PRAESES VAN DE KERKERAAD
Van meet af aan hebben de kerken van de Reformatie gewaakt dat de leiding van Christus’ gemeente niet bij één persoon alleen zou berusten daar deze dan al te gemakkelijk van dienende leiding tot heersende leiding zou ontaarden. Zowel onze Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 30 en 31) als onze oude kerkorden spreken in dit opzicht duidelijke taal. Voor de synode van Embden (1571) is ’t zelfs het openingsartikel: „Gheen Kercke sal over een ander Kercke, gheen Dienaer des Woorts, gheen Ouderlinck, noch Diaken sal d’een over d’ander heerschappie voeren, maar een yeghelijck sal hen voor alle suspicien, ende aenlockinge om te heerschappen wachten” (vgl. Kerkorde art. 85). Vandaar: „dat er ook opzieners en diakenen zijn, om met de herders te zijn als de raad der kerk” (NGB art. 30) en: „in alle kerken moet een kerkeraad zijn, bestaande uit de dienaren des Woords, de ouderlingen en de diakenen” (Kerkorde art. 37).
Ook al zou er een nuanceverschil zijn op te merken tussen „met de leiding belasten” en „te presideren”, uit de geschiedenis blijkt dat hier niet of nauwelijks een probleem werd gevoeld. Of het moest zijn voor jonge predikanten, net afgestudeerd, die plotseling tot „voorzitten” worden geroepen, al hebben ze nog nooit in de kerkeraad „gezeten” - soms half zo oud zijn als het jongste kerkeraadslid, soms jarenlang de jongste (als schrijver dezes op de dag af 12 1/2 jaar!) - zodat alle ervaring in het leiding geven, presideren van een kerkeraadsvergadering ontbreekt. Gelukkig de kandidaat die dan een kerkeraad treft die bereid en in staat is de jongste op te leiden tot voorzittende „oudste” ! Wijlen prof. Hovius suggereerde in dit opzicht eens de studenten in Apeldoorn de mogelijkheid te bieden een kerkeraadsvergadering gedeeltelijk mee te maken: „Dat dit voor onze studenten leerzaam zou zijn, ligt voor de hand” (Wekker, 9-9-55).
Moge het voor jonge predikanten een persoonlijk probleem (kunnen) zijn, voor de toelichtingen, commentaren enz. op de kerkorde ligt het feit dat een predikant de kerkeraadsvergaderingen presideert, bijkans in de sfeer van de vanzelfsprekendheid. Prof. Rutgers die in zijn „Kerkelijke adviezen” vele hem voorgelegde kerkordelijke vragen beantwoordde, heeft kennelijk nooit een vraag in deze richting gekregen. Prof. Bouwman motiveert de aanwijzing van de predikant als „de leidsman der kerkeraadsvergaderingen” als volgt: „wijl hij is een bestudeerd man, onderwezen en geëxamineerd in de theologie, en in den regel het meest van de kerkeraadsleden onderlegd in het kerkrecht, en aangesteld tot herderen leeraar der gemeente” (Gereformeerd Kerkrecht, II blz. 121). Prof. De Bruin was in zijn commentaar „Onze Kerkregeering” nog korter: „hij arbeidt ook in de leer en daarin is hij onderscheiden van de regeerouderlingen” (Wekker, 8-1-26). Prof. Hovius sloot zich in zijn „Toelichting op de Kerkorde” bij prof. Bouwman aan, maar accentueerde iets sterker dan Bouwman dat de predikant „een broeder onder de broederen” is: „Wel leert het Gereformeerde kerkrecht de gelijkheid der ambten, maar zoals prof. W. Heyns opmerkt, zonder overdrijving en zonder uit het oog te verliezen de betekenis van het profijt der Kerk” (Wekker, 16-9-55).
Het is wel duidelijk dat men hier geen principieel probleem zag. Wanneer „arbeiden in de leer” (De Bruin) ongeveer op één lijn gesteld kan worden met „aanstelling tot herder en leraar” in relatie tot „bestudeerd, onderwezen en geëxamineerd in de theologie” (Bouwman, Hovius) dan is het een praktische kwestie, waarin het „profijt der Kerk” meespreekt, om het voorzitterschap aan de predikant op te dragen. Dat blijkt ten overvloede uit het feit dat er nooit een probleem van is gemaakt dat in vacante gemeenten de vergadering door een ouderling wordt gepresideerd, ook al is deze niet „bestudeerd” etc. Wel wordt geadviseerd in zo’n situatie een beroep op de consulent te doen; dr. Bos citeert in zijn „De ordeder kerk” daaromtrent enkele kerkelijke uitspraken (blz. 149v). En om de ambtelijke gelijkheid zoveel mogelijk te handhaven meent prof. Den Hartogh dat het goed is „dat ook dàn, bijvoorbeeld om de maand, de broeders, die tot tijdelijke leiding bereid zijn, elkaar verbeurten” (in Dijk, Handboek voor de ouderling, blz. 191). Dat het hier evenwel niet alleen om het profijt gaat, blijkt wel uit een tussenzinnetje in art. 37 nl. uit de woorden „indien er meer zijn dan één, de dienaren om beurten” (waarop prof. Den Hartogh zinspeelde met „verbeurten”). Reeds de synode van Dordrecht-1574 besloot „dat de beroepene Dienaren des Woordts oordentlicken bij ghebeurten inden Consistorio presideeren sullen”. De latere synoden herhaalden deze bepaling die in de huidige kerkorde als tussenzinnetje een plaats heeft gekregen. Jarenlang is deze bepaling in ons kerkelijk leven niet of nauwelijks van toepassing geweest, daar er pas de laatste tijd gemeenten met meer dan één predikant zijn. Nog overtreft het aantal gemeenten waar géén predikant is, dat waar twee of meer predikanten zijn, aanmerkelijk. In hoeverre de situatie in de 16e eeuw anders was, is zonder meer niet te zeggen, maar naar alle waarschijnlijkheid niet zo bar veel anders. Waarom dan geen woord over de ene situatie en wel over die andere situatie die wellicht veel uitzonderlijker was? In de reeds genoemde commentaren en toelichtingen zult u tevergeefs een antwoord op deze vraag zoeken. Blijkbaar vinden de oude kerkorden met hun commentatoren dat de laatstbedoelde situatie méér gevaren in zich bergt dan de eerste. Prof. Rutgers betoogt dat het „bij beurte” samenhangt met de vrees dat „een heerschzuchtig predikant lichtelijk geen genoegzaam tegenwicht zou vinden”, zodat daardoor „de oude hiërarchie weer zou binnensluipen” (Kerkelijke adviezen, I blz. 295). „Alle kerkedienaren zijn principieel gelijk in waardigheid en macht, en niemand mag zich een heerschappij over een ander aanmatigen” aldus prof. Bouwman (Geref. Kerkrecht, II blz. 90) als het gaat om de regel dat de meerdere vergaderingen geen vaste praeses kennen. Maar datzelfde principe functioneert ook ten aanzien van het bij beurte presideren in geval er in een kerk twee of meer predikanten dienen, ook al moet erkend worden dat er verschil in gaven en bekwaamheid bestaat. Wanneer immers naar dit laatste geoordeeld zou worden „dan zou de beste redenaar altijd moeten prediken, de beste paedagoog altijd moeten catechisee-ren, de beste vermaner en vertrooster altijd de zielzorg moeten uitoefenen, en dan zou men niet alleen in een willekeurig subjectivisme vervallen, maar ook moeten komen tot een hiërarchie” (Bouwman a.w. blz. 120). Ds. Jansen gebruikt bijna dezelfde woorden in zijn Korte verklaring van de kerkenordening (2e dr. blz. 164). Prof. De Bruin en prof. Hovius wijzen eveneens op het beginsel: alle dienaren gelijk, geen overheersing van de een over de ander (Wekker, 8-1-26 en 16-9-55), eerstgenoemde met verwijzing zelfs naar art. 84 (nu 85) K.O. Dit alles duidt er wel op hoe hoog de kerken het gevaar van de hiërarchie opvatten, een gevaar dat kennelijk vooral onder predikanten/collega’s werd geducht! Wat praktisch en profijtelijk is, werd zeker niet gemeden, maar het beginsel van de ambtelijke gelijkheid werd van zo doorslaggevend belang geacht, dat met het tussenzinnetje daaraan uitdrukking werd gegeven.
Maar is dan juist daarmee niet in tegenspraak dat zo expres de predikant het voorzitterschap wordt opgedragen? Dreigt in een gemeente met één predikant dan niet de zo gevreesde hiërarchie? Zouden „heerszuchtige” predikanten alleen maar in classicaal verband (Rutgers) voorkomen èn in gemeenten met meer dan één predikant? De „vaste praeses” overal gemeden, zonder meer geaccepteerd als hij geen collega naast zich heeft? Het reeds zovaak genoemde tussenzinnetje wijst uit dat men beslist niet blind was voor dat gevaar. Toch wordt er met geen woord over gesproken als het om één predikant in een gemeente gaat.
Trouwens, er zijn ook meer bezwaren tegen de combinatie predikant-praeses aangevoerd. Soms wordt die combinatie zover doorgevoerd dat de dominee ook alle kerkelijke commissievergaderingen moet presideren, zij het meestal met uitzondering van de commissie van beheer. In weerslag daarop zijn er die stellen dat een predikant zich - en dat geldt met name de grote gemeenten - op de pastorale zaken dient in te stellen, dus de zgn. wijkraden kan voorzitten, maar de leiding van de kerkeraad-algemene-zaken het best aan anderen kan overlaten. Dominees zijn, zegt men dan, over het algemeen niet zo zakelijk, zodat de „onzakelijkheid” van de vele exclusief door hen geleide kerkelijke vergaderingen deze zegslieden ergert. Waarom dan uitgerekend hun het voorzitterschap opdragen? In enkele kerkgemeenschappen is dan ook aan de eeuwenlange traditie van art. 37 KO een einde gemaakt en is de predikant niet meer verplicht de kerkeraadsvergaderingen te leiden.
Nog een ander bezwaar komt men af en toe tegen. Een predikant is, zegt men dan, een soort „vrijgestelde” - een vakbondsterm die langzamerhand ook in het kerkelijk spraakgebruik doordringt: bezoldigd bestuurder-, daar hij immers krachtens art. 11 KO door de kerkeraad als „vertegenwoordiger van de gemeente” wordt bezoldigd in de zin van: behoorlijk onderhouden, zodat hij „vrijgesteld” is met ander werk de kost te verdienen. Als lid van de kerkeraad en notabene als voorzitter van die kerkeraad spreekt hij dus mee in eigen zaken. En dat niet alleen als het gaat om dat „behoorlijk onderhoud” - te doen gebruikelijk is doorgaans dat hij zich even verwijdert als dat ter sprake komt -, maar met name als het gaat om zijn werk als predikant in de gemeente. Wordt hij op deze wijze niet in een merkwaardige positie gebracht, nl. dat hij zijn eigen werk moet beoordelen?
Het is niet aan te nemen dat de synoden die de oude kerkorden opstelden en die op dit punt zo unaniem het voorzitterschap aan de predikant opdroegen, geen oog gehad zouden hebben voor al deze en dergelijke bezwaren. Bazige, onzakelijke, graag eigen-rech-tertje-spelende mensen zijn er de eeuwendoor geweest en zullen er ook wel blijven zo lang deze wereld bestaat. En dominees is niets menselijks vreemd. Zulke dominees zijn er óók! En desondanks heeft de kerkorde vanouds de bepaling dat de dienaar des Woords de kerkeraad presideert!
Men wist van de menselijke zwakheden en gebreken die ook, misschien juist in de kerk een geducht woordje meespreken, maar dieper greep het besef dat op de achtergrond staat van al onze kerkordelijke bepalingen en in onze belijdenis tot uitdrukking is gebracht in art. 30 en 31: de dienaars of herders, opzieners en diakenen zijn „als de raad der kerk” en Jezus Christus is „de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk”. De kerkeraad is niet een soort wereldlijk bestuur waarin van een hoe dan ook gereglementeerde ondergeschiktheid sprake kan zijn. Alle leden die sámen de kerkeraad vormen, - de „raad” die „lijkt op”, maar „niet gelijk is aan” een senaat of burgerlijk bestuurscollege -, zijn sámen ondergeschikt aan „de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk”. Van enigerlei heersende leiding mag dan ook geen sprake zijn. Christus regeert door Zijn Woord en Geest: laat u geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus!
Is het dan verwonderlijk dat onze kerkorde bij voorkeur spreekt over „dienaar des Woords”? En met name in art. 37 is dat veelzeggend, zo niet beslissend: de dienaar die presideert! Ambt is dienstbetoon! Het Woord zit voor!
Wanneer dàt wordt beseft, dan kan onervarenheid de pasbeginnende dienaren parten spelen, dan kan veler onzakelijkheid (maar wat is „zakelijkheid”?) prikkelen, dan kan autoritaire instelling ergernis geven en seculariserend denken moeite baren, maar dan komt er toch een moment van bezinning en bekering nl. als het Woord aan het woord komt oftewel gaat „voorzitten”. En de rest - „bij beurte” en dergelijke - dient dan alleen om de kerkelijke omgang met elkaar te regelen..… en er elkaar aan te herinneren dat „niets menselijks” ook praesides „vreemd” is!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's