HET GEBED IN DE KERKERAADSKAMER
Het is een goed gebruik dat er in de kerkeraadskamer gebeden wordt, voordat de dienst begint. In de Bijbel vinden we telkens weer een opwekking tot gebed. „Bidt zonder op-houden”, schrijft Paulus in 1 Thessalonicenzen 5:17; „dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u”. Eenzelfde aansporing vinden we in Colossenzen 3 :17: „En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem”. Men zie ook Efeze 5:19,20.
Deze aansporingen gelden in de eerste plaats voor het persoonlijk leven. Zij mogen echter stellig ook van toepassing geacht worden op ambtelijk werk. Tot dat werk behoort ook het samenroepen van de gemeente en het dragen van verantwoordelijkheid voor de eredienst door de kerkeraad. Het is eigenlijk ondenkbaar dat dit stuk werk van de kerkeraad niet door gebed zou worden gedragen.
Toch zitten er aan dat gebed in de kerkeraadskamer bepaalde precaire punten. Het is in de eerste plaats al precair om er over te schrijven. Men maakt zo gauw de indruk dat men kritiek wil oefenen. Dat is allerminst de bedoeling. Dit onderwerp wordt op verzoek van ambtsdragers aan de orde gesteld. Hun vraag aan de redactie was: Wat is nu het specifieke van het gebed in de kerkeraadskamer vergeleken met de gebeden in de eredienst? Moeten in dit gebed dezelfde zaken aan de orde komen als zo straks in de kerkdienst? Moet er in dit gebed ook voorbede gedaan worden voor de gemeente? Graag wil ik trachten op deze vragen in te gaan. Het zij nog eens gezegd: het is allerminst mijn bedoeling om kritiek te oefenen. We moeten trachten elkaar te helpen.
Het gebed in de kerkeraadskamer heeft een eigen plaats. Deze is gegeven met de taak van de kerkeraad ten aanzien van de eredienst. De kerkeraad roept de gemeente samen, draagt de verantwoordelijkheid voor al wat er in de eredienst gebeurt. De kerkeraad nodigt de predikant uit, als er een gastpredikant voorgaat. De kerkeraad is één met de eigen predikant in de verantwoordelijkheid voor het weiden van de gemeente in het Woord van God. Wie zich de taak van de kerkeraad zo indenkt, zal ook het eigene van het gebed in de kerkeraadskamer kunnen bepalen.
In dat gebed moet Gods zegen gevraagd worden over de samenkomst van de gemeente. De kerkeraad zal bidden om Gods tegenwoordigheid tot opbouw van het geloof en tot bekering van afgedwaalden of onverschilligen. Vanuit de ambtelijke verantwoordelijkheid van de kerkeraad zal gevraagd worden om een gezegende dienst. Daarnaast moet voor de voorganger gebeden worden (predikant, student of ouderling). Deze broeder heeft een bijzondere taak. Hij zal er behoefte aan hebben, dat hij in dat werk door het gebed van de kerkeraad gedragen wordt. Als predikant kun je er soms geweldig tegenop zien te moeten preken. Eigen geestelijk leven staat niet altijd in bloei. Daar is de factor vermoeidheid. Daar zijn de zorgen van het leven; soms slechts klein, maar net groot genoeg voor de satan om er een handvat in te vinden om zijn afbrekende werk te doen. Wat kan het een predikant dan goed doen, als er, misschien in weinig woorden, maar toch vurig en oprecht voor hem gebeden wordt; als de dienstdoende ouderling toont zich zijn situatie en eventuele moeilijkheden of spanningen te hebben ingedacht. Zo’n gebed bemoedigt, geeft kracht en stimuleert tot het werk dat in de dienst gedaan moet worden. Er is dan iets van gemeenschap en van het besef: we staan om de predikant heen; wij hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, ook al moet hij de gebeden uitspreken en het Woord uitleggen.
Moeten de speciale noden van de gemeente ook in dit gebed ter sprake komen? In elk geval niet zo, dat het gebed in de kerkdienst een herhaling zou moeten zijn van dit gebed. Als voor een zieke of in een sterfgeval de voorbede van de gemeente gevraagd is, behoeft deouderling vandienst die taak niet reeds in de kerkeraadskamer te verrichten. Ongetwijfeld kan het gebeuren dat de kerkeraad diep onder de indruk is van een plotselinge gebeurtenis in de gemeente, of in het land, of in de wereld. Het is natuurlijk niet verkeerd om dat in het gebed te vermelden. Dat accentueert te meer de situatie, waarin nu het Woord van God zal klinken. Doch de ouderling behoeft niet te doen wat de predikant straks met de gemeente zal doen. Geen voorproefje van het gebed in de eredienst, als ik het zo mag zeggen. Men voorkome dat de predikant moet herhalen wat reeds in de kerkeraadskamer gebeden is.
Ambtsdragers kennen de gemeente; althans zo behoort het te zijn. Het ligt voor de hand dat deze kennis inhoud en intonatie van het gebed in de kerkeraadskamer mede bepaalt.
In de kerkeraadskamer mag ook wel eens gebeden worden voor hen, die aan de dienst een werkzaam aandeel hebben, terwijl ze zelden in het gebed een plaats innemen. Ik bedoel de koster en de organist. Laat de kerkeraad deze mensen niet vaak hun werk doen zonder zich ook in het gebed hun moeiten en spanningen in te denken! De kerkeraad draagt toch ook voor hun werk verantwoordelijkheid.
Naast dit alles moet er ook gedankt worden. Gedankt voor het voorrecht dat de gemeente kan samenkomen, dat de drieënige God Zelf er bij wil zijn; voor het feest van de ontmoeting met Hem; voor het onderwijs dat de HERE uit Zijn Woord wil geven. In de teksten die ik hierboven citeerde, wordt op het danken bij het bidden aangedrongen. Er zijn gemeenten waarin voor en na elke dienst door de kerkeraad met de predikant gebeden wordt. Er zijn ook gemeenten waarin alleen voor de morgendienst en na de avonddienst gebeden wordt. Op dit punt hebben we elkaar niets op te leggen of voor te schrijven. Wie de beide diensten als één geheel ziet, zal met een gebed voor de morgendienst en na de avonddienst willen volstaan. Voor een predikant is het een bemoediging om in het gebed van de ouderling zich door de kerkeraad gedragen te weten. Dat is in het bijzonder het geval, als hij in de middag of avond een dienst vervult, terwijl hij ‘s morgens elders was. Ouderlingen kunnen zich moeilijk een te grote voorstelling maken van wat het gebed in de kerkeraadskamer voor de predikant betekent.
Men vermijde in zo’n gebed brede uitwijdingen over de Schrift, de gemeente, de wereld of het persoonlijk leven. Dit gebed wordt misbruikt, als er met de woorden of tussen de woorden door kritiek op de preek wordt geleverd. Daarvoor is een gesprek nodig.
Het is een gebed van ambtsdragers voor de gemeente en voor de predikant. Het is geen gebed dat dank brengt aan God en dat Zijn eer beoogt in het samenzijn van de gemeente. Een ouderling moet zich op dat gebed kunnen voorbereiden. Daarom dient iedere ambtsdrager van tevoren te weten, wanneer het zijn beurt is om dat gebed uit te spreken. Het is niet onmogelijk dat iemand onverwachts voor een afwezige broeder moet invallen. Zoals de predikant tevoren zal denken over wat hij in het gebed namens de gemeente aan God voorlegt, zo ook de ouderling.
Tenslotte: de gesprekken in de kerkeraadskamer moeten van dien aard zijn, dat ze in gebed kunnen overgaan. Een enkele maal is er wel eens een schrille tegenstelling tussen onderlinge gesprekken vóór het gebed èn het gebed zelf. De gesprekken moeten eigenlijk een soort heenleiding zijn naar het gebed. Men is als ambtsdragers bij elkaar in de kerkeraad skamer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1981
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's