Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

(NEST) WARMTE GEZOCHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

(NEST) WARMTE GEZOCHT

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De redactie vroeg om onder deze titel een bijdrage te leveren die aansluiting zou vinden bij twee artikelen van collega T. Harder, nl. „Waar zijn de vierduizend gebleven?” (A.C. april 1984) en „Belijdeniscatechisatie: een eigen praktijkverhaal” in het vorige nummer. Tevens zou ik kunnen voortborduren op het artikel van collega J.W. Maris, dat gaat over de bekoring van de Charismatische Beweging. Dit artikel kreeg als opschrift: „Missen wij iets?”

Vierduizend jongeren, die de band met de kerk en, naar ik vrees, voor het grootste deel ook met God en zijn Rijk verliezen en loslaten. Wie doet dat geen pijn?

Veel ambtsdragers gaan er onder gebukt, vooral jeugdouderlingen. Veel ouders raken er door in de vertwijfeling en vragen: deden wij het verkeerd? Helpt bidden dan niet? De Here God weet toch dat wij het geloof niet kunnen geven. We mogen toch pleiten op beloften ons door God gegeven? In hoeveel huizen hangt niet het tegeltje met het gedicht over de namen van mijn kinderen, die we in Gods handen leggen? Wat is het dan een vreugde voor de gemeente en voor ouders als een aantal jongeren belijdenis des geloofs aflegt. Laat het dan ook werkelijk feest zijn, met de hele gemeente voor het aangezicht van God!

Er zouden nu allerlei overwegingen besproken kunnen worden van theologische en sociologische aard, maar het gevaar van een beschouwing zonder verbinding naar de praktijk is dan het resultaat.

(nest) Warmte en de Bijbel

Misschien vinden velen dit een moeilijke combinatie. De Schrift zelf heeft heel wat beelden die toch in die lijn liggen. Enkele voorbeelden: Deut.32: 11: als een arend, Jes. 40: 11: als een herder, Ps. 91: vleugels van de Allerhoogste. Als we uit de sfeer van de beelden komen en b.v. in de Handelingen en ook in de brieven lezen over de eerste christengemeente, dan stuiten we op het woord gemeenschap (koinonia).

Kerntekst waarin de allervroegste kerk wordt beschreven is Hd.2: 42: En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. Daarin worden vier kenmerken van de kerk genoemd. Basiselementen van de christelijke gemeente. Op de catechisatie leerden wij er drie: zuivere prediking, zuivere bediening van de sacramenten en handhaving van de kerkelijke tucht. Als je de twee reeksen vergelijkt, mis je in de laatste het volharden in de gebeden. Met enige verbeeldingskracht zou het het handhaven van de tucht in verband kunnen brengen met het volharden in de gemeenschap. Echter met dien verstande dat de negatieve kant naar voren komt. Er is soms een moment dat de kerk tegen iemand kan en moet zeggen: zó kun je niet langer met ons optrekken. Je hoort er niet meer bij. In Hand. 2 staat echter dat de gedoopten bleven volharden in de gemeenschap.

Dat is helemaal naar het positieve gericht. De gemeenschap blijkt er niet automatisch te zijn. Ze volhardden er in.

Nu heeft het woord gemeenschap in het N.T. een gerichtheid op God, de verticale lijn en op elkaar, de horizontale lijn. Treffend komen we dat tegen in een heel ander beeld (van Paulus) over het lichaam, waarvan Christus het hoofd is. Vanuit het hoofd wordt het hele lichaam in leven gehouden en bestuurd, maar ook de verschillende ledematen hebben elkaar nodig.

Om dichter bij de praktijk te komen: de (nest)warmte kan er niet zijn zonder de liefde Gods tot de gemeente en de antwoordliefde van de gemeente tot God. Dat is het geheim van de gemeenschap in de kerk. Zonder dat wordt de kerk een club van (eventueel) gelijkgezinde zielen, maar is het tegelijk geen kerk meer.

Naast de drie onmisbare andere kenmerken van Hd. 2: 42 voor het kerk zijn, moet ook bij dit kenmerk nl. de gemeenschap eerst Gods liefde tot zijn gemeente en omgekeerd worden genoemd. Gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Maar dan moeten wij ook verder met dit woord in Hd.2: 42. Niet voor niets staat er dat bij de uitstorting van de Geest ze allen te zamen „eendrachtig” bijeen waren. Ook vinden we in het vervolg in Hd. 2 dat de gelovigen alles gemeenschappelijk hadden. Het zgn. „christelijke communisme”.

De levenshouding van de gelovigen veranderde. De ik-gerichtheid werd gericht op elkaar. Er ontstond een wonderlijke verbondenheid aan elkaar vanuit de Here Jezus, die als Redder werd aangenomen. Daarvoor deed men ook moeite. Ze volhardden erin. Bekering tot God brengt een gemeenschap met allen die diezelfde God liefhebben met zich mee. De kerk valt, als het goed is, ook op door het omgaan met elkaar. Het is voor velen „buiten” een aantrekkelijk gegeven. En de Here voegt toe aan de kring die behouden worden.

(nest) Warmte en de Chr. Geref. Kerken

Denkend aan de plaatselijke kerken en niet zozeer aan het kerkverband, moeten we elkaar niet direct een schuldcomplex aanpraten. Er is in de plaatselijke kerk gelukkig - God zij gedankt daarvoor - heel wat gemeenschapsbeleving te vinden. Het feit, dat de meeste kerken niet zo groot van aantal zijn, brengt mee dat velen in de kerk elkaar kennen. En dat, terwijl we, omdat we maar een half procent van de bevolking zijn, nogal eens verspreid wonen. Het is voor vele collega’s in de grotere kerken een raadsel hoe zoveel kleine kerken van 300 leden en soms minder een eigen predikant kunnen hebben. Daarin komt een stuk liefde voor God en de gemeente tot uiting. Ze komen dan ook voor het overgrote deel ’s zondags twee keer naar de kerk. De predikant kan alle adressen jaarlijks bezoeken en zo nodig vaker komen. De kerkeraad gaat alle adressen jaarlijks af met huisbezoek. Er is meestal voor alle leeftijdsgroepen wel een vereni-gingsvorm van zondagsschool tot bejaardenkring toe.

Ik noem dan alleen de uiterlijke vorm die de gemeenschap heeft. Er zijn de vriendschapsbanden die door de kerk tot stand komen en mee gevoed worden. Er is het meeleven met elkaar in vreugde en verdriet. Niet zelden kom ik tegen, dat er ook thuis voor de kerk en leden met bijzondere nood of vreugde wordt gebeden en gedankt. Het gevoel een stukje van de gemeente te zijn is er bij velen. Bij degene die in onze stadsgemeente van elders lid wilden worden en ook meestal geworden zijn, ging het lang niet altijd om dogmatische redenen. Vaak was een belangrijk element: ik voel me er thuis, ik vind het er „gezellig”. Iemand sprak eens van een gezellige orthodoxe kerk. ’t Lijkt met elkaar te vloeken, maar volgens Hd. 2: 42 niet.

Onder twee volgende kopjes zou ik wat onderlinge gemeenschapsbevorderende elementen willen noemen. Ze komen in vele diensten voor, maar soms zijn ze er ook niet. Het is ook niet zo dat ze moeten. Smaken verschillen. De ene kerk is aan deze dingen toe, de andere niet. Het kan ook zijn dat bepaalde punten helemaal niet op prijs worden gesteld. Ik denk, dat hier een grote mate van vrijheid is, mits we niet weglopen uit Hd. 2: 42 en ook niet vergeten dat we een kerkorde hebben. Het mag niet storend en rommelig worden. Maar eerbied en blijdschap zijn geen tegenstellingen, ik denk dat we toch vreemd op zouden kijken als we eens konden binnenlopen in een kerkdienst van de vroege kerk. Dat we door de eeuwen heen grote verschillen tegenkomen. Als we nu diensten van verschillende kerken meemaken zien we ook flinke verschillen. Het kan anders zijn en toch ook goed. Opvallend is dat b.v. de diensten van de calvinistische kerkfamilie in de angelsaksische wereld vaak veel levendiger en spontaner zijn dan bij de Hollandse calvinisten. Het doet er soms pinksterachtig aan. In de Presbyteriaanse Kerken van Brazilië waar het aantal leden klein is, heerst een heel spontane sfeer. In de grotere kerken moet er meer „orde” gehandhaafd worden en daar lijken de diensten meer op die van ons.

Een aantal gegevens over warmte in de diensten en het gemeenteleven ontleen ik aan de Presbyteriaanse Kerk van Brazilië en de Evangelische Gereformeerde Kerk van dat land. Met de laatste heeft onze kerk een levendige correspondentie.

(nest)Warmte en de kerkdiensten

In de zondagse kerkdienst klopt het hart van de gemeente. Daar dienen dan ook direct het onderwijs der apostelen, de gebeden, het breken van het brood te herkennen te zijn. Ook gemeenschap!

Bij de ingang, meestal tegenwoordig een hal, is de koster (een belangrijke figuur) en nog een diaken of ouderling aanwezig, die de binnenkomers groet, gasten even de weg wijst. In de kerkzaal voor de dienst groeten we onze omgeving.

De orgelmuziek, eventueel ook andere muziek, kan onze gedachten in de wereld van psalmen en gezangen brengen, maar er mag ook best wat gepraat worden.

Als de kerk veel te groot is, en er daarom voor-in heel wat rijen leeg zijn, is het erg goed om voor-in te gaan zitten. In Nederland heb ik het nog nooit aangedurfd om bij een half lege kerk de mensen te vragen onder het eerste zingen naar voren te komen. Als ze het niet doen is het zo’n negatief gebeuren in de dienst. Je gaat als predikant gewoon af. Toch wordt de ongezellige leegte in de kerkdienst voor een groot deel goed gemaakt als we voorin gaan zitten.

De Here God verschijnt in de aankondiging niet als een verterend vuur, maar met Zijn vriendelijk aangezicht. Ik heb ook niet de indruk dat ver van de preekstoel gaan zitten te maken heeft met de „gestalte” van de tollenaar die van verre bleef staan uit schuldbesef. Als dat zo was, dan zou ik hierop niet zijn ingegaan. Het heeft veel meer te maken met de „afstand” van het toeschouwer of toehoorder zijn (vroeger werden we soms zo aangesproken) in plaats van deelnemer aan de eredienst.

Gelukkig zijn we een kerk waarin veel gezongen wordt. De psalmliederen zou ik niet graag willen missen, hoewel een aantal gezangen directer de heilsfeiten van het N.T. verwoorden. Er zouden meer opwekkingsliederen gezongen kunnen worden. Het liedboek van de kerken heeft er helaas weinig. Hoewel het orgel voor ons het meest ge-eigende begeleidingsinstrument is, gaan de psalmen ons voor in het noemen van veel meer instrumenten.

Ik ben van mening dat de Evangelische Omroep op dit punt bepaalde vooroordelen heeft weggenomen en dat veel mensen, die alleen maar het orgel binnen hun gezichtskring hadden, merken dat ook de gitaar en het slagwerk tot eer van God gebruikt kunnen worden. Een principe valt weg en over smaak valt niet te twisten. We vernemen ook in de psalmen dat een koor en een opperzangmeester op bijzondere wijze bijdragen aan de lofprijzing van God. Waarom maken wij daarvan niet veel meer gebruik? Het verhoogt de betrokkenheid van velen die op dit gebied gaven van God hebben ontvangen en de liefde om die te gebruiken voor God en zijn gemeente.

Er zijn psalmen die niet bedoeld zijn om door de hele gemeente gezongen te worden. Er zijn ook psalmen, die berijmd zijn op melodieën, die we bijna niet kunnen zingen. Zo nu en dan doen we een poging, maar meestal gaat het slecht en blijft het daarbij. Die zouden we onder leiding voor, of desnoods in de dienst moeten instuderen. Een nieuwe melodie is soms aan te bevelen. Ook het opgeven van een lied door gemeenteleden vraagt meer deelname in de dienst.

Op zijn tijd is eerbiedige stilte in de dienst zeer welkom. Maar dat moet er niet toe leiden dat kinderen het benauwd krijgen. Dat het kind, dat ten doop gehouden wordt, slechts bij de vragen en het dopen zelf binnen is en bij de gebeden in een ander vertrek omdat het weieens zou kunnen huilen, is niet juist. Laat de kinderen tot Mij komen. Ik vind het eigenlijk een opdracht om de kinderen van oppasdienst en zondagsschool dichtbij het doopvont te laten komen. Ze mogen het zien en op hun niveau horen wat God hen belooft. Bij ons zingen ze een lied. Na de dienst worden de doopouders door heel de gemeente gefeliciteerd en het gedoopte kind er wel bij gehaald.

Wordt hierdoor de dienst oneerbiedig? Voor mij niet. Maar het hoeft allemaal niet. Het kan en het mag. Wel is het jammer als diensten zo strak en stijf verlopen en alle mensen zo erg opkijken dat mensen die b.v. te laat komen maar weggaan, omdat ze anders te veel storen. Ook dat mensen die wel eens tijdens de dienst naar de w.c. moeten of angst daarvoor hebben, maar helemaal niet naar de kerk komen.

Deelname in de gebeden is iets dat in de Presbyteriaanse Kerk direct opvalt. De bekende Hollandse schroom kan een handicap zijn. In de bijzondere bid- en dankstond kan overwogen worden meerdere gebeden te bidden en die te verdelen over gemeenteleden, de ambtsdragers voorop. Een moeder van een druk gezin zal de zorgen en noden soms veel beter kunnen verwoorden dan de prediker, die deze zorgen niet van dichtbij kent.

In onze gemeente hebben we een lid, dat geestelijk gehandicapt is. ledereen kent hem. Hij heet Cees. Voor de dienst, als iedereen zit te wachten en Cees binnenkomt, gaat hij een tiental mensen een hand geven. Hij doorbreekt het wachten. Na de dienst geeft hij de predikant, die met de ouderling van dienst tegenwoordig naar de hal gaat, altijd een hand. We zouden hem niet willen missen.

(nest) Warmte en het leven van de gemeente

De kerkdienst is een centraal gebeuren in de gemeente, maar de gemeente is er ook door de week. Ook hier is er weer heel wat verschil tussen een grote en een kleine gemeente, een stadskerk of één in een kleinere plaats.

Op een avond van de jeugdvereniging met de gemeente werd in discussiegroepen de vraag aan ieder voorgelegd of hij of zij het gevoel had opgenomen te zijn in de gemeenschap van de kerk. Opvallend was dat leden waarvan ik dacht dat ze dat wel zouden vinden, te kennen gaven dat ze dat gevoel niet hadden. Sommigen hadden daaraan ook geen behoefte. Anderen leden daaronder. Een belangrijk punt om op huisbezoek te bespreken!

Ik ga uit van een gemeente waar wel verschil van gevoelens en inzichten is, maar geen partijschappen. Van jongsaf bij de kerk horen en ook het gevoel hebben dat je erbij hoort is buitengewoon belangrijk.

De geboorte van een kind kan moeilijk van te voren worden bekend gemaakt in verband met de voorbede, maar ook voor een gemeente is een geboorte heel wat. Het doopformulier spreekt van een kind van de gemeente. Daarom is het zinvol dat de wijkouderling of de predikant niet te lang voor de geboorte in het gezin komt en namens de gemeente om Gods hulp en zegen bidt.

Kinderen van broers en zusters uit één gezin of van vrienden dragen niet zelden kleren waar het neefje of nichtje uitgegroeid is. Waarom ook niet onder gemeenteleden die goedkope ruil? Voor geld dat uitgespaard wordt en over kan blijven is wel een goed doel te vinden.

Het onderling uitlenen van babykleren tot surfplank, van boortol tot studieboeken, is zinvol in een wereld van individualisering en verzakelijking (woorden uit werkwijzer van de chr. geref. jongerenorganisatie).

Eigen werkzaamheden voor onderhoud kerkgebouw en het opzetten van een bazar voor de zending werkt, met de nodige haken en ogen weliswaar, vaak heel samenbindend.

Broeders en zusters in de gemeente hoeven niet met elkaar bevriend te zijn, het is wel mooi meegenomen.

Opgroeiende kinderen maken thuis mee hoe ouders over de kerk en de kerkeraad en de predikant praten. Soms heb ik op de catechisaties gemerkt hoe thuis de kerk naar beneden werd gepraat en ontmoette ik in de blik van de kinderen dezelfde kleur van niet geaccepteerd zijn als predikant. Zo staan ouders de volgende generatie in de weg om de warmte van de kerk op te vangen.

Als door de vele verhuizingen gezins- en familiebanden vaak slechts op afstand beleefd kunnen worden, ontstaat er een vacuüm, waarin de kerk kan opvangen. We spreken in de kerk toch ook van broeders en zusters. Dat acht ik veel dichter bij de bijbel dan van mevrouw en meneer. In de koloniesituatie van de kerk van Carambei, Brazilië, waar ook veel familie is, noemt iedereen elkaar bij de voornaam. Rijk, arm of gewichtig doet er niet toe. Slechts de leeftijd. Kinderen en jongeren noemen volwassenen oom of tante. Zelf sprak ik mensen, die in leeftijd mijn vader of moeder konden zijn ook aan met oom of tante. Dat deed warm aan. Er waren twee uitzonderingen: de meester en de dominee, die werden ook zo genoemd. Soms zeiden kinderen ginds tegen mij: oom dominee. Soms hoor je hier: domineer uit de kindermond.

Ik kies voor het eerste en het woord dominee zou heel wat beter pastor kunnen zijn, ook al klinkt het een beetje rooms.

Het gaat bij dit alles om de Geest der liefde die een mentaliteit voortbrengt van oog voor elkaar. Een situatie van elkaar willen kennen. Met zulke „ogen” moeten mensen zelf begiftigd zijn. Ook jongeren.

Maar het kan wel helpen om als de groep belijdeniscatechisanten niet te groot is, die wisselend bij iemand thuis of op de kamer te houden. Ook wat keren in de studeerkamer als hij groot genoeg is. Van een keer op de grond zitten krijgen ze geen reuma. Dat bij de trouwdienst een flink aantal gemeenteleden aanwezig is, onthouden jongeren. We willen het huwelijk hooghouden en zijn tegen samenwonen. Laten we dan ook van ons meeleven en onze vreugde met de dag van hun leven blijk geven door met hen om Gods zegen over hun levensweg te bidden.

De gesprekken van de jeugdouderling met jongeren zijn vaak ontdekkend. Jongeren ervaren de diensten soms als een „saai zitgebeuren”. Ze voelen geen band met de kerk, zitten soms ook nergens op. De jeugdouderling of de predikant kan het vaak niet aan om deze jongeren genoeg op te zoeken. Zoiets kost zoveel tijd en zorg, want soms moet je voor zulk werk de 99 in de steek laten om die ene te zoeken. Daarom zijn er steeds mensen nodig die vertrouwen hebben en geven om wat dreigt verloren te gaan, vast te houden. Huizen die verlengden van open kerkdeuren zijn. Het kerkgebouw heeft soms een te hoge drempel gekregen.

Er zijn jongeren die de kerk niet meer zo zien zitten, maar wel door b.v. de warmte van Youth for Christ worden aangesproken en later weer enthousiast in de kerk meedoen.

Nogmaals: zonder de levendmakende Geest is er geen echte „warmte” mogelijk en: er moet niets, maar het mag waar het kan. Het mag niet het naäpen van dingen in de wereld zijn om nog wat te lijmen.

De pinkstergroepen groeien deels vanuit de kerken omdat het daar te stijf en te stram toegaat, te weinig warmte uitstraalt.

Tot slot: zouden er minder dan de genoemde vierduizend jongeren in 15 jaar de kerk hebben verlaten? Ik denk van ja.

Zeker, God zelf doet het eigenlijke werk. Het heeft met Gods verkiezing en de kracht van zijn Geest te maken dat niet veel meer mensen afhaken.

Maar dit geeft ons geen verontschuldiging of een vrijbrief om niet alles te doen wat in ons vermogen ligt ze vast te houden.

Als we biddend naar (nest) warmte zoeken, mogen we ook veel verwachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

(NEST) WARMTE GEZOCHT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's