Samenvatting van de hoofdpunten van de discussie
Nadat het referaat was gehouden, ontstond er een levendige bespreking. In een buitengewoon fijne sfeer werd uitvoerig van gedachten gewisseld en kwamen niet minder dan 22 vragen uit de broederkring.
In hoofdzaak sprongen de volgende punten er uit: Er werd mij gevraagd, of de „enerzijds-anderzijds-tendens” van het referaat geen gevaar inhield. Door mij werd bedoeld, dat juist deze benadering de evenwichtigheid beoogde en niet het afsluiten voor verantwoorde mogelijkheden wilde bevorderen, noch ook de maatschappijleer de kerk wilde laten omturnen. Kramphouding is even fataal als een libertinistische levenshouding. Gewezen werd op zowel de eerste als de tweede pericoop van Galaten 5.
Interessant was ook de vraag of het instituut wel gediend was bij allerlei synodale uitspraken en of de eigen verantwoordelijkheid niet veel meer moest worden benadrukt. Deze vraag te stellen was haar ook beantwoorden. Als de prediking dan maar midden in de tijd staat, zonder dat de krant de preek wordt. Het instituut redt het niet door tijdloos te spreken. Waarom honoreert de kerk niet meer het goede in de wereld, dat er ook nog is, zo vroeg dezelfde vragensteller. Verwezen werd daarbij naar Rom. 2. Ik was en ben van mening, dat Rom. 2 wel eens wat weinig wordt doordacht, alhoewel het onder ons moet vaststaan, dat de apostel de genade in Jezus Christus als onmis-baar aanwijst om juist Gods goede schepping te kunnen zien. Zonder wedergeboorte taxeert men het goede als een humanist.
Is het benadrukken van de charismata in de gemeente niet riskant en leidt dat niet tot „pinksterdwalingen”, zo wilde men weten. Zeker is dat gevaar er als men alleen 1 Kor. 12 leest en in systeem brengt. Men zal ook Rom. 12 er naast moeten lezen en oog hebben voor de kracht, „die elk lid op zijn wijze oefent”. Wij hebben nu gaven, zo heb ik gesteld. De apostel gaat uit van de door het geloof „begaafde” gemeente. De charismata zijn er om vanuit het geloof er naar te streven ! Wat dat betreft is de pinksterbeweging een onbetaalde rekening van de kerk ! De uitdrukking „meelevend lid” is eigenlijk een innerlijke tegenstrijdigheid.
Indringend was ook sommiger vraag, of de malaise van het instituut niet vooral te wijten was aan een verwaterde prediking. Dat zij toegestemd, als men daarbij maar geen punt zet. Dan heeft men het zich te gemakkelijk gemaakt. Uit reactie tegen dit verschijnsel hoort men niet de echte vragen, die er ook met een goede prediking en vanuit echt geloof — soms zelfs juist van daar uit — zijn. Een onjuiste schriftbeschouwing, waarbij het openbaringskarakter van de H.S. wordt losgelaten, ondermijnt heel het kerk zijn. Men weet niet meer wat nu waar en zeker is. Maar er is meer. Men heeft behoefte in het instituut aan het meedenken, meespreken en meewerken tot in prediking en catechese toe. Laat de predikant en laat de kerkeraad de gemeente toch zoveel mogelijk mobiliseren ! Let op de mogelijkheden van werkgroepen voor de prediking, de liturgie enz. Ook deelname van de jongeren aan de eredienst kan de betrokkenheid vergroten, mits het geschiedt uit geestelijke motivatie en niet als „lokkertje”. De loi is er dan ook gauw af.
Ingrijpend is ook de cultuurhistorische ontwikkeling en het was te verwachten, dat ook daarover vragen kwamen. Allerlei Constantijnse invloeden hebben het instituut een gezicht gegeven, dat meermalen meer door de tijd zelf, dan door het evangelie werd bepaald. Maar het gaat niet aan om het hele gezicht der kerk maar voor een tijdgebonden verschijning te houden. Alsof de reformatée alleen de situatie als norm had, toen zij worstelde om en met het presbyteriaat !
De wereld mag de agenda van de kerk niet dicteren, maar wel moet de kerk methodisch lering trekken uit het leefklimaat van de tijd, waarin zij zich beweegt. Niet ailes behoeft op de helling, maar het is te simpel om te stellen, dat er niets op de helling moet.
Geheel zoals ik had verwacht — ik had er in de Stellingen bewust enige aanleiding toe gegeven — stevenden enkele vragenstellers op het woord „experiment” af. Men vreesde, dat wij de N.H. en de Geref. kerken achterna zouden gaan. Is dat niet een baken in zee ? Mijn antwoord was, dat dat alleszins waar was en als men zó het experiment bedoelt en praktizeert, dan is dat ook onze toekomst. Men kan echter het „experiment” ook positief benaderen. Niet een vorm zoeken als trekpleister, maar aan een volheid van de Geest in deze tijd vorm trachten te geven. Men mag toch eerlijk zoeken naar een wijze, waarop de boodschap van het evangelie het best overkomt ? Dat vraagt variatie van methoden. Het vraagt ook ruimte voor differentiatie i.v.m. de verschillende generates in de gemeente met ieder een eigen geloofsbeleving. Ik legde in het referaat nadruk op een benadering in het instituut, die herkenbaar was voor velen in deze tijd, omdat zij eenvoudig methodisch er niet meer mee uit de voeten kunnen. En dat lang niet altijd bij gebrek aan motivatie en geestelijk niveau !
Dit bezorgde mij natuurlijk de vraag, hoe dan b.v. in sommige gemeenten de volle kerken zijn te verklaren, juist dáár, waar men „nog ouderwets is en doet en spreekt”. Hoe is dat te verklaren, dat ook jeugd het daar niet laat afweten ? Mijn antwoord is, dat men daarvoor niet één oorzaak moet aanwijzen. Het is wel een groot stuk zelfbevestiging om te denken: hoe goed doen wij het toch.
Ergens anders heeft men de rechte paden vertaten. Vaak speelt het sociologisch klimaat van de Streek een rol, de sociale controle van de groep en het dorp, de betrekkelijke beschermde omgeving enz. enz. Het is ook geen kunst om b.v. in Rotterdam vanuit een straal van 20 km een stampvolle geref. bondsdienst bij elkaar te krijgen. En …… de grote Steden zijn gans anders dan de kleine plaatsen( nog) zijn. Heiaas blijkt, dat er vaak kortsluiting ontstaat wanneer jongeren vanuit een beschermd milieu ergens gaan studeren of in militaire dienst gaan. Wat hun eigen zou moeten zijn vanuit die „goede achtergrond”, blijkt dan niet zelden te verdwijnen als was voor gloeiende kolen. Men hoede zich voor te gemakkelijke verklaringen. Anderzijds: daar waar een bepaalde vorm echt een funetie heeft en die daar voor die en die groep dienstbaar kan zijn, moet niemand dat voor „antiek” in negatieve zin bestempelen. Maar … geen bepaalde, door plaats en tijd gestempelde vorm moet standaard zijn voor ieder en overal.
Uit mijn hart gegrepen was de opmerking tenslotte, dat het gezinsklimaat toch veel doet ten gunste of ten ongunste van de taxering van het instituut. Ik denk, dat veel jongeren weinig aan hun ouders hebben. Er wordt in vele gezinnen helaas erg negatief over de kerk gesproken. Dat is bepaald geen Stimulans.
Vandaar dat referent en vragenstellers elkaar konden vinden met de overtuiging, dat het instituut onmisbaar is. Het zal het ook zijn in de toekomst, als geestelijke mensen het kerkzijn echt geestelijk beleven.
De rijke geschakeerdheid van het werk van de H. Geest vraagt om „echte” vormen. Hij neemt het institutaire in Zijn dienst. Daarom zij er ook ruimte voor al wat uit de Geest is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975
Ambtelijk Contact | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975
Ambtelijk Contact | 24 Pagina's