IETS OVER MEDITATIE
Het geloof in het evangelie van Jezus Christus zoals dat in de Bijbel wordt onderwezen en in de kerk wordt doorgegeven, maakt naar de mens gesproken moeilijke tijden door. De omvang en de invloed van de kerken brokkelt af. Terecht nemen velen dit met zorg waar. Het feit dat tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat „godsdienst” wel „in” is, zeker bij veel jongeren, maakt het alleen nog maar zorgelijker. Op de een of andere manier - zo zou je moeten vaststellen - mist de kerk de godsdienstige boot, die toch wel van wal steekt.
Een bekend woord……
Tegen die achtergrond is het dat de belangstelling voor een zaak als meditatie bekeken moet worden. En dat we ons ook de vraag rhoeten stellen: waar hebben we het over als we dit woord gebruiken? Een pleidooi voor ervaring, bevinding, zal niet bij voorbaat op afweer stuiten bij de meeste christelijk-gereformeerden. Ook het woord meditatie is ons daarin niet vreemd. Menige zichzelf respecterende orthodox-kerkelijke periodiek opent steevast met „een meditatie”. Waarmee dan bedoeld is, dat de schrijver daarvan zich als het ware al luisterend heeft neergezet bij een bijbelgedeelte om de boodschap daarvan aan de lezers weer te geven. Het dient dan geen academische verhandeling te zijn, maar praktisch, geestelijk. Het moet door hem zijn héén gegaan.
Een goed Nederlandse weergave van het woord meditatie is het woord „overdenking”, dat voor genoemd gebruik ervan heel passend is.
We leven echter tengevolge van een aantal factoren niet meer zo geïsoleerd, dat we er daarmee zijn. De vloedgolf aan drukwerk waarmee we worden overspoeld, de informatiestroom van de verschillende communicatiemedia, de ontmoeting met andere godsdiensten en culturen, de bloei van de moderne psychologieën en psychotherapieën waar allerwege met mensen wordt geëxperimenteerd, de opgang van de pinksterbeweging en de charismatische beweging, de belangstelling voor de „wijsheid” uit het Oosten, het zijn allemaal - onderling op diverse manieren met elkaar samenhangende - factoren, die maken dat we een begrip als „meditatie” niet automatisch meer kunnen vereenzelvigen met de voorpagina van De Wekker, zodra we iemand daarover horen spreken. Het woord meditatie is niet zonder meer een woord met verschillende betekenissen, waarbij we moeten onderscheiden wie het gebruikt en in welk verband, om de bedoeling te vatten. Het lijkt erop dat vrij gemakkelijk ook het bekende gebruik van het woord door de veelheid aan godsdienstigheid waarmee we worden omringd, wordt beïnvloed. Het is zelfs niet eens zo gemakkelijk om precies aan te geven waar het verschil zit tussen het christelijke en het niet-christelijke gebruik van het woord. In vroeger eeuwen bleek evenzeer als vandaag de christelijke kerk een bepaalde openheid te hebben voor vormen van religieus beleven en uiten, waarbij naderhand soms een soort paard van Troje bleek te zijn binnengehaald.
De bedoeling van dit artikel is niet een compleet overzicht te geven van de diverse vormen van meditatie die er zijn - daarover is een plank vol literatuur te vinden (voor een beknopte, maar tamelijk veelzijdige informatie kunt u terecht bij de onder dit artikel vermelde DIC-map). Wel is het zinvol in het kader van Ambtelijk Contact wat hoofdlijnen te laten zien als hulpmiddel om te kunnen onderscheiden waar het op aan komt, wanneer we met vormen en uiting van meditatie in aanraking komen. En allicht kómen we ermee in aanraking.
Een lange christelijke traditie
In de geschiedenis van de christelijke kerk bestaat een oude en lange traditie op het gebied van de meditatie. Soms ook verbonden met de term contemplatie (beschouwing), een begrip dat ook in allerlei moderne meditatiemethoden weer opduikt als een van de mogelijke vormen.
Van Johannes Cassianus (plm. 430) is het advies aan kluizenaars en kloosterlingen bekend om de in het geheugen geprente woorden van de Schrift te „herkauwen met mond en hart”. „Om dan God voortdurend indachtig te zijn moet deze heilige formule u zonder ophouden voor de geest staan: „God kom mij te hulp; Heer haast u mij te helpen” (Ps. 69 :2). Dit vers, zeg ik, moet ge onafgebroken in uw hart overwegen. Houd niet op dit te zingen bij ieder werk, bij elke taak, of op reis. Overweeg het, bij het slapen, bij het eten, bij het voldoen aan al de behoeften van de natuur”.
In de kloosterregel van de benedictijnen (van Benedictus, plm. 547), die de grondslag vormt voor die der later gestichte orden, is vier uur per dag aan schriftlezing gewijd. Meditatie is daarbij het van buiten leren der psalmen en het instuderen van de lezingen en de zang. Daarbij ging het er om niet slechts met het verstand, maar ook met het hart de tekst te smaken. In latere eeuwen wordt op dit fundament voortgebouwd. Er worden gedetailleerde voorschriften gegeven. Er komt (in de 12e eeuw) het element in van het opklimmen van een geestelijke ladder. Meer en meer wordt in de plaats van een bijbelgedeelte ook een aantal thema’s gekozen voor de meditatie. Geliefd is het leven van Jezus, vooral zijn kindsheid en lijden, waarmee men al mediterend moet mee-voelen.
Aan het einde van de middeleeuwen laat men daarbij hoe langer hoe meer de Schrift los. Steeds meer aandacht valt op de wijze van het omgaan van de enkele ziel met God en met Jezus. Het gevaar dat vooral de vrome mens hierbij centraal komt te staan en hoe hij het moet doen, wordt nog versterkt als uit deze „devote” sfeer complete meditatiemethoden ontstaan. In de wereld van de moderne devotie (plm. 1450) komen hele schema’s op, trappen, tabellen, rozenkransen en geheugenverzen, volgens welke men zijn meditatie kan regelen. De kloosterpraktijk ruimde sindsdien veel plaats in voor het meditatieve zgn. „inwendig gebed”. Meer en meer werd meditatie - aanvankelijk bedoeld als een vorm van een gehoorzame omgang met God en als een luisteren naar zijn Woord - een plicht om, aan de hand van daartoe verstrekte meditatieboeken, de dagelijkse reis-naar-binnen te maken. Van de omgang met God bleef de kloosterling weinig anders over dan omgang met zichzelf.
In hoeverre deze ontwikkeling er van het begin af aan al in heeft gezeten is een vraag, die niet helemaal onbillijk is, ook al is de bedoeling ongetwijfeld goed geweest.
Meditatie in de andere godsdiensten
Niet alleen in de geschiedenis van het christendom wist men van meditatie. In het christendom brengt het woord meditatie ons bij de mystieke tradities- echter hebben ook de andere wereldgodsdiensten hun mystiek. En evenzeer hun meditatievormen.
De verschillende vormen van yoga leiden terug naar het hindoeïsme en het boeddhisme. Uit het (Japanse) zen-boeddhisme komt de zen-meditatie. Het Tibetaanse boeddhisme kent de tantra, een meer naar buiten gekeerde tegenhanger van de yoga, maar ook met de vormen van meditatie (meditatie is niet altijd het verstilde, in zichzelf gekeerde zoeken naar vrede en waarheid, dat we er dikwijls bij denken!). De islam heeft eveneens een mystieke tak, het soefisme. Meditatie wordt ook in de moderne soefi-beweging gevonden. In het jodendom is de mystieke stroming van het chassidisme in een aantal opzichten vergelijkbaar met andere vormen van meditatie. Te noemen valt de op de Chinese wijsbegeerte van het taoïsme gebaseerde bewegingsleer van T’ai Chi Ch’uan, een systeem van oefeningen, gericht op het welzijn van de hele mens naar lichaam en bewustzijn. Aan het westen aangepaste vormen van meditatie, die deels aan het hindoeïsme deels aan het boeddhisme zijn ontleend, als o.a. van de TM (transcendente meditatie, van de Maharishi Mahesh Yogi), de bhagwanbeweging (van de Indiër Bhagwan Shree Rajneesh), van Sri Aurobindo, Hare Krishna, de Divine Light Society, moeten maar terloops worden genoemd.
Dàt ze worden genoemd is omdat voor elk van deze vormen van mystiek en meditatie er in ons eigen land centra te vinden zijn, waar we op een gegeven ogenblik, hetzij rechtstreeks hetzij via gemeenteleden, mee geconfronteerd kunnen worden. Bovendien is het niet uitzonderlijk wanneer onze jonge mensen, via hun (beroeps-)opleidingen b.v., aan propaganda voor diverse meditatietechnieken worden blootgesteld. Evenzeer worden meditatietechnieken niet zelden gebruikt als onderdeel van psychologische (groeps)-trainingen als een weg tot het vinden van je zelf. Dit soort trainingen wordt soms op een tamelijk geruisloze manier in een cursus of opleiding ingevlochten met alle psychologische en geestelijke gevolgen van dien.
Al deze vormen van religie - want dat zijn het - hebben kennelijk een bijzondere aantrekkingskracht in onze kille vermaterialiseerde maatschappij, waarin zo velen eenzaam zijn en onzeker. En wellicht is het antwoord van het evangelie, de boodschap van de kerk niet herkenbaar of niet aanvaardbaar? Of simpelweg afwezig?
Dikwijls wordt mediteren aangeprezen als een weg die alleen maar een hulpmiddel is om tot jezelf te komen en tot een betere integratie van je persoonlijkheid. Ook al is het bekend, dat deze meditatievormen van religieuze afkomst zijn, men verdoezelt aanvankelijk graag het feit dat ze ook religieus van aard zijn - het wordt pas zodra men verder en dieper ingaat op de weg die de meditatie wijst, voluit toegegeven en aanvaard.
„We mediteren om iets van onszelf te vinden, terug te winnen - om terug te keren naar iets van onszelf”, aldus LeShan (in het beneden genoemde boek van deze meditatieleraar, psychotherapeut en spiritistische genezer (!), dat een voorbeeld is van hoe de moderne meditatiebeweging alle elementen en tradities hanteert om er een nieuw „menselijk”-bruikbaar systeem van te maken). Hij verbergt niet, dat dit voor hem zeker een onderdeel vormt van een totale kosmische - dus ook religieuze - wereld- en levensbeschouwing.
Wanneer wij in het westen deze dingen tegenkomen is het steeds vanuit de behoefte van de mensen om te groeien, om meer zichzelf te worden, om meer harmonisch te worden in de omgang met zichzelf, met anderen, met het hele leven, en met de hele kosmos. Veelzeggend is een stroming in de psychologie, vooral in de Verenigde Staten, die veel met meditatietechnieken doet, en die de „human potential movement” heet, de beweging dus die uit de mens wil halen wat hij aan mogelijkheden in zichzelf heeft.
Meditatietechnieken uit de verschillende religies sluiten bij een dergelijk verlangen meer aan dan het evangelie van zonde en genade, dat Gods Woord geeft!
De westerse beschaving, die haar christelijk karakter heeft afgelegd, en die heeft ontdekt dat wetenschap en techniek niet alleen vooruitgang brengen, maar ook dreiging, oorlog, kanker, milieuvervuiling, staat blijkbaar open voor de vraag: hoe komen we tot onszelf? En men wil zoeken in zichzelf. De heidense mystiek heeft dat altijd al gedaan. Niet voor niets draagt het boek van R. Kranenborg over de oosterse religies binnen een westerse subcultuur tot titel: Zelfverwerkelijking.
De christelijke mystiek is er steeds weer in terecht gekomen. Van omgang met God werd het steeds weer: omgang met het eigen ik, en aandacht voor de gestalten waarin de ziel verkeerde en gebracht kon worden. In plaats van: uit genade, door het geloof, werd het steeds weer: door het gaan van een bepaalde weg, door de concentratie op het eigen ik.
We moeten er in dit verband van afzien veel te zeggen over de variatie in meditatieoefeningen. Het is méér dan „in een huecksken met een buecksken”. Er is in de diverse religies de weg van het verstand - al denkend zich concentrerend boven het verstand uitkomen; er is de weg van het gevoel - de liefde concentreert zich op God, op de anderen of op zichzelf (wat voor de ware mysticus geen verschil uitmaakt: uiteindelijk komen ze op hetzelfde punt uit, daar waar ze liefhebben). Wat de liefde tegenhoudt moet in de weg van oefening en concentratie worden overwonnen; er is de weg via het lichaam. Bekende vormen zijn de hatha-yoga, de T’ai Chi en de deswisjen-dansen van de soefi-tradities. Daar wordt gesteld dat de beweging alle andere activiteit doodt. Een derwisj zei eens: „Wij zegenen de Heer door te dansen…. want dansen doodt het ego, en is het ego eenmaal dood, dan staat niets meer in de weg om zich met Allah te verenigen”.
Als begin-oefening voor meditatie wordt vaak aanbevolen de ademhaling te tellen als middel tot concentratie. De uitademing tot vier (of tot tien) tellen en weer overnieuw beginnen. Een kwartier lang. Alle andere gedachten moeten daarbij verdwijnen. Dat is een zaak van dagelijks hard en taai werk, volhardende concentratie. Dat geldt trouwens voor alle andere meditatievormen.
Een zaak waarop moet worden geattendeerd, is het in alle heidense vormen van meditatie voorkomende verschijnsel van visioenen, of de verschijning van een groot wit licht, of van buitengewone waarnemingen buiten de zintuigen om, of een extatisch gevoel van „high” worden. (Ook in de christelijke mystiek komen deze dingen trouwens voor!). Dit wordt in de diverse meditatie„scholen” vaak maar matig gewaardeerd, ongeveer op de manier van: geniet er van, maar laat je niet van de wijs brengen. Zeker als het gaat om verschijnselen van helderziendheid en verwante zaken, die via yoga en andere mystieke wegen worden ontwikkeld, dienen we ons bewust te zijn van de nadrukkelijke afwijzing van deze dingen in Gods Woord. Een „waarzeggende geest” zoals de Bijbel het noemt, mag geen plaats hebben bij het volk van God (vgl. o.a. Ex. 22 : 18; Lev. 19 : 26, 31; 20 : 6, 27; Deut. 18: 9-14; 2 Kon. 21 : 6; 23 : 24; Jer. 27 : 9; Hand 16: 16-18)!
Het begrip meditatie staat dus wel verder bij de voorpagina van De Wekker vandaan dan we misschien dachten. Het komt in deze tijd ons wellicht toch dichterbij dan we ons vaak realiseren.
Goede meditatie?
Is er dan geen meditatie (geweest), die wel goed is (was)? Het is zinvol te wijzen op W. a Brakel, die in zijn Redelijke Godsdienst, het tweede boek, hoofdstuk 35 wijdt aan de geestelijke overdenking, of meditatie, „welke is eene godsdienstige oefening, in welke een godzalige met een van de aarde afgetrokken en ten hemel verheven hart, God en de goddelijke dingen, die hem tevoren bekend waren, herdenkt en met zijn gedachten dezelve beschouwt om daardoor verder ingeleid te worden in de kennis van de goddelijke verborgenheden, ontstoken te worden in liefde, vertroost en tot eene levendige werkzaamheid verwakkerd te worden”.
Het gaat Brakel ook om een ingespannen bezig zijn met God en zijn werken. Hij maakt duidelijk dat een natuurlijk mens niet zo met God en zijn Woord bezig kan zijn. Brakel ziet de „geestelijke overdenker” met zijn gedachten volgen „wat hem in den zin komt, en volgt zoo den Geest van ’t een op het ander zonder keur te maken”. Hij beveelt aan te denken over de wegen waarlangs God ons leven geleid heeft, en de weg die God tot onze verlossing gegaan is, de verkiezing, de komst en het werk van Christus. Brakel meent dat dit geestelijk overdenken een werk is van Gods Geest, al is het ook eigen aan het geestelijk leven om met deze dingen bezig te zijn. Het doel ervan ziet hij als opbouw en groei van het geestelijk leven, verlustiging in God, bewogen te worden tot liefde tot God, vertroost te worden en aangespoord tot heiligmaking. Hij noemt een aantal bijbelplaatsen, waarin de Here opdraagt zijn Woord en weg te overdenken (Joz. 1:8; Deut. 8 :2). Hij wijst op Maria (Luk. 2 : 19), David (Ps. 63 :7; 5 :2; 19 : 15), Azaf (Ps. 77 :6, 7) en noemt de vreugde eraan verbonden (Ps. 1 :2; 104: 34; 139 : 17, 18). Iets meer dan in het betoog van Brakel ligt in de door hem aangehaalde bijbelplaatsen de nadruk erop dat het overdenken vooral gebonden is aan het Woord van God.
Ligt hier ook niet een les van de geschiedenis uit de latere periode van de nadere reformatie, waarin ook het gereformeerde protestantisme niet ontkomen is aan het al eerder gesignaleerde gevaar, dat de overdenking van de vrome mens maar al te veel bleef steken bij de vrome mens? Brakel beveelt aan iets in het Woord te lezen als men niet weet hoe te beginnen met de meditatie, of een psalm te zingen. Waarschijnlijk was het veiliger geweest als hij onze overdenking die er voor bedoeld is met God om te gaan, nog veel sterker gebonden had aan het luisteren naar, het omgaan met Gods Woord. Is het Woord niet bij uitstek het genademiddel dat de Heilige Geest daartoe heeft gegeven en daartoe hanteert? Is van onze omgang met God veel te verwachten als wij Hèm zoeken, of meer als Hij - door Woord en Geest - òns zoekt, waar wij dan gelovig-ontvangend gebruik van mogen maken? Er is terecht te spreken van óefening in dit verband. Maar moet zeker ook in onze tijd dat niet vooral zijn een oefening in het Wóórd?
De charismatische beweging
Gevaarlijk - in die zin dat de mens zelf centraal komt te staan - wordt het steeds wanneer alle nadruk valt op de noodzaak van het hebben van religieuze ervaring. Aan de hand van het begrip meditatie als uiting van een mystiek verlangen hebben we daar al iets van gezien. Daarbij is nog niet genoemd de stroming, waarbij in onze tijd bij uitstek het woord ervaring een sleutelwoord is, namelijk de charismatische beweging.
Vooral de meer „in het oog lopende” tekenen van tongentaai en profetie en het soms als een extatische ervaring ondergaan van de zogenaamde geestesdoop, zijn bekende stukken in de „ervaring van de Geest”, die deze beweging voorstaat. Evenzo zijn de dienst der genezing, de handoplegging, de uitdrijving van demonen, zaken die met pinksterbeweging of charismatische beweging geassocieerd worden. Van het woord meditatie geldt dat niet zo spoedig.
Toch is er een typische overeenkomst met een meditatie-traditie die nog niet werd besproken, namelijk uit de Oosterse kerk, vooral de Russisch-orthodoxe kerk. Daar bestaat sedert eeuwen (in en buiten de kloosters) het zogenaamde Jezus-gebed, of het gebed van het hart.
Het Jezus-gebed bestaat in het zonder ophouden herhalen van de formule :„Heer Jezus Christus, Zoon van David, heb medelijden met mij, zondaar” (Luk. 18 : 38), of ook het gebed van de tollenaar: „God wees mij zondaar genadig” (Luk. 18: 13). De woorden van de formule kunnen variëren, maar aanbevolen wordt zich te houden aan een korte en vaste formulering. Het gebed moet zich vasthechten aan het ritme van de ademhaling. Het diep ademen van de naam Jezus betekent leven voor het schepsel. De geest komt tot rust. In de diepte van het hart hervinden de geest en het lichaam hun oorspronkelijke eenheid. Dit gebed heet ook wel het gebed van het hart, Want wanneer men volkomen tot rust komt in dit gebed (na veel oefening!) zal langzamerhand de naam van Jezus zich identificeren met het kloppen van het hart. Het hart zelf bidt en ademt uit zichzelf zonder ophouden in het Jezus-gebed, dat zo het onophoudelijke en „eeuwigdurende gebed” wordt.
„Wanneer het verstand en het hart in het gebed zijn verenigd”, aldus de heilige Seraphinus van Sarov, „en de gedachten van de ziel niet zijn verstrooid, verwarmt het hart zich met een geestelijke warmte en het licht van Christus schittert er en vervult de innerlijke mens met vrede en vreugde”. In deze ervaring „schittert de natuur van een bovennatuurlijk licht en voelt zich boven haar eigen grenzen uit geheven door een overvloed aan heerlijkheid” (Maximus de Belijder). Het is een moeizame inspanning om tot deze verlichting te komen. Het Jezus-gebed vertoont hier precies het model van alle mystieke meditatie: een ingespannen concentratie om tot een rijke(re) godservaring te komen. De naam van Jezus krijgt hier dezelfde functie als de mantra-meditatie in sommige vormen van yoga of bij TM. De mantra is een ogenschijnlijk betekenisloze klank die langdurig zacht gemurmeld wordt om zo tot „verlichting” te komen. De naam van de Heiland wordt hier net zo gebruikt als die van de hindoe-godheden, die in de mantrameditatie worden opgeroepen…. Hoe ver staat dit gebruik van de naam van Jezus bij het leven door het gelóóf vandaan!
Op twee manieren wordt vanuit de charismatische beweging nu een vergelijking getrokken met deze praktijk van het Jezus-gebed. Ds. W.W. Verhoef schrijft in: Er waait weer wat, de charismatische beweging (Signalen-reeks deel I, Boekencentrum, Den Haag 1974), blz. 17, over het spreken in tongen: „Het is qua spirituele beleving sterk verwant met het gebed van het hart, dat vooral in de kloosters beoefend wordt en met het Jezus-gebed in de Oosters Orthodoxe Kerk”. En dr. K.J. Kraan schrijft in het nummer van juni/juli 1980 van het blad „Vuur”, op blz. 7 in verband met het feit dat de Heilige Geest de mensen in de charismatische beweging meer dingen heeft laten zien die niet in de Bijbel voorgeschreven zijn: „Zo is ook het Jezus-gebed en de contemplatie een ons door de Heilige Geest geleerde weg, om tot het „zijn in de Geest” en het bidden en loven in de Geest te komen. Maar die weg leerde men later begaan”.
Besluit
Meditatie - een weg vol voetangels en klemmen. Een weg, die zo gemakkelijk een eigenwillige wordt, wanneer we ons niet in gehoorzaamheid gebonden weten aan het Woord van God.
Meditatie - je blijkt er de kant mee uit te kunnen van de ontplooiing van je eigen - zondige - ik.
Wanneer het is de overdenking van Gods genade en Gods beloften en de rijkdom van Zijn Woord dat ons is toevertrouwd, dan zal ons geestelijk leven, en ook ons denkend bezig zijn met de Here en zijn dienst, zich steeds bewegen binnen de twee polen van zonde en genade. Een boekje als het hieronder genoemde van Hanna Hümmer roept steeds weer vragen op, die daar op zijn terug te brengen.
Want als de genade van God in Christus niet de grond en de bedding is van onze omgang met God, wordt ons geestelijk leven zo gemakkelijk een zoeken van een heiligheid, waaraan de strijd tegen de zonde ontbreekt;
een zoeken van het leven van Christus in ons met veronachtzaming van wat Christus voor ons deed en is;
een „zich openstellen voor” datgene waar je naar haakt méér dan een gelóven in de naam van de Here Jezus;
een zoeken naar een wandelen in aanschouwen in plaats van een wandelen in geloof (vgl. 2 Cor. 5:7);
een beroep op het werk van de Heilige Geest als helemaal apart staande van het volbrachte werk van Christus, in wie we de volheid verkregen hebben (Col. 2: 10)!
Is het leven door de Geest van God, het ontvangen hebben van die Geest, niet „opdat we zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” (1 Cor. 2: 12)? En geldt dat van iets anders dan van wat we in Jezus Christus de Gekruisigde hebben ontvangen (1 Cor. 2:2), en is het weten daarvan een ander weten dan door het geloof? Als onze meditatie die grenzen in acht neemt, zal het ons de rijkdom van het leven met Christus doen kennen, de rijkdom van het Wóórd, van de genade, van Christus, van het gelóóf!
Ter verdere oriëntatie:
Hanna Hümmer, Klein meditatieboek. Over creatief zwijgen en sprekende stilte. Den Haag 1977. R. Kranenborg, Zelfverwerkelijking. Oosterse religies binnen een westerse subkultuur, Kampen, 2e dr. z.j.
Lawrence LeShan, Meditatiegids voor beginners, Haarlem 1979.
Oosterse en Westerse Meditatie. DIC-map 69. Uitgave De Horstink, Amersfoort.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1980
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's