DE AFVAARDIGING VAN DIAKENEN NAAR DE MEERDERE VERGADERINGEN
Behoren de diakenen tot de kerkeraad? Een stukje historie
Wanneer we op de vergadering van de classis een aantal namen horen van diakenen die naar deze vergadering zijn afgevaardigd, klinkt dat niemand vreemd in de oren. Dat geldt evenzeer van de vergaderingen van de particulière en generale synoden.
Toch zou men daar zo’n dertig jaar geleden anders over gedacht hebben. Het is professor Hovius geweest die met een rede op een diakenenconferentie in 1951 hiervoor de weg baande. Zijn rede had als titel: ”Behooren de diakenen tot den kerkeraad?” Hij beantwoordde deze vraag positief.
Het is niet te veel gezegd dat deze rede de doorslag heeft gegeven dat de diaken als volwaardig lid van de kerkeraad is geaccepteerd en van daaruit afgevaardigd is naar meerdere vergaderingen. Waarom deze vraag toen gesteld is, mag duidelijk zijn. De kerkorde zelf spreekt immers over ”de kerkeraad met de diakenen”? Daardoor wekt ze de suggestie dat de diakenen er eigenlijk niet bij behoren. De Ned. Geloofsbelijdenis spreekt er echter anders over. In artikel 30 staat heel duidelijk dat zij, met de opzieners, behoren tot de kerkeraad.
In 1953 kwam de vraag over de positie van de diaken en zijn werk aan de orde op de generale synode. Zij benoemde een commissie om het vraagstuk te bestuderen. De generale synode van 1956 sprak uit: ”omdat de diakenen tot de kerkeraad behoren moeten zij, met inachtneming van het bijzondere karakter van hun ambt, kunnen worden afgevaardigd naar de meerdere vergaderingen”.
De generale synode van 1962 sprak uit dat de woorden ”met inachtneming van het bijzondere karakter van hun ambt” inhoudt dat de diakenen stemrecht hebben in alle algemeen kerkelijke zaken, behalve in zaken van opzicht en tucht. Verder aanvaardde deze synode, als voorlopige regel, dat minimaal drie diakenen op een classicale vergadering, drie (of vier) diakenen op een vergadering van de particulière synode en vier diakenen op een vergadering van de generale synode aanwezig zouden zijn.
Wanneer we dus nu zien dat deze praktijk tot op heden is gecontinueerd, moeten we constateren dat de voorlopige regel definitief geworden is.
Waarom zo weinig aandacht op meerdere vergaderingen voor het diakonaat?
De vraag komt boven waarom de zaak van het diaconaat pas op de synode van 1953 op deze wijze aan de orde gesteld werd. De achtergrond moet zijn dat er geen duidelijke visie op het diaconaat geformuleerd was. Voor de Tweede Wereldoorlog betraf de taak van de diaken in feite alleen het verzorgen van de armen in de gemeente en daarbij werd dan speciaal gelet op weduwen en wezen.
Andere sociale problemen of taken kwamen niet of nauwelijks op hun bord terecht. De samenleving was in die tijd ook veel meer gericht op het helpen van elkaar in geval van nood. De oudere diakenen herinneren zich nog de tijd van voor de oorlog en schrijven daarover dat het kindertehuis van onze kerken eigenlijk de basis is geweest voor een bredere aanpak van het diaconale werk. Juist vanuit het werk voor het kindertehuis zijn de diaconale conferenties geboren.
Maar dat betekende niet dat er ook meer aandacht kwam voor het diaconale werk op meerdere vergaderingen. De synoden hebben zelfs lange tijd moeite gehad met een sterke kerkelijke betrokkenheid bij het werk voor het kindertehuis (zie hiervoor het artikel van ds. KT. de Jonge in ”Zichtbare liefde tot Christus”: de diakonie in de twintigste eeuw). Mijns inziens zal er voor de bredere aandacht voor diaconale zaken in de jaren ’50, een oorzaak gezocht kunnen worden in de economische groei na de Tweede Wereldoorlog, die ook zijn sociale problematieken meebracht. Professor Hovius schrijft in 1951 dat er vele vraagstukken zijn, die thans op de diaconale conferenties behandeld worden, allerlei vragen, die het sociale leven raken. Vragen, waarmee onze diakenen, vooral in de grote steden en de industriecentra, voortdurend in aanraking komen. Het zou zeer gewenst zijn, indien ook diakenen lid konden zijn van de meerdere vergaderingen, die over zulke zaken krijgen te beslissen, aldus prof. Hovius.
Een ander element dat heeft bijgedragen aan enerzijds een afkalving van de diaconale taken en anderzijds een (her)bezinning op diaconaal werk is de steeds groter wordende bemoeienis van de overheid op het terrein van de verzorging in de jaren ’60. Niet voor niets Spraken we over de verzorgingsstaat in Nederland, zoals we nu spreken over het verval van de verzorgingsstaat. Juist het feit dat de overheid, door invoering van een aantal sociale wetten (denk aan de A.O.W., de A.W.W. en de A.B.W.) een aantal taken van de diaconie ging overnemen, maakte dat er over het werk van de diaken in deze trant werd gedacht: ”o, die gaat met de zak rond”. En laten we deze gedachte niet onderschatten, heel veel diakenen hebben van hun diaconale werk nog steeds deze gedachte.
Nog meer redenen
Constateerde ik hiervoor dat de geringe aandacht voor diaconale zaken op meerdere vergaderingen een reden vindt in enerzijds gebrek aan een duidelijke visie op het diakenambt en zijn taken in kerk en samenleving en anderzijds in het overnemen van de overheid van bepaalde diaconale taken, toch zijn er mijns inziens nog meer redenen. Die redenen zie ik in de wijze van aanpak van het diaconale werk in onze kerken.
Wij hebben in onze kerken een diaconaal deputaatschap in het leven geroepen (1956). Dit deputaatschap is een generaaldeputaatschap. Daarom rapporteert het eenmaal per drie jaar aan de generale synode. Zodoende houden de vergaderingen van de classes en de particulière synoden zich niet of nauwelijks met diaconale zaken bezig. En daarbij komt dat dit diaconaal deputaatschap, feitelijk sinds de benoeming van br. W. Huizer in 1969, een eigen bureau heeft vanwaaruit bezinning en informatie naat diaconieën en classicale commissies gaan. Dat is een goede zaak. Maar ondergraven de diakenen daarmee eigenlijk toch niet hun zo belangrijke taak in de kerk? Is juist deze ”professionalisering” niet één van de redenen dat het diaconale werk niet of nauwelijks doordringt tot de meerdere vergaderingen?
In onze kerkelijke structuur geldt de regel voor meerdere vergaderingen (artikel 30 K.O.): In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken en die op kerkelijke wijze, behandeld worden. In meerdere vergaderingen behoort slechts datgene te worden behandeld, wat in mindere niet kon worden afgedaan, of wat behoort tot de kerken van de meerdere vergaderingen in het algemeen.
Maar het diaconaat is in onze kerken niet op deze wijze gestructureerd, het is naar onderen gedelegeerd. Kerkeraden stellen dus zelden of nooit diaconale en/of samenlevingsproblemen aan de orde op een meerdere vergadering. En is de gegroeide gedachte hierbij niet: daar hebben we een diaconaal bureau voor?
Hoe wel de aandacht voor het diaconaat die zij verdient?
De simpelste oplossing voor dit probleem lijkt: vaardig evenveel diakenen als ouderlingen naar de meerdere vergaderingen af. Maar dan zal de praktijk zijn dat nog meer diakenen op meerdere vergaderingen zich met niet-diaconale zaken zullen gaan bezighouden. Niet dat zij hiertoe niet bekwaam zijn, maar dat is hun taak niet. Een onderzoek bij diakenen die afgevaardigd waren naar de generale synode, wees uit dat zij goed hadden gefunctioneerd, maar dat ze zich niet met diaconale zaken hadden beziggehouden.
Een andere oplossing lijkt: zorg dat er op de agenda van de meerdere vergaderingen meer en/of regelmatig diaconaal werk ter sprake komt. Dat is wel mogelijk, maar dan moet er principieel iets veranderd worden.
Hierboven releveerde ik de rede van prof. Hovius die de aanzet gaf tot o.a. een gelijke waardering van het ambt van ouderling en diaken. Toen lag ook de weg open van de afvaardiging van diakenen naar meerdere vergaderingen. Er is nog wel wat heen en weer gesproken over de bevoegdheden van de diaken op de meerdere vergadering en zo is - terecht - gezegd dat de zaken van opzicht en tucht buiten de bevoegdheid van de diaken vallen, maar daarbij is het gebleven.
Hier wringt mijns inziens de schoen: er is over de verschillende ambten nog te weinig gezegd.
Voluit wil ik de gelijkwaardigheid van de ambten laten staan, maar tegelijkertijd zou ik het onderscheid tussen de ambten willen aanscherpen. Pas wanneer dat goed verwoord is, kan ook een juiste taakverdeling tussen de ambten worden aangegeven en de gebieden waar hun grenzen elkaar raken of overlappen (wie mijn referaat gelezen heeft dat ik op de laatste diaconale ambtsdragersconferentie gehouden heb op 20 april 1991 weet, dat ik deze vragen ook vanuit een ander motief stel).
En wanneer dit verwoord is zal duidelijk worden dat er binnen het kerkelijk leven niet twee gebieden zijn die elkaar - soms - wel raken: het pastorale werk en het diaconale werk (waarvan het laatste nu duidelijk op de tweede plaats komt), maar twee taken die Christus aan Zijn kerk geeft, die in dezelfde relatie tot elkaar staan als het verticale en het horizontale liefdesgebod in de samenvatting van de wet: Gij zult de HEERE uw God liefhebben met heel uw hart enz…..en het tweede daaraan gelijk is: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Prof. Van ’t Spijker schrijft daarover in ”Zichtbare liefde van Christus”: ”Niet ten onrechte werd opgemerkt dat het het werk niet ten goede komt, wanneer diakonaal werk slechts wordt besproken door niet-kerkelijke of semi-kerkelijke organen. Er kan op deze manier vervreemding optreden van de kerk ten opzichte van wat een van haar rijkste opdrachten is: de verzorging van de armen. Hoezeer wij op een verkeerd kompas kunnen varen kan blijken, wanneer kerken niet meer weten wat sociaal werk is. Het evangelie vormt een gemeente rond de avondmaalstafel. Maar juist daar hebben we de armen altijd bij ons…..
Het kruis is de hoop der eilendigen. En het diakonaat vergadert geen schatten op die op aarde zijn, maar het arbeidt tot op die dag, waarop Christus zal zeggen: Wat ge aan een van mijn minste broeders hebt gedaan, dat hebt ge aan mij gedaan…..Weet de gemeente nog, wat het is om te leven uit de doorboorde handen van Christus, ook wanneer onze handen leeg zijn aan goed en geld? Volwaardig kerkelijke arbeid is die van het diakonaat en daarom te bespreken op kerkelijke wijze op kerkelijke vergaderingen” (blz. 95). Wanneer de gemeente van Christus op deze wijze bediend wordt uit het kruis van Christus, zal het een uit het ander moeten voortvloeien. Dan zal de gemeente een diaconale gemeente worden. Daar, aan die basis, moet het beginnen.
Verder pleit ik voor een grondige herbezinning op de ambten, op het specifieke en op het gemeenschappelijke, zodat de afvaardigingen van zowel ouderlingen en predikanten als diakenen naar meerdere vergaderingen, weten waarvoor zij staan. Ook zou ik willen pleiten voor de benoeming van diaconale deputaatschappen door de particuliere synoden, die tot taak hebben om binnen hun ressort het diaconale werk te stimuleren en diaconale vraagstukken te overdenken. (Ik besef heel goed dat daar kerkelijk heel wat haken en ogen aanzitten, maar waarom zou een studiecommissie van deputaten Adma, door de classes gevraagd, deze gedachten niet eens grondig en voortvarend kunnen overdenken?)
De voedingsbron (en vinger aan de pols) van het diaconale deputaatschap van de particulière synoden zouden de classicale diaconale commissies kunnen zijn die classicaal inventariseren, organiseren, stimuleren en voorlichting geven.
Hieruit zal dan - uit de praktijk geboren - volgen dat de ”voorlopig definitieve” regeling van afvaardiging van diakenen naar meerdere vergadering (3-4-4) onvoldoende zal zijn, daar de diaconale zaken nu van ”onderaf” op de tafel van meerdere vergaderingen terechtkomen.
Die weg kan eigenlijk niet geregeld worden, die weg moet geboren worden, ten diepste vanuit de prediking dat het leven-van-genade, moet meebrengen dat een mens een barmhartig mens wordt.
Nu het verval van de verzorgingsstaat zich aandient en de diaconale taken steeds duidelijker naar voren komen, wordt deze ”wedergeboorte” des te dringender.
Dan zullen we om diaconale onderwerpen op meerdere vergaderingen niet verlegen zitten.
Ik hoop met deze gedachten een bijdrage te hebben geleverd aan en een Stimulans te hebben gegeven voor de steeds belangrijker wordende zaak van het diaconaat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's