HOOG EERWAARDIGE HEEREN, MANNEN, BROEDERS EN VADERS IN ONZEN HEER!
Het behaagde U, in de Vergadering van den 2. dezer, ten fine van rapport, in handen van de Hoog Eerw. Heeren Sluiter en Delprat, benevens de spreker, te stellen alle de stukken, welke bij de Synode ingekomen zijn en behooren tot het beroep, dat de gesuspendeerde Predikant van Ulrum, Hendrik de Cock, in dato 22 Junij dezes jaars, op dezelve gedaan heeft van en tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, ter eerster instantie gedaan den 29 Mei dezes jaars; bij welke de Heer de Cock ontzet is van den predikdienst en veroordeeld in de kosten der procedure.
Tevens ontving deze Uwe Commissie nog eenige andere stukken, welke met de zaak, omtrent welke gerapporteerd moet worden, in eene naauwere of meer verwijderde betrekking konden schijnen te staan.
Uwe Commissie aan Uwen vereerenden last, met gemoedelijke naauwgezetheid, wenschende te voldoen, schiftte allereerst gemelde schrifturen. Behalve eenigen, die bevonden werden niets ter zake te doen, ontdekte Uwe Commissie sommige anderen, welke behoorden tot eene vroegere veroordeelende uitspraak tegen den Heer de Cock, gedaan door het Klassikaal Bestuur van Middelstum en bekrachtigd en verzwaard door het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen. Deze laatsten, hoezeer terstond van de ter zake behoorenden afgescheiden, moesten echter ook wel eens ingezien en gebruikt worden; gelijk Uwe Commissie de eer zal hebben, ter behoorlijker plaats, eenigermate, en zoo veel zal noodig zijn, daarvan te doen geblijken.
Met Uwe vriendelijke vergunning, Hoog Eerwaardige Heeren! zal Uwe Commissie, zich van alle aanmerkingen onthoudende, eerst den loop, dien de behandeling der zaak gehad heeft, en dan de redenen en gronden doen kennen, op welke deels de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur, deels het beroep van den Heer de Cock op Uwe Vergadering berust.
Vooraf echter merkt Uwe Commissie nog aan, dat de termijn, bij de Kerkelijke Reglementen bepaald, behoorlijk in acht genomen zijnde, er geene reden schijnt te bestaan, waarom de Appellant in hooger beroep op de Synode van en tegen het vonnis, door het Groninger Kerkbestuur geveld, zijnde zulks geschied ter eerster instantie, niet zou ontvankelijk zijn.
Vooreerst dan nu den loop der zaak zullende aanwijzen, moet Uwe Commissie met één woord melding maken vanhet vroeger voorgevallene, omdat het eigenlijk onderwerp, waarmede zij Uw aandacht onderhouden moet, daarmede schijnt in eenig verband te staan. Op den 19. December 1833 had het Klassikaal Bestuur van Middelstum den Predikant Hendrik de Cock, wegens liefdelooze en lasterlijke gezegden, tegen twee waardige me-de-leeraren gerigt, bij uitspraak ter eerster instantie veroordeeld tot eene suspensie in den predikdienst. Van deze uitspraak beriep zich de gesuspendeerde Predikant, den 1. Januarij 1834, op het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen; leverende bovendien nog den 4. Februarij 1834 andere schrifturen, dezelfde strekking hebbende, bij hetzelve in. Op deze laatstgemeld en echter, uit kracht der Kerkelijke Reglementen, geen reguard kunnende geslagen worden, en de redenen, bij het appel zelve in het midden gebragt, onvoldoende bevonden wordende om den Appellant te disculperen, verklaarde welgemeld Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, bij uitspraak ter tweeder instantie, in deszelfs buitengewone vergadering, gehouden den 1. April 1834, den Heer de Cock wel en wettiglijk, door het Klassikaal Bestuur van Middelstum, met suspensie gestraft te zijn, doch strekte dezelve, uit aanmerking, zoo wel van de hardnekkigheid des gesuspendeerde Predikants, als van te vreezen kwade gevolgen eener suspensie met behoud des tractements, tot twee jaren uit, en zulks met inhouding van het tractement. Tegen welke verzwaring van het vonnis des Klassikalen Bestuurs van Middelstum door het Groninger Provinciaal Kerkbestuur, de gesuspendeerde Predikant, bij eene memorie, den 17. April bij hetzelve Bestuur ontvangen, en van twee bijlagen vergezeld, zijne klagten heeft ingebragt.
Dus verre van het vroeger voorgevallene. Welke zaak, als zijnde ter eerste en ter tweede instantie behandeld, schijnt voor afgedaan gehouden te moeten worden, en buiten den kring te liggen der bemoeijingen van deze Hooge Kerkvergadering. Na dezelve slechts, als voor memorie, aangehaald te hebben, wendt Uwe Commissie zich tot het eigenlijk onderwerp van haar onderzoek en rapport.
In dezelfde buitengewone bijeenkomst van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, waarin de uitspraak van het Klassikaal Bestuur van Middelstum, als gezegd is, deels bevestigd, deels uitgebreid en verzwaard was, te weten, op den 1. April dezes jaars, bragt de Hoog Eerw. Heer Daniel Hendriks, President des Provincialen Kerkbestuurs, na den afloop der vorige zaak, een nieuw bezwaar in tegen den gesuspendeerden Predikant de Cock; ambtshalve kennis gevende, ten einde als art. 75 van het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht, dat, sedert de nu afgedane zaak aanhangig was geweest bij het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, door den gesuspendeerden Predikant H. de Cock, te Groningen een boekje tegen de Evangelische Gezangen, als door zekeren Jac.s Klok geschreven, was uitgegeven bij den Boekverkooper H. Bolt, voorzien van eene voorede van den Heer de Cock, die bovendien geene exemplaren voor echt verklaard had, ten zij eigenhandig door hem geteekend 8); over welk boekje de Heer de Cock, naar het oordeel des Heeren Hendriks, in het belang vooral der goede orde in de kerk, en wegens den daarin, gelijk in andere geschriften van geen’ beteren stempel, doorstralenden geest, behoorde door het Provinciaal Kerkbestuur onderhouden te worden.
Aldus kwam dan nu het geschrijf van den Predikant de Cock, of het, door dezen ingeleid en aangeprezen geschrijf van J. Klok, tegen de Evangelische Gezangen, als een nieuw bezwaar, ter tafel van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, om door hetzelve beoordeeld en behandeld te worden ter eerster instantie.
Dit was echter niet de eerste reis, dat de Heer Hendriks deze zaak ter sprake gebragt, en een onderzoek van dezelve geprovoceerd had. Reeds den 8. Maart bevorens had zijn Hoog Eerw. aan de leden eener Commissie, welke benoemd was om den Heer de Cock, ter zake van zijn beroep op het Provinciaal Kerkbestuur, van en tegen de uitspraak des Klassikalen Bestuurs van Middelstum te hooren, eene missive gezonden, kennisgeving van de uitgave van het boekje van J. Klok, en de verklaring van zijn verlangen behelzende, dat, bij de conferentie, die toen met den Heer de Cock zou gehouden worden, ook deze zaak reeds zou behandeld worden, als of zij mede reeds bij het Provinciaal Kerkbestuur ter tafel gekomen was. En dien overeenkomstig hebben de leden dier Commissie ook dadelijk gehandeld; blijkens hun berigt daarvan, bij missive aan den Heer Hendriks, geschreven den 11. Maart, benevens het verbaal der interrogatoiren en antwoorden op dit subject, te dienzelfden dage voorgesteld en gegeven.
Of nu het doen dier vragen aan, en het vernemen der antwoorden van den Heer de Cock, al dan niet, eenigen zedelijken invloed gehad hebbe op de verzwaring der straf, bij de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur ter tweeder instantie op den 1. April 1.1., of waartoe het geheele onderzoek over dit stuk, hetwelk geen ingredient van het vonnis des Klassikalen Bestuurs van Middelstum uitgemaakt had, of had kunnen maken, heeft moeten dienen; zulks is Uwer Commissie, Hoog Eerwaardige Heeren! niet gebleken. Aan de eene zijde toch wordt van hetzelve, in de considerans der uitspraak in het hoogste ressort van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, geenerlei melding gemaakt (en mogt zulks ook inderdaad niet, zou het als eene nieuwe zaak ter eerster instantie kunnen behandeld worden), en, aan den anderen kant, zijn nagenoeg dezelfde vragen, benevens eenige anderen, den Heer de Cock later, te weten den 21. Mei, weder voorgehouden, en door hem beantwoord, gelijk zoo aanstonds blijken zal.
Hoe dit zij; op den 1. April werd dan, door den President van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, dit stuk, na het afdoen der vorige zaak, als een nieuw bezwaar tegen den gesuspendeerden Predikant de Cock, ter tafel gebragt. En de Vergadering oordeelde, dat gemelde kennisgeving en voorstel van den Heer Hendriks, als aangifte van bezwaar aangenomen moest worden, en dat er genoegzame redenen waren, om de zaak opzettelijk te onderzoeken. Het benoemde dan ook tot dat einde eene personele Commissie van drie leden, de Hoog Eerwaardige Heeren Uilkens, Cremer en Modderman, of, bij verhindering van een hunner, den Hoog Eerw. Heer Corstius.
Van dit oordeel en besluit, zoo wel als van de benoeming dezer Commissie, werd den Heer de Cock twintig dagen later, d.i. den 21. April, behoorlijk kennis gegeven, en hij uitgenoodigd, om zich voor Gecommitteerden te sisteren den 5. Mei aanstaande. Bij missive tot antwoord, in dato 26 April, beklaagde zich de gesuspendeerde Predikant over de harde en onregtvaardige behandeling, welke hij beweerde, dat hem door het Provinciaal Kerkbestuur was en wierd aangedaan; als nog zijn gehouden gedrag verdedigende, en, zoo wel meer ontwikkelde kennisgeving van de tegen hem ingebragte beschuldiging, als, en dit op grond van art. 20 van het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht, om eenig uitstel van oproeping verzoekende. Waarop de Hoog Eerw. Heer Secretaris van welgemeld Provinciaal Kerkbestuur, bij missive van den 28. April antwoordde, art. 20 van zoo even gemeld Reglement op de zaak van den Heer de Cock niet te kunnen toepassen, alzoo het hier geene oproeping voor eene Kerkelijke Vergadering gold, maar slechts eene uitnodiging om voor eene Commissie te compareren, zich verder, wegens art. 13 van hetzelfde Reglement, met den overigen inhoud der missive van den Heer de Cock niet kunnende inlaten.
Intusschen was nu de Heer de Cock, zoo het schijnt, vóór het ontvangen van dezen laatsten brief, naar Holland op reis gegaan; en werd daarvoor verschooning gevraagd door zijne huisvrouw F. de Cock, geb. Venema, in eenen brief aan den Heer M. Cremer, van den 29. April, daarbij verklarende, niet te weten, waar zij haren echtgenoot zou kunnen beschrijven.
(Wordt vervolgd)
1) H. de Cock, Hendrik de Cock, eerste afgescheiden predikant in Nederland, beschouwd in Leven en Werkzaamheden. 2e dr. Delfzijl 1886.
Dr. G. Keizer, De Afscheiding van 1834, haar aanleiding, naar authentieke brieven en bescheiden beschreven. Kampen 1934.
Dr. W. Volger, De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, 2e dr. Franeker 1 946.
2) Wijlen prof.dr. C. Gerretson heeft in een boeiend artikel „Onbekende factoren van de Afscheiding van 1834” (onlangs herdrukt in Rondom het Woord. Theologische Etherleergang. 26e jaargang, blz. 80-89) op deze ontwikkeling geattendeerd (het begrip „1816” zoals dat bijv. door de Doleantie werd gehanteerd, komt dan in ietwat ander licht te staan).
3) De ene memorie van van D. van Hogendorp: Keizer, a.w. blz. 416. De andere memorie is door De Cock zelf uitgegeven: Verder Berigt nopens mijne verantwoording voor de synode mijner conditioneele veroordeling en mijne verdere pogingen tot herstel van Gods waarachtige dienst. Veendam 1835 (wordt opnieuw in het tweede deel van de Verzamelde Geschriften door Den Hertog B.V. - Houten uitgegeven).
4) De Cock,a.w. blz. 208 – 236; Keizer, a.w. blz. 455 - 473.
5) Bedoeld wordt het geschrift van De Cock dat bekend staat als de „Schaapskooi” (zie Hendrik de Cock, Verzamelde Geschriften. Deel I, Houten 1984. Blz. 63 - 110).
6) Zie o.a. F.L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834. Deel I. Kampen 1939. Blz. 243, 245, 250v.
7) De Cock zond exemplaren o.a. van de door hem uitgegeven Besluiten van de Nationale Synode (Veendam 1833) en Kort Begrip (Veendam 1833) aan Koning Willem I (zie Verzamelde Geschriften. Deel I. Blz. 1–61).
8) Zie voor dit geschrift: Verzamelde Geschriften. Deel I. Blz. 1 77 - 225.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1985
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1985
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's