker over het onderwerp “Het probleem van de ouder wordende mens”. Ds. H. Toorman spreekt een slotwoord over “De armen hebt gij altijd met U”.
In augustus 1956 doet het Comité de diaconieën een bezinningsstuk toekomen: Richtlijnen voor de diaconale praktijk. Deze richtlijnen zijn:
“1. In deze tijd van snel voortgaande ontwikkeling op maatschappelijk en sociaal gebied blijve de diaconie zichzelf; dat is kerkelijke dienst van barmhartigheid, in opdracht en in de naam van Jezus Christus.
Zij heeft zich het lot der behoeftigen aan te trekken en hun zo volledig mogelijk hulp te bieden. Hierbij mag voor de rechten van betrokkenen worden opgekomen bij andere levensverbanden. Waar echter geen aanspraak op enige uitkering of voorziening kan worden gemaakt op grond van bestaande algemene regelen ingevolge wet of maatregel van bestuur, daar heeft de diaconie een eerste taak en daaraan mag zij zich niet onttrekken. Wij kunnen dit noemen de diaconale zorg in engere zin (zoals voor weduwen en wezen), die op grond van de Heilige Schrift behoort tot de rechtstreekse taak der kerk.
2. leder geval van hulp worde benaderd vanuit het principiële standpunt.
Elk geval dat zich voordoet, brengt voor de diaconie de roeping mede de barmhartigheidsdienst waar te nemen op zulk een wijze, dat daarin Christus’ liefdevolle zorg voor de Zijnen blijkt. Voorkomen moet worden dat de diaconie niets anders is dan een Schakel bij of een aanvulling van de zorg door de overheid.
3. Men late de diaconale arbeid niet opgaan in louter materiële ondersteuning met daarbij het verlenen van geestelijke bijstand, maar sta naar verzorging in de meest uitgebreide zin van het woord.
De diaconale taak wordt vaak te eng opgevat. De periodieke uitkering en een gemoedelijk woord daarbij zijn niet het een en al. De diaken moet verder zien en de behoeften weten te peilen. Hierbij moet rekening worden gehouden met: ziekte in het gezin, die voorziening vraagt; moeilijkheden door verwrongen huwelijksverhoudingen en arbeids-belemmeringen die het gezinsleven drukken; verwaarlozing en moeilijkheden in de opvoeding der kinderen, die ingrijpen eisen; woningnood, die klemt; werkgelegenheid of Studie der kinderen, die zorgen geven; en vele andere zaken die wij niet allen behoeven te noemen. Met nadruk wordt erop gewezen, dat de diaconieën ook een preventieve taak hebben, d.w.z. dat maatregelen genomen dienen te worden, die kunnen leiden tot het voorkomen van armoede en nood. Het diaconale huisbezoek zal een steeds grotere plaats moeten gaan innemen. Deze preventieve taak zal zich ook in het bijzonder doen gelden t.a.v. verwrongen huwelijksverhoudingen en verwaarlozing van kinderen. Hier ligt een dringende verplichting voor het diaconaat, juist in deze tijd.
4. De taak der diaconie strekt zich wijd uit. Aan barmhartigheid is geen grens.
Dit betreft de diaconale zorg in ruimere zin. De diaconie heeft bemoeienis met ziekenverpleging (ziekenhuizen), met wijkverpleging, geznszorg, verzorging van blinden, doofstommen, invaliden, geesteszieken, verlamden, onvolwaardigen, en chronische patiënten; met kinderbescherming, met bejaardenzorg. Voor elk onderdeel zal naar behoefte de beste oplossing gezocht moeten worden, waarbij gebruik is te maken van bestaande inrichtingen of instellingen. Is voor gezinszorg, huisvesting van bejaarden e.d. plaatselijk geen geschikte organisatie, dan dienen de diakenen daartoe het initiatief te nemen. In samenwerking met naburige diaconieën of zo nodig door interkerkelijke samenwerking is veel tot stand te brengen. Ook kan een landelijke organisatie gewenst zijn in navolging van hetgeen met betrekking tot de kinderbescherming is geschied. Hierbij is ook de mogelijkheid van subsidie door de overheid veelal aanwezig, waartoe geen bezwaar behoeft te bestaan.
5. Steun van overheidswege worde alleen aanvaard als subsidie aan Organen, waarvan de kerken gebruik maken bij de vervulling van haar diaconale taak. Niet rechtstreeks.
Waar de sociale voorzieningen der overheid ingevolge wetten of regelingen ook rechtsgeldig zijn voor leden der kerk als burgers van de Staat, kan hiervan gebruik worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor gevallen, waarin de overheid zoal geen wettelijke regelingen, dan toch globale algemene richtlijnen heeft gegeven, b.v. voor verpleging in sanatoria, gestichten enz. Te allen tijde dient ervoor gewaakt te worden, dat geen gewetensconflicten ontstaan en dat de principiële taak en roeping der kerk niet wordt aangetast.
6. Niet altijd zal het mogelijk blijken het ambtelijk ideaal te verwezenlijken. Dit mag echter in geen geval leiden tot verzwakking van het roepingsbesef.
Hierin ligt een reden te meer, om alle mogelijkheden uit te putten. De diaconie dient de kerk voor te lichten m.b.t. het werk der barmhartigheid, zowel wat betreft de roeping tot dit werk, als de omvang hiervan. In de kerkeraad dient een verantwoord beleid te worden bepleit, opdat de diaconie niet achter sta bij de eredienst in het vragen en besteden van gelden. Van betekenis is het aan te sturen op onderlinge financiële samenwerking van diaconieën. De generale synode Steide een deputaatschap in voor algemene diaconale en sociale belangen, tot hetwelk men zich wenden kan om advies in belangrijke kwesties”.
11 april 1957: vijftiende “Landelijke Diakenen Conferentie 1957” te Amersfoort.
“Wanneer een lid van een gemeente in een speciale inrichting moet worden opgenomen, welke opname een permanent karakter draagt en deze inichting bijvoorbeeld enig is in Nederland, hoe ligt dan de ondersteuningsplicht van de diaconie van de gemeente, waaruit bedoeld lid is vertrokken en wanneer gaan de financiële verplichtingen over naar de diaconie ter plaatse van de inrichting? Hoe ligt dit verder voor laatstgenoemde diaconie, wanneer zich cumulatie van gevallen voordoet?” In het preadvies wordt naar art. 83 K.O. verwezen en als algemene regel gesteld, dat “de diaconie van de kerk, waar behoeftigen komen wonen, verder voor hen zorgt. Dit komt op uit het beginsel, dat elke plaatselijke kerk voor haar leden zorgt”. Maar in bedoeld geval van een rusthuis of andere inrichting is het niet billijk de diaconie van de nieuwe gemeente met deze zorg te belasten. Ook kan overleg tussen de betrokken diaconieën gewenst zijn. Er wordt geen algemene conclusie getrokken.
Spreker is ds. J. de Vuyst over het onderwerp “De taak van de diaken in de maatschappij van vandaag”. Ds. C. Noordegraaf te ’s-Gravendeel spreekt het opwekkende slotwoord over “Bewaar het mysterie des geloofs”.
24 april 1958: “16e Landelijke Diakenen Conferentie 1958” te Utrecht.
“Indien een lid ener gemeente, in ondersteuning zijnde, verhuist naar eiders, op welk tijdstip gaan de diaconale verplichtingen dan over van de ene naar de andere gemeente?” In het advies wordt gewezen naar de behandeling van soortgelijke vragen in het verleden. Spreker is ds. G. Bilkes te Amsterdam over het onderwerp “De richtlijnen voor de praktijk - in de praktijk”; ds. M.W. Nieuwenhuyze te Amsterdam spreekt een opwekkend slotwoord/referaat over “De gemene handreiking”.
23 april 1959: “17e Landelijke Diakenen Conferentie 1959” te Amersfoort.
Spreker: dhr. M.W. Wierenga te Groningen over het onderwerp “Betrek geheel de kerk in het diaconale werk”. Het slotwoord is van dhr. M.D. Stafleu te ’s-Gravenhage over “Arbeid geeft meer bevrediging”.
28 april 1960: Achttiende “Landelijke Diakenen Conferentie 1960” te Amersfoort.
1. “1. Ligt het op de weg van de diaconie een kleine zakenman bij ziekte of achteruitgang in zaken te steunen door borgstelling of leningen met of zonder rente? 2. Is er een Chr. instantie die hulp kan verlenen wanneer de uitkomsten van een eigen bedrijf sterk teruglopen, opdat de betreffende mensen toch in eigen beroep of bedrijf kunnen blijven, daar omschakeling vele moeilijkheden meebrengt, vooral als men op verdere leeftijd is gekomen? Naar aanleiding van vraag 1: Is ons bevestigingsformulier nog wel volledig, daar dit alleen spreekt van behoeftigen en wat moeten wij onder behoeftigen verstaan?” Na het antwoord van ds. G. Bukes luidt de conclusie: “De diaconie rieht zich in haar werk in de eerste plaats op de behoeftige leden der kerk. Behoeftig zijn zij, die het nodige missen om zelfstandig door het leven te gaan en daarom raad en steun behoeven. In het gegeven geval is het belangrijk betrokkene te adviseren omtrent de instandhouding en opbouw van zijn zaak. Wat de financiële zijde betreft, beperke de diaconie zich bij voorkeur tot bemiddelen. Eventueel verlene zij overbruggingssteun, opdat het gezin levensonderhoud hebbe.”
2. “Een dooplid van onze kerk moet wegens een geestelijk gebrek geruime tijd worden opgenomen in een inrichting. Het gezin waartoe de verpleegde behoort is niet in staat financieel iets bij te dragen. De diaconie besluit een bedrag te geven als een gedeelte van de verpleegkosten. Een familielid wil dit bedrag teruggeven aan de diaconie maar verlangt dat dit vermeld wordt als ingekomen van de dienst voor sociale zaken. Is dit toelaatbaar?” Na beantwoording door ds. G. Bukes luidt de conclusie: “De diaconie moet helpen waar nood is. Zij doet wat roeping en verantwoordelijkheid haar opleggen, zonder zich hierin door mensen (leden der kerk of wie dan ook) of omstandigneden te laten weerhouden. Getracht worde zo nodig de te volgen werkwijze duidelijk te maken en verkeerde denkbeelden omtrent de diaconale arbeid weg te nemen”.
3. “1. Zou onze jaarlijkse conferentie meer nut afwerpen indien sectiegewijs bepaalde onderwerpen worden bestudeerd om vervolgens in vergadering nader te bespreken? Zou dit de band tussen de diaconieën onderling niet versterken en ons inzicht verruimen? 2. Zou het aanbevelenswaardig zijn een voorstel aan de theologische school te Apeldoorn te doen, waarbij de Studenten worden uitgenodigd de diaconale werkvergaderingen bij te wonen, waarop de praktische diaconale arbeid uitvoerig wordt belicht? Op deze wijze worden de toekomstige predikanten vertrouwd gemaakt met een uiterst belangrijke tak van het kerkelijke erf. 3. Acht de vergadering het nuttig die diaconieën te activeren die weinig of geen belangstelling tonen voor de landelijke conferenties? Zou het niet zo zijn, dat diaconieën die geen interesse tonen voor deze conferenties, achter raken op de evoluties die ons werk ondergaat en daardoor, zonder dat zij dit zelf aanvoelen, haar diaconale arbeid niet verrichten op een wijze zoals de huidige tijdsomstandigheden dit van hen verlangen? Indien de vergadering een en ander beaamt, zou deze activering dan niet het beste kunnen geschieden door naburige diaconieën?” Na het antwoord van ds. G. Bukes wordt geen conclusie getrokken.
Spreker is ds. I. de Bruyne te Rotterdam over het onderwerp “Taak en plaats van de diakenen in de meerdere vergaderingen”.
20 april 1961: negentiende “Landelijke Diaconale Conferentie” te Amersfoort.
Spreker is dhr. P. Wardekker te Groningen over het onderwerp “De diaken in gesprek met de gemeenteleden”. Ds. G. Bukes leidt het rapport van Deputaten voor Algemene Diaconale en Sociale Aangelegenheden over “De taak der diaconie” in. Dhr. MD. Stafleu geeft een toelichting op het synoderapport “De plaats van de diakenen in de kerkelijke vergaderingen”. Het slotwoord “Van God geroepen” wordt uitgesproken door ds. G. Bukes, wat tevens een afscheidswoord van het conferentiewerk is in verband met zijn vertrek naar Canada. Hij wordt na tien jaar eindredactie van Diaconaal Contact opgevolgd door dhr. H.W. van den Brink te Groningen.
Na 1961 zijn er nog enkele diaconale conferenties resp. diakenenconferenties gehouden, de laatste op 28 Oktober 1978. Sindsdien worden “ambtsdragersconferenties” gehouden, waarop naast andere pastoraal-ambtelijke en kerkelijke onderwerpen ook diaconale thema’s c.q. thema’s die het diaconaat raken, aan de orde worden gesteld. In Ambtelijk Contact zijn de desbetreffende referaten resp. inleidingen opgenomen (zie Register jaargang 1 t/m 25, blz. 40-43).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1992
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1992
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's