HET PERSOONLIJKE GELOOFSGETUIGENIS IN EEN ONTKERSTENDE SAMENLEVING
In de tweede zittingsweek van de generale synode 1986 is veel aandacht gegeven aan het georganiseerde evangelisatiewerk dat onze kerken mogen doen. Geconstateerd werd dat er goede dingen zijn bereikt, maar dat het toerustingswerk dat ten dienste van de kerken wordt verricht, over een periode van acht jaar nog geen spectaculaire resultaten te zien heeft gegeven. Het wekken van missionair bewustzijn in de gemeenten is kennelijk een langzaam groeiproces. Naar voren kwam dat bij missionaire bewustwording toch allereerst moet worden gedacht aan een proces dat door prediking en pastoraat in de plaatselijke gemeenten op gang moet worden gebracht. In de ambtelijke bearbeiding van de gemeente kan aan de vraag naar het persoonlijke geloofsgetuigenis in het leven van elke dag niet worden voorbijgegaan.
Niet mis te verstane uitspraken
Over de vraag wat Christus van Zijn gemeente en van Zijn volgelingen individueel in deze wereld verlangt, kan geen verschil van mening bestaan. Op menige plaats in de bijbel, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, komt men daarover niet mis te verstane uitspraken tegen. In het Oude Testament richten die uitspraken zich sterk op de positie van afzondering waarin God het volk Israël ten opzichte van de afgodische heidenwereld had gebracht. Telkens weer moest God het door Hem verkoren en afgezonderde volk in die positie laten corrigeren en bijstellen. Een duidelijk voorbeeld daarvan is Jozua 24, waar te lezen is hoe de Verbondsvernieuwing te Sichem uitliep in een krachtige prediking van Jozua over het dienen van de HERE in volstrekte toewijding, met een ongedeeld hart. Andere goden werden door God niet geduld. Een tweede voorbeeld uit het Oude Testament is het machtige verhaal uit Daniël 3, waarin Sadrach, Mesach en Abednego een duidelijk voorbeeld zijn van gelovigen die in een volstrekt afgodische omgeving, onder moeilijke en dreigende omstandigheden, een onvoorwaardelijke keuze voor de God van Israël doen. Gesproken is dan nog niet over de vele aanwijzingen voor een echt leven naar de wetten Gods, zoals die in de boeken der profeten zijn verwoord.
Laat zo uw licht schijnen
In het Nieuwe Testament laat Christus, die Zich het Licht der wereld noemt, er geen onduidelijkheid over bestaan hoe Hij de positie ziet van hen die zich naar Zijn naam noemen. Mattheüs 5 : 13-16: „Gij zijt het zout der aarde (…..). Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.” Wetend wat Zijn discipelen in de wereld te wachten stond wanneer zij zich voor Hem niet zouden schamen, sprak Hij tot hen: „Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is, maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is” (Matth. 10: 12 en 13). Wanneer Christus in Mattheüs 25:31-46 Zijn discipelen informeert over de toedracht bij het oordeel van de Zoon des mensen aan het einde der tijden, worden beoordelingscriteria genoemd, die duidelijk te maken hebben met de wijze waarop allen die zeggen Hem lief te hebben, in de wereld aan hun liefde en geloof uitdrukking hebben gegeven.
Bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig
Ook op vele plaatsen in de apostolische brieven heeft God de gemeenten van weleer en daarin de kerk van alle eeuwen, laten weten aan welk profiel Zijn kinderen in deze wereld hebben te beantwoorden. In Filippenzen 2 bijvoorbeeld, waarin sprake is van de volharding in de gezindheid van Christus, heet het in de verzen 14 en 15: „Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het Woord des levens vasthoudende…..”.
In het tweede hoofdstuk van zijn brief aan Titus schrijft Paulus: „Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken”.
Dieptepunten
Aan de hiervoren aangehaalde bijbelcitaten zouden nog veel andere van gelijke strekking toe te voegen zijn. Wie nadenkt over de geschiedenis van Gods kerk in deze wereld, constateert dat zij op haar hoogtepunten de verwachtingen van de Here der Kerk dicht naderde en dat er dieptepunten zijn geweest, waarin zij er ver van verwijderd bleef. De brieven van Christus aan de zeven gemeenten in het laatste bijbelboek, geven op dit punt het beeld weer van de kerk van alle eeuwen. Zitten wij, die in de wereld van nu Kerk van Christus mogen zijn, dichter bij een hoogtepunt dan bij een dieptepunt? In enkele artikelen wil ik proberen met u naar een antwoord op deze vraag te zoeken. Behalve de kerk als gemeenschap van alle gelovigen te zamen, zal daarbij vooral de functionering van de gelovige individueel tegen het licht van Gods Woord moeten worden gehouden.
Want plaats en betekenis van de Kerk van Christus in de samenleving worden toch allereerst en vooral bepaald door de handel en wandel van de gelovigen persoonlijk.
Vragen op huisbezoek
In één van de grote steden kwamen twee ouderlingen enige tijd geleden op de gedachte om in hun wijk in het gesprek bij het huisbezoek, zowel bij jongeren als bij ouderen, consequent de vraag op te nemen hoe men het christen zijn in de samenleving van vandaag ervaart. Anders gezegd: bent u, ben jij, wel eens in de gelegenheid of neemt u, neem jij, wel eens het initiatief om in de ontmoeting met mensen in werk- en woonomgeving iets te laten blijken van wat u zegt te belijden en te geloven? Voor zover wij onze godsdienstige tradities in de vorm van trouwe kerkgang en het christelijk ritueel in gezinsverband nog trouw waarnemen, drukken we daarin uit dat het om onmisbare geestelijke waarden gaat.
Wij zeggen en zingen in de zondagse samenkomsten met overtuiging uit, dat het leven zonder de diepe waarden van ons christelijk geloof onleefbaar zou zijn, maar wordt er van die overtuiging in ons leven van elke dag nu ook iets naar buiten uitgedragen? Zijn wij voor onze collega’s, buren, familie en vrienden herkenbaar als mensen, die zich in alle dingen van het dagelijks leven aan het Evangelie van Christus wensen te oriënteren en die zich er niet voor schamen om daarvan in bepaalde situaties onomwonden blijk te geven?
Wanneer we op kantoor, in bedrijf, op school of aan de universiteit bij collega’s en vrienden op een situatie van verdriet stuiten, is er dan vanuit het Evangelie wel eens een handreiking in de vorm van een bemoedigend woord?
Als zich in onze omgeving een situatie van onrecht in de menselijke verhoudingen voordoet, durven wij daarop dan vanuit onze geloofsopvattingen zonder aanziens des persoons in te spelen? Wanneer in gesprekken onder collega’s of in welke andere verbanden ook, televisieuitzendingen of publikaties ter sprake komen, waarin de naam van God en die van Zijn volk in deze wereld oneer wordt aangedaan, durven wij ons daarvan dan openlijk te distantiëren door te laten blijken dat wij ons van het twijfelachtige genot van zulke uitzendingen en publikaties wensen te onthouden?
Is er, als wij in het bedrijfsleven misschien op een post met meer dan gewone verantwoordelijkheid zijn geplaatst, protest wanneer met commerciële, fiscale of andere handigheden wordt gepoogd financieel voordeel te bewerkstelligen, terwijl evident is dat het om illegale manipulaties gaat? Wanneer in de verbanden waarin wij ons dagelijks bewegen vraagstukken als kernbewapening, herziening van de economische structuren ten gunste van de landen van de derde wereld en de onontkoombare teruggang in ons welvaartsbestaan ter sprake komen, proberen we dan naar het ons gegeven inzicht en vanuit de noties die het Woord van God daaromtrent bevat, voorzichtig mee te denken? Wanneer de samenleving steeds sterker de neiging vertoont zich van christelijke tradities te ontdoen en op allerlei terreinen een beangstigende daling van het normbesef te zien geeft, mag dan van ons gelden wat in psalm 119: 30 staat, namelijk dat ons hart ten aanzien van wat God heeft ingezet, één en ondeelbaar is en dat wij onbesmeurd en onbesmet Gods naam in heel ons leven laten lezen? Zo maar een paar vragen…………
Ik mis het vermogen
De antwoorden die op de huisbezoeken werden gegeven waren even eerlijk als teleurstellend. Van een overdracht van de eigen geloofsopvatting was nagenoeg geen sprake. Aan een gesprek over God en godsdienstige zaken met andersdenkenden kwam men in het dagelijks leven niet toe. Zelfs in de ontmoeting met geloofsgenoten, bij wie men toch snel aansluiting zou kunnen verwachten, kwam het er maar zelden van, zo erkenden enkelen heel eerlijk. Een vliegtuigmonteur, die in een montagehal met buitenlandse arbeiders werkt, nam het bij discriminerende opmerkingen van zijn Nederlandse collega’s nog wel eens voor zijn buitenlandse collega’s op, maar van enig geloofsgetuigenis in diepere zin kon echt niet worden gesproken. Met de buren over het geloof praten? Tot nu toe was het er echt niet van gekomen. De argumenten die ter verontschuldiging werden aangevoerd, vertoonden een grote variatie. Ik mis het vermogen om mijn gedachten over God en de geestelijke dingen tegenover anderen in duidelijke woorden om te zetten, merkte een broeder op. Gelegenheden te over, maar ik mis de durf om zo’n gesprek aan te gaan.
Hoe zal ik de weg naar God wijzen als ik er niet zo zeker van ben dat ik zelf mij ook werkelijk op die weg bevind? Waar blijf ik als ik anderen op Jezus Christus wijs en zelf in alle dingen van mijn leven niet zijn beeltenis vertoon?
Hoe overwin ik het gevoel van gêne en verlegenheid, dat veelal niet losstaat van het algemene gevoel van onbehaaglijkheid en ongemakkelijkheid dat over mensen komt, wanneer een gesprek op dingen van geloof en leven wordt gebracht?
Andere argumenten waren: de volstrekte ongeïnteresseerdheid van de onkerkelijke mens in onze samenleving; de meewarig aandoende welwillendheid, waarmee uit burgerlijke of collegiale beleefdheid naar het geloofsgetuigenis van christenen nog wel wil worden geluisterd; de agressieve bekeringsdrift waarmee allerlei godsdienstige groeperingen en sekten de samenleving van vandaag te lijf gaan en die de goodwill van de kerken en haar leden in het getuigenis naar buiten grote schade doet; de moeite die men heeft om aan de moderne mens duidelijk te maken dat ook op de vragen van deze tijd nog de oude antwoorden van de bijbel kunnen worden gegeven.
Als er in de kerken intern met betrekking tot het Woord van God al zoveel onduidelijkheid en innerlijke verdeeldheid bestaat, hoe zal ik dan naar buiten het Evangelie aanprijzen als panacee (medicijn) voor persoons- en groepsconflieten in de wereld?
Onherkenbaar
Veel christenen gaan incognito (onherkenbaar) door de wereld. De antwoorden op de huisbezoeken, die waarschijnlijk symptomatisch zijn voor de brede christenheid in ons land, bewijzen dat en de ervaringen van hen die dagelijks in grote (en misschien ook wel in kleinere) werkgemeenschappen verkeren, bevestigen dat. Natuurlijk mag men geen onrecht doen aan al diegenen, die zich solitair of in georganiseerd verband, sterk maken voor de verbreiding van het Evangelie in onze geseculariseerde samenleving, maar het kan niet worden ontkend dat veel christenen in een samenleving die al meer ontgoddelijkt, in hun levensopenbaring naar buiten God niet meer of steeds minder present stellen. Geldt van velen van ons niet dat men nog wel van ons weet dat we tot één van de vele gereformeerde denominaties behoren, maar dat uit onze levensstijl niet is af te lezen dat wat wij zeggen te geloven en te belijden, ook werkelijk een integrerend bestanddeel van ons leven is geworden?
Kleine dingen
Uit kleine dingen valt soms veel af te leiden. Om er enkele te noemen. Het gebed vóór en ná het eten in openbare gelegenheden is tot vóór een aantal jaren onder veel christenen een serieus gehandhaafde traditie geweest. In onze samenleving neemt deze gewoonte echter zienderogen af. Onder veel gereformeerden - en rekenen wij ons zelf ook maar onder die noemer -, vooral onder hen bij wie de gereformeerde tradities door moderne denkbeelden verdrongen zijn, is dat gebed als een ouderwets gebaar afgeschaft. Wie in grote werkgemeenschappen tijdens de lunchpauzes de tafelgebruiken van zijn christelijke collega’s waarneemt, ontdekt dat bij niet weinigen de zegen kennelijk al voorgebakken in het brood zit. Wanneer bij zakenlunches of diners met een enkele christelijke gast onder de onkerkelijke deelnemers aan tafel, voor wie dat wenst van tevoren een ogenblik stilte wordt gevraagd, blijkt niet zelden dat de maatschappelijke hoogte waartoe de christelijke gasten zijn gestegen, een gebed in gezelschap van andersdenkende relaties kennelijk onmogelijk, in elk geval minder gewenst maakt.
Ter verontschuldiging wordt nog wel eens aangevoerd dat het hier toch eigenlijk maar om een uitgesleten automatisme gaat. Jawel, dat kan het zijn; maar het in onbruik raken van deze goede christelijke gewoonte kan niet alleen worden verklaard vanuit een eerlijke weging van de waarde van oude christelijke gewoonten. Het heeft onmiskenbaar ook te maken met het geestelijk verval van onze tijd.
Wie als christen in openbare gelegenheden het gebed vóór en ná het eten achterwege laat, is vergeten dat van dat eenvoudige gebaar, vanwege de afhankelijkheidsbetuiging die erin besloten ligt, een stukje prediking van Gods naam kan uitgaan.
Gemiste kans
Onlangs nam binnen een groot bedrijf onder grote belangstelling een christen van orthodoxe signatuur wegens pensionering afscheid van zijn collega’s. Ná de gebruikelijke toespraken en overhandiging van afscheidsgeschenken, kwam de scheidende functionaris zelf aan het woord. In de omgang met zijn collegae had hij alle jaren zijn geloofsovertuiging altijd wat op de achtergrond gehouden, maar wat, gelet op zijn godsdienstige achtergrond, stellig had mogen worden verwacht was toch wel, dat hij in het bijzonder bij deze gelegenheid zijn dankwoord aan het adres van mensen vooraf zou hebben laten gaan door een woord van erkentelijkheid jegens Hem, aan Wiens genade het mogen bereiken van dit moment toch allereerst moest worden toegeschreven.
Maar nee, geen goed woord over God, geen spoor van erkentelijkheidsbetuiging jegens de Here, van wie de christen toch gelooft dat Hij aan ons leven richting en stuur geeft. Zo werd het een gemiste kans om tegenover de wereld iets te laten blijken van de betekenis van het geloof voor het leven van elke dag. Het zwijgen van veel christenen in hun dagelijkse leef- en werkomgeving kan een kwestie zijn van een taboe dat bij sommigen rust op het naar buiten brengen van de eigen persoonlijke geloofsbeleving, maar de oorzaak kan ook liggen in innerlijke leegte en geestelijke armoede. Hoezeer zou - aangepast aan de situatie waarin wij leven - het voorbeeld van de apostel Paulus in ons leven navolging moeten vinden.
Alle gelegenheden die God hem bood, greep hij aan om het Evangelie van Christus aan te prijzen, in de synagoge als het om afvallige verbondskinderen ging en op de markten als hij met buitenstaanders werd geconfronteerd. De liefde van Christus dreef hem. Paulus was geen opgewonden propagandist, die zich ter ondersteuning van zijn boodschap van luidruchtige reclamemiddelen bediende, maar hij was een dienaar van het Evangelie die, als de omstandigheden er aanleiding toe gaven, andersdenkenden met ernst en voorzichtige wijsheid bekendheid met de boodschap van Christus probeerde bij te brengen.
Treffend in dit verband is de aanpak van Paulus toen hij op uitnodiging op de Areopagus de door hem gepredikte leer verduidelijkte en een tactisch-psychologisch uitgangspunt koos in het monument voor de onbekende god. Ook in de samenleving van vandaag doen zich genoeg situaties en omstandigheden voor waarop wij vanuit onze roeping tot verbreiding van het Evangelie zouden kunnen inspelen, maar we laten ze maar al te vaak ongebruikt voorbijgaan.
Zonder afbreuk te willen doen aan de betekenis van de opzettelijke evangelisatie zoals die in georganiseerd verband plaatsvindt (die overigens door de buitenkerkelijke wereld niet zelden als kunstmatig gearrangeerde propaganda wordt ervaren), mag men zonder twijfel stellen, dat de grootste invloed van het Evangelie op de samenleving besloten ligt in het getuigende leven van de christen in de ontmoeting met mensen waarmee hij dagelijkse omgang heeft. Het ontbreekt ons echter maar al te veel - zo niet algeheel - aan drang tot en bereidheid om rekenschap te geven van de hoop die in ons is en het schort vaak aan durf om mensen, die misschien bezig zijn met de laatste resten van hun godsdienstig verleden af te rekenen, in liefde en zachtmoedigheid tot andere gedachten te brengen. Te weinig leeft het besef in ons dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt. een ziel van de dood zal behouden en menigte van zonden zal bedekken (Jac. 5 : 19 en 20). Nu is er wellicht een lezer die opmerkt dat er toch ook zo iets is als een christelijk leven met de daad. Getuigend in de wereld staan is toch niet alleen en misschien zelfs niet allereerst een kwestie van woorden. Van een christelijke daad gaat toch een veel grotere voorbeeldwerking uit. Deze opmerking is niet geheel onterecht en verderop zal ook aan dit aspect van het christen zijn in deze wereld aandacht worden gegeven, maar het mag nooit een alibi (verontschuldiging) zijn om aan het getuigenis in woorden te ontkomen.
Woord en daad zullen als het goed is samengaan, maar het verbale getuigenis mag in elk geval niet ontbreken. Als de dichter van psalm 119 heeft gezegd dat hij zich aan de wet van de Here zeer verbonden voelt, zingt hij in het 23ste vers van de berijmde psalm: dan wandel ik vol moeds op ruimer baan, omdat mijn ziel gezocht heeft Uw bevelen, dan doe ik zelfs aan koningen verstaan, hoezeer mij Uw getuigenissen strelen, dan zal ik mij niet schamen, noch Uw daan uit slaafs ontzag of dwaze vrees verhelen. Een kerk waarvan de leden niet (meer) getuigend in de wereld staan, heeft haar kracht in de samenleving verloren. Als we klagen over de toenemende ontkerkelijking, zal dat moeten gebeuren in de contekst van het afgenomen getuigenis in woord en daad van de individuele gelovigen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1986
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1986
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's