GRONINGEN 1989: EEN TERUGBLIK
Voor onze Kerken heeft de naam van de stad Groningen in 1989 een speciale klank gekregen: het is de plaats waar van 22 augustus tot en met 15 november de generale synode plaatsvond. In dit nummer van Ambtelijk Contact wil ik voor u een aantal zaken die daar besproken zijn voor het voetlicht halen.
Een goede synode?
Het was duidelijk waar te nemen dat deze synode van 1989 met aanzienlijk minder spanning tegemoet werd gezien dan de synode van 1986. Die stond onder de druk van de problemen in de classis Amersfoort, en het feit dat in 1985 en het begin van 1986 enkele predikanten ons kerkverband verlaten hadden. In de vergaderingen in ’s-Gravenhage was het effect daarvan voelbaar: iedereen was opgelucht toen de synode in november 1986 in grote eensgezindheid kon worden afgesloten.
Drie jaar later was de „kou flink uit de lucht”. Het kerkelijk leven is rustiger. Maar of er geen problemen zijn? En of die rust betekent dat we elkaar in de kerken echt hebben leren kennen en waarderen? Of we allen geleerd hebben van de situatie in 1986 en wezenlijk naar elkaar zijn toegegroeid? Dat zijn vragen die nog niet zo eenvoudig te beantwoorden zijn.
De praeses van de vorige synode, ds. J.H. Velema, deed in de bidstond in de Groningse Jeruzalemkerk een poging om de afgevaardigden te dringen die vraag onder ogen te zien, ieder persoonlijk voor Gods aangezicht. Hij vroeg zich af of de stilte in de Chr. Geref. Kerken wellicht samenhangt met het gegeven dat we lijken op schepen die elkaar in volle oceaan nog wel uit de verte zien, maar niet wezenlijk met elkaar communiceren. De golfslag die het ene schip veroorzaakt, deert het andere schip niet en brengt het niet in beweging.
Niet stemmen, maar spreken!
Toch een poging om deze vraag voor 1989 te beantwoorden, zij het in alle bescheidenheid en voorzichtigheid. Luisterend naar de autoradio op vrijdagavond 18 november hoorde ik in een vraaggesprek met een ex-burgemeester (om wie in 1988 nogal wat opwinding was ontstaan) deze zeggen over zijn (voormalig) college van B & W dat dit college gekenmerkt werd door het feit dat er heel veel gestemd werd. Dat - zo stelde hij - is nooit goed. Men moet net zo lang met elkaar spreken tot men tot overeenstemming komt. Slechts hoogst zelden moet een stemming de oplossing brengen.
Als dat waar is (en ik denk zelf dat er een grote mate van waarheid in zit), dan kan gezegd worden dat de synode van Groningen een „goede” synode was. Er is hoogst zelden gestemd. De commissies die ingesteld zijn (zeven in getal) zijn op één uitzondering na telkens met eenstemmige rapporten naar buiten gekomen. Men heeft elkaar in de commissies (die alle zo samengesteld waren, dat de volle „breedte” van het kerkelijk leven erin openbaar kwam) weten te vinden. Dat heeft veel gesprek gekost. Maar het leidde tot een tastbaar resultaat.
Uiteraard kan dat in een enkel geval leiden tot voorstellen aan de synode die onduidelijk zijn, omdat een ieder zich er in meerdere of mindere mate in moest kunnen vinden. Maar naar mijn gedachte was dit hoogst zelden het geval.
In die gesprekken in de commissies leerde men elkaar ook echt kennen. Je komt elkaar nader, wanneer je een aantal maanden met elkaar optrekt. En dan blijkt het beeld dat je van de ander hebt, toch nog wel eens gecorrigeerd te moeten worden!
Als dat nu eens kon doorwerken in de komende periode, dan zou het onderling vertrouwen in elkaar binnen onze Kerken zeker groter kunnen worden. Ik kom daar straks in ander verband nog op terug.
Natuurlijk waren er moeilijke momenten en waren we het in genomen besluiten niet altijd met elkaar eens. Maar we konden ondanks dat toch op ontspannen wijze verder gaan; dat kwam niet in het minst door de wijze waarop de praeses ons allen leidde!
De start van de synode
De synode kwam op 22 augustus ietwat onevenwichtig op gang. Ik doel op de verkiezing van het moderamen. Daar bleken na de stemmingen één broeder uit het zuiden, één uit het noorden en twee uit het oosten in te zitten. Het westen „viel er weer uit”, en dat voor de vierde keer…. Dat is niet goed. Tot en met 1977 was het gebruik dat iedere particuliere synode een lid voor het moderamen „leverde”. Men moet ver terug gaan in de geschiedenis (tot 1950) om te merken dat daar incidenteel van afgeweken is. Het zijn van die ongeschreven regels die voor de onderlinge verhoudingen toch van grote waarde zijn.
Ik voeg er onmiddellijk aan toe, dat naar mijn gedachte (al is dat niet openlijk door het moderamen uitgesproken) in de voorstellen voor de samenstelling van de commissies getracht is deze „weeffout” enigermate te herstellen. Voor de zeven commissies waren in totaal zeventien samenroepers/rapporteurs nodig. Daarvan kwamen er drie uit het noorden, vier uit het zuiden, twee uit het oosten en acht uit het westen. Een goede zaak, gegeven de situatie. Daarbij blijven we hopen op een wending in deze zaak, D.V. in 1992!
De Theologische Universiteit
We komen tot het aanstippen van enkele in het oog springende zaken in de synode, het moet in het kader van dit artikel beperkt blijven.
Allereerst de Theologische Hogeschool (zoals deze bij de aanvang van de synode nog heette). Er kwam een naamsverandering tot stand, die samenhangt met de veranderende wetgeving die in Zoetermeer ontwikkeld is en wordt op het niveau van het hoger onderwijs. Alle instellingen op het niveau van hoger beroepsonderwijs heten voortaan „hogeschool”. In Apeldoorn wordt onderwijs gegeven op universitair niveau; vandaar dat de school nu ook officieel zo gaat heten. Dat schept duidelijkheid naar de overheid (denk aan de gedeeltelijke subsidiëring) en naar het onderwijsveld. Het is tevens een onderstreping van het vele wetenschappelijk goede dat in Apeldoorn door de hoogleraren en wetenschappelijke medewerkers geboden wordt.
Vergis ik mij niet, dan zullen we „onder ons” wel gewoon blijven spreken over „de School”; denkt u bijvoorbeeld maar aan het fenomeen de „Schooldag” - onuitwisbaar aldus in ons geheugen gegrift!
De synode besloot ook nu nog geen hoogleraar Oude Testament te benoemen; de benoeming van drs. H.G.L. Peels als wetenschappelijk hoofdmedewerker werd vooralsnog gecontinueerd.
Een ander belangrijk besluit was de uitbreiding van de stageperiode. Meermalen was er vanuit de synode aangedrongen op meer mogelijkheden voor praktische vorming voor de kandidaten, voordat zij de gemeente ingaan. In 1986 was reeds een stagetijd van een maand ingesteld. Nu is deze uitgebreid tot ongeveer drie maanden, zodat de beroepbare kandidaten een langere periode onder begeleiding van een ervaren predikant kunnen kennis maken met het gemeentelijk leven.
Het kerkelijk lied
Vele synoden is gesproken over de vraag: wat zullen wij in onze erediensten zingen? In 1983 was besloten dat we in de kerken zouden blijven bij de Psalmen en aan te wijzen àndere berijmingen van bepaalde gedeelten van de Heilige Schrift. Een deputaatschap ging aan het werk en in 1986 besloot de synode een proefbundel uit te geven met een aantal Schriftberijmingen (het blauwe boekje); nadat de gemeenten deze hadden beproefd - op welke wijze dan ook - stond de synode van 1989 voor de vraag of deze liederen nu definitief zouden worden toegevoegd aan de in artikel 69 van onze Kerkorde reeds genoemde Schriftberijmingen.
Het was niet eenvoudig om in deze kwestie tot een antwoord te komen. Aan het eind van de synode bleek dat dit het enige rapport was waarin de commissie van voorbereiding niet eensluidend in haar voorstellen was geweest. Uiteindelijk besloot de synode de liederen in de proefbundel definitief vrij te geven. Deputaten moeten naar nog meer liederen zoeken in de komende drie jaar.
Met dit besluit gaan we als kerken een geheel eigen gang, waarin we vooralsnog niet gevolgd lijken te worden door geestverwanten. Het is in de besluitvorming door de jaren heen duidelijk dat deze getekend is door de grote gevarieerdheid in onze kerken, alles binnen de kaders van Schrift en belijdenis. We hebben elkaar willen vasthouden, ook bij verschil van mening hierin. In plaats van het Liedboek in zijn geheel is gekozen voor een weg waarin gemeenten die graag wat meer willen zingen dan alleen de Psalmen daarvoor de ruimte krijgen, zonder dat anderen (die aan de Psalmen genoeg hebben) bang hoeven te zijn dat daardoor onschriftuurlijke gedachten binnendringen. Het is aan de kerken zelf nu om te laten zien wat deze besluitvorming hun waard is. Het nu genomen besluit zal daardoor kracht blijken te hebben of tevergeefs blijken te zijn.
De jeugd
Erg in het oog lopend was het gedeelte van het rapport van deputaten voor contact met de kerkjeugd, dat handelde over de contacten met de verschillende jeugdorganisaties in onze kerken, de CGJO en het LCJ. In 1986 hadden deputaten de opdracht gekregen te bevorderen dat deze twee met elkaar in gesprek zouden gaan om onderlinge verwijdering tegen te gaan en daarbij zelf een brugfunctie te vervullen. Deputaten moesten melden dat dit vrijwel onmogelijk was gebleken door een formele opstelling van de CGJO, die zegt slechts verantwoording schuldig te zijn aan haar leden. Nu is dat een argument dat ook ter synode onderschreven werd. Zo is het in onze kerken altijd gegaan. Dat neemt niet weg dat dit werk kerkelijk werk is en dat daarom ook de stem van de kerk (middels deputaten) gehoord mag worden ter stimulering en eventuele correctie. Na moeilijke zittingen - soms emotioneel - hebben deputaten een opdracht in deze zin gekregen, in de hoop dat er een opening tot gesprek met de CGJO zal zijn; een tweetal adviseurs zijn voor deze situatie aan deputaten toegevoegd om „bijstand te bieden inzake de gerezen problemen”.
Eenheid
In onze kerken is in deze drie jaar veel gesproken met vertegenwoordigers van andere kerken, opdat eenheid zou kunnen toenemen of tot stand zou kunnen komen.
Al jaren spreken we via deputaten „Eenheid” met de Ned. Geref. Kerken, de laatste jaren dreigen deze contacten in het slop te raken, na een aanvankelijk bemoedigend begin. In een toespraak aan onze synode herinnerde prof. dr. ir. E. Schuurman aan het feit dat we in 1980 niet ver af waren van een federatie-gedachte. En in sommige plaatselijke gemeenten is men zeer ver, vooral in de nieuwe polders. Maar in zijn totaliteit komt het niet verder……
Deputaten Eenheid kwamen met een rapport dat grotendeels, wat dit contact betreft in mineur gesteld was. Men constateerde een verschil in de zaken rond de „toeëigening des heils”; en ook de Ned. Geref. kerkorde (het Accoord voor kerkelijk samenleven) riep in de praktijk vragen op. En kunnen we dan wel met elkaar verder? Deputaten legden deze open vraag aan de synode voor, in de hoop een duidelijk antwoord te krijgen. Maar de synode gaf deputaten de opdracht daar de komende tijd zelf verder met de NGK over door te spreken. Zij was van oordeel (mede na uitgebreid ingewonnen advies bij de hoogleraren) dat er weliswaar met betrekking tot de boven genoemde zaken geen recht wordt gedaan aan wezenlijke elementen uit de belijdenis der kerken, maar dat toch gesteld mag worden dat de NGK willen staan op de grondslag van de gereformeerde belijdenis èn daarnaar begeren te leven. Voortgaand gesprek is dus geboden, „opdat zo belemmeringen voor de kerkelijke eenheid uit de weg geruimd worden”.
Complicerend in de hele bespreking was dat men van Ned. Geref. zijde had gemeld zich niet te kunnen herkennen in het beeld dat onze deputaten hadden geschetst, daarom gaf de synode de opdracht daar mede op te letten voor 1992.
Ten aanzien van de Geref. Kerken (Vrijgemaakt), waarmee voor het eerst sinds jaren weer samensprekingen waren geweest, kwam de synode tot soortgelijke uitspraken, daar waar het gaat om de vragen rond de toeëigening des heils. De gesprekken met de GKV zullen gevoerd gaan worden door deputaten Eenheid. En deze zelfde deputaten zullen verder dienen te spreken met de Geref. Bond in de Ned. Herv. Kerk, met name over de wijze waarop de belijdenis over de Kerk spreekt (zie art. 27-29 NGB).
Taxatie van de vragen rond de eenheid
De gesprekken over dit thema zijn wel genoemd: de belangrijkste van de hele synode van 1989. Daar is veel voor te zeggen; het is prachtig dat we als Chr. Geref. Kerken naar verschillende zijden contacten met kerken/groepen hebben die net als wij begeren te staan op en te leven naar de gereformeerde belijdenis. Maar de vraag dringt zich op. wat werkt het uit? Wat levert een jarenlange worsteling op? Komt de eenheid in zicht? En zo niet, hoe komt dat dan?
Dit zijn vragen waar - aan de hand van de genomen besluiten - grondig over nagedacht dient te worden in onze kerken de komende tijd. Daarbij kunnen we de vraag niet ontwijken: welke ruimte voor verscheidenheid mag er in een kerk van gereformeerde belijdenis zijn. Deputaten moeten dat via een opdracht gaan doen, maar dat is niet voldoende. Iemand stelde ter synode de vraag: „Zijn we er niet te veel van uitgegaan dat we slechts één zijn waar en voor zover we de dingen van het geloof eender beleven en wreekt zich dat ook niet binnen onze eigen kerken?”……….
Wil deze synode vruchtbaar blijven, dan zal hierover helderheid dienen te komen. We zijn dat intern aan elkaar verplicht; we zijn dat niet minder verplicht aan hen met wie we interkerkelijk spreken. Het is mijn vaste wens dat we zo elkaar kunnen blijven vasthouden en anderen kunnen vinden, op de goede basis.
Moge de Here, onze God, ons daarin samen zegenen, ook als ambtsdragers!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's