BIJBELSE BEWIJZEN?
Graag wil ik drs. Steenbergen vriendelijk danken voor de prettige wijze waarop hij zijn vragen, respectievelijk bezwaren tegen mijn zienswijze heeft weergegeven. In het eerste gedeelte van zijn artikel houdt hij mij voor dat een Schriftbewijs in de directe zin van het woord niet mogelijk is voor de Stelling dat een huwelijk dan pas een huwelijk is, nadat het ten overstaan van de overheid is gesloten.
In zekere zin ben ik dat met hem eens. Er is geen tekst aan te wijzen waaruit rechtstreeks blijkt dat een huwelijk dan pas huwelijk is, als het ten overstaan van de burger-lijke overheid of haar plaatsvervanger, wordt gesloten. De vraag is echter of men, nu dat directe tekstbewijs ontbreekt, tot de conclusie mag komen dat voor de huwelijks-sluiting de wederzijds afgelegde belofte van trouw voldoende is. Ik neem althans aan dat drs. Steenbergen vanuit zijn visie van een huwelijk wil spreken, zodra die belofte is afgelegd.
We stuiten in Oud en Nieuw Testament op het gegeven, dat er huwelijken officieel gesloten worden. Daarover ging al het materiaal dat ik aan het proefschrift van dr. Rinze-ma ontleende. Zonder een dergelijke officiele huwelijkssluiting gold een vrouw niet als getrouwd en een man evenmin.
De ontbinding van het huwelijk was een officiele daad, die ten overstaan van de samen-leving moest plaatsvinden. De scheidbrief was een officieel stuk en had rechtskracht.
Geredeneerd naar de gedachtengang van drs. Steenbergen zou het niet nodig zijn dat men een officiële scheidbrief gaf. Het opzeggen van het jawoord, in de sfeer van de persoonlijke verhouding van twee mensen, zou genoeg kunnen zijn, zoals ook het ge-ven van het jawoord in de persoonlijke sfeer genoeg is voor het geldig zijn van het huwelijk. Niettemin volstond men niet met het sluiten noch met het opzeggen van het huwelijk in de persoonlijke sfeer. Beide hebben een publieke kant. Die blijkt erbij te behoren.
Het doet mij wat vreemd aan, dat drs. Steenbergen wel toegeeft dat het huwelijk in de Israëlitische samenleving, evenals de ontbinding ervan, publiekrechtelijke handelingen zijn, maar dan toch stelt, dat niet duidelijk is waarom dat zo behoort te zijn.
Het ontbreken van de publiekrechtelijke kant van het huwelijk, respectievelijk het niet noodzakelijk achten van de officiële sluiting van het huwelijk voor het wezen van het huwelijk, betekent dat afgegaan wordt op een in de persoonlijke verhouding afgelegde belofte die, wanneer daar geen getuigen bij aanwezig zijn, wel morele kracht heeft, maar geen juridische kracht heeft. Beide partners zijn in de persoonlijke sfeer gebunden, maar worden ten opzichte van elkaar en samen ten opzichte van anderen, niet be-schermd door het recht. Ze zijn wat de samenleving betreft onbeschermd.
De kernvraag is natuurlijk of men van mening is dat voor het officieel gelden van het huwelijk de publiekrechtelijke kant erbij hoort. Waar het huwelijk een officiële verbin-tenis is, die naar vele zijden consequenties heeft - bijvoorbeeld wat betreft de status en de rechten van de kinderen - is het voor mij onontkoombaar dat de buitenkant erbij hoort. Ik laat het huwelijk daarin niet opgaan. Ik zeg niet: als je maar officieel getrouwd bent, is alles goed. Ik weet van de spanning tussen buitenkant en binnenkant in huwelijken. Ik kan niet aanvaarden dat mensen, die de buitenkant, dus de samenleving er buiten willen laten, zieh erop kunnen beroepen dat ze toch aanvaard moeten worden als mensen die getrouwd zijn. Het feit waaruit dat blijken moet - en dat tot be-scherming van hun vrijwillig aangegane relatie dient - slaan ze over of laten ze terzijde.
Het is om deze reden niet bevreemdend dat er in Israël en verder in de meeste andere landen zoiets als een officiële huwelijkssluiting plaatsvindt. Ik schrijf „zoiets als” om daarmee te doen uitkomen, dat er in onderscheiden landen en culturen verschillende gebruiken zijn. Het officiële karakter ervan is echter steeds weer te vinden.
Ik zou drs. Steenbergen willen vragen, op welke grond hij aan degenen die hij krach-tens hun persoonlijk gegeven jawoord als gehuwden beschouwd, toch wil vragen alsnog in het publiek te trouwen. Waarom is dat noodzakelijk? Als het niet wezenlijk is voor het huwelijk, is het bijkomend. Op welke grond kunt u vanuit uw visie mensen overtui-gen dat ze hun gesloten huwelijk dan toch maar ten overstaan van de overheid moeten laten waarmerken of waarmaken? Ik weet niet precies welke van beide woorden ik moet kiezen. Als u ze als getrouwd beschouwt, kunt u alleen ten overvloede, doch niet vanuit het wezen van het huwelijk om officiële sluiting ervan vragen.
Verder: als onze overheid voor de erkenning van de wettigheid van het huwelijk vraagt dat het ten overstaan van de burgerlijke stand gesloten wordt, is het ambtsdragers dan geoorloofd reeds van een huwelijk te spreken, zonder dat de huwenden aan deze ver-plichting, die tegelijk een voorwaarde is, hebben voldaan?
Een derde vraag: welke plaats blijft er over voor de gemeente, als het huwelijk geldig is op grond van de onder vier ogen gegeven belofte van trouw? Komt dan de kerkelijke huwelijksbevestiging niet op losse schroeven te staan?
En wat moet de kerk met kinderen, die uit een wel vast, maar niet officieel huwelijk geboren worden? Moet de kerk zeggen: ze zijn uit een huwelijk geboren en als zodanig erkennen wij ze, terwijl de overheid dat niet doet?
Ik zie hier onoverkomelijke moeilijkheden. Die moeilijkheden zijn alle opgevangen door het feit dat de Bijbel weet heeft van het officiele karakter van het huwelijk door de publieke sluiting ervan. In het licht van deze redenering zeg ik: er is geen direct Schriftbewijs in de zin van een tekst. Er is echter wel een noodzaak tot officiële sluiting, wil men van een huwelijk kunnen spreken. Die noodzaak wordt als een vanzelf-sprekende zaak in Oud en Nieuw Testament gehonoreerd.
In de kerken van de Lutherse landen wordt gesproken over de kerkelijke trouwerij als „het enige kenmerk van een rechtsgeldig voltrokken en volledig werkzaam huwelijk”. De gereformeerde kerken van de zestiende eeuw achtten de tot standbrenging van hu-welijken principieel een overheidstaak, aldus L. Brink in zijn proefschrift: „De taak van de Kerk bij de huwelijkssluiting” (Nieuwkoop 1977), blz. 127 en 129.
Een huwelijk zonder dat de overheid (of de kerk) eraan te pas komt is geen rechtsgeldig voltrokken en daarom een principieel onvolledig huwelijk. Deze opvatting stemt ge-heel overeen met het onmiskenbaar en onmisbaar publiek karakter van het huwelijk in Oud en Nieuw Testament.
Wie dat publieke bewust afwijst en opzettelijk weglaat, kan zieh niet beroepen op de huwelijksstaat in de samenleving.
Ik weet niet of ik te ver ga, als ik bij de redenering van drs. Steenbergen een vergelij-king trek met het al of niet noodzakelijk zijn van het doen van openbare belijdenis om tot de gemeente van Christus te behoren. Ik erken, dat de belijdenis met het hart en met de mond Jemand een christen doet zijn. Toch hoort bij het lid zijn van de gemeente, met alle rechten en plichten, de openbare belijdenis.
Dan de vraag of er sprake is van woordbreuk en niet van echtbreuk.
Diegenen die mijn artikel aangrijpen om te kiezen voor een samenlevingsrelatie boven een officieel huwelijk, misbruiken het. Zij gaan in tegen wat ik als absoluut noodzakelijk zie, wil men als man en vrouw samen leven. Tegen een dergelijk misbruik kan ik me alleen verweren door te zeggen: uw beroep is volstrekt onbillijk en ongeldig.
Ik zie inderdaad het beslissende van geslachtsgemeenschap. Ik sta nog geheel achter wat drs. Steenbergen citeert uit „Leer ermee te leven”. Alleen: ik heb daar niet gezegd: wie geslachtsgemeenschap heeft gehad is daarmee tegelijk wettig getrouwd. Ik meen dat geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk een vooruitgrijpen op het huwelijk is, en daarom naar een officiële huwelijksrelatie verplichtend heenleidt.
Toch kan ik van een huwelijksrelatie niet spreken, als die er niet officieel is. Dat wil niet zeggen, dat ik geslachtsgemeenschap voor het officieel gesloten huwelijk een te bagatelliseren zaak vind. Allerminst. Vandaar ook dat ik geschreven heb over een een-heid die niet zonder schuld ongedaan kan worden gemaakt. Ik zou in dit verband niet van geringer of zwaarder schuld willen spreken. Het gaat mij erom dat in het ene geval een woord gebroken wordt dat alleen gegeven is binnen een persoonlijke relatie; in het andere geval wordt een woord gebroken, dat ook officieel was gegeven. Beide daden zijn zonden voor God. Er kan echter geen echtbreuk gepleegd worden waar geen echt is. Dat blijft het punt van verschil tussen drs. Steenbergen en mij.
Tenslotte: ik heb in het betoog van drs. Steenbergen geen enkel woord gevonden over die samenlevingsrelaties, die worden aangegaan zonder een belofte van trouw voor het leven. Hoe zal de kerk deze onderscheiden van die die wel voor het leven worden aangegaan? Nietandersdan door de officiele verklaring daarvan ten overstaan van getuigen. Dat is nu precies wat de overheid vraagt en wat de kerk laat geschieden, als de huwen-den in een kerkdienst elkaar het jawoord geven.
Kan men eigenlijk nog wel van huwenden spreken in de visie van drs. Steenbergen? Moet men niet consequent zeggen: de gehuwden?
Het lijkt me dat in deze vraag nog eens de hele problematiek is samengevat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1984
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1984
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's