Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen over het leven na dit leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen over het leven na dit leven

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van een cursus

Bij de bespreking van thema’s uit de eschatologie in het kader van de vormingscursus voor ambtsdragers en andere belangstellenden die te Rotterdam en te Zwolle gehouden werd, is gevraagd of op het gevoelen van ds. B. Telder ingegaan kon worden. Uiteraard kwam dit ter sprake en was er gelegenheid voor een gedachtenwisseling. Het is vooral een schriftelijke reactie, die mij ertoe brengt er nog iets meer over te zeggen.

Waarschijnlijk hebben ook ambtsdragers die de cursus niet volgden, er belangstelling voor, omdat de verhouding tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt, buiten verband) op verschillende kerkelijke vergaderingen aan de orde is gekomen en hier en daar tot kanselruil besloten is. Ds. Telder is emeritus-predikant van een van deze kerken en het leergeschil dat ontstond, doordat hij de vraag, of de kinderen Gods, wanneer zij sterven, naar de hemel gaan, ontkennend beantwoordde, was een van de kwesties die leidden tot de breuk in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).

De generale synode van Amersfoort-West (1966–’67) was evenals de particuliere synode van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg van oordeel, dat de leer van ds. B. Telder „geheel in strijd is met de in de Schrift beloofde ononderbroken voortzetting van het eeuwige leven in de tijd tussen sterven en opstanding en met de belijdenis van antw. 57a Heid. Cat., die daarop steunt.” Niet allen werden echter door deze synodale uitspraken overtuigd.

Er is een toenemende twijfel met betrekking tot het leven na de dood. Het klinkt cru, als iemand zegt: „dood is dood” en men schrikt ervan als dat een predikant is. Wij denken aan de uitlatingen van de hervormde studentenpredikant uit Groningen, ds. M. A. Krop. In het geschrift „Leven en sterven met verwachting”, dat in verband daarmee van de zijde van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk verscheen (1972), staat, dat wij in een periode leven waarin de aandacht overwegend en eenzijdig gericht is op wat wij binnen de horizon van onze leefwereld ervaren kunnen. Er is een sterk besef, dat de dood eens en voorgoed een einde maakt aan het menselijk bestaan.

Maar in de gedachten van ds. Telder en hen die het voor hem opgenomen hebben, is geen beïnvloeding door het moderne denken te zien. Zoals ook uit andere geschriften van zijn hand blijkt, heeft hij zich intens bezig gehouden rnet Schriftstudie.

Zijn boek „Sterven …… en dan?” dient hij aan als een bescheiden bijdrage om door voortgaande Bijbelstudie het reformatorisch denken te helpen zuiveren van onschriftuurlijke ideeën en voorstellingen. Hij wil vragen, of wat in de kerk geleerd wordt naar de Schrift is.

Wij hebben ons inderdaad voortdurend te laten corrigeren door de Heilige Schrift. Het is een feit dat er een dualistische beschouwing van de mens bestaat, die van heidense oorsprong is, waarin ziel en lichaam als het hogere en het lagere tegenover elkaar gesteld worden. Het zou maar om „de onsterfelijke ziel” gaan.

Het kon ook wel eens zijn, dat de roomse bespiegelingen over het hiernamaals onder protestanten meer nawerken dan zij zich wel bewust zijn. Een bepaald hemelverlangen kan een belemmering zijn voor de verwachting van de opstanding, terwijl het Nieuwe Testament daar zo vol van is.

De opvatting van ds. B. Telder

Behalve „Sterven …… en dan?” schreef Telder „Sterven …… waarom?”. Boek 1 verscheen in 1960, boek II in 1963.

Volgens hem moeten wij van de doden die in de Here gestorven zijn, zeggen dat zij slapen in het stof der aarde. De hemelse blijdschap en zaligheid wacht de gelovigen niet terstond bij het sterven, maar eerst bij de wederkomst van Christus. Gods kinderen blijven zolang in de staat van de dood. Zijn zij er dan niet meer? Zij bestaan voort en niet alleen in Gods gedachten, maar ook als dode mensen die op Hem betrokken blijven. Ook in de dood zullen zij niet van Christus gescheiden zijn. Dat houdt echter niet in, dat zij na hun sterven al bij Christus zullen zijn.

Hij vindt in de Heilige Schrift geen voldoende grond voor de mening, dat de kinderen Gods bij hun sterven naar de hemel gaan en daar een „voorlopige ziele-zaligheid" genieten.

Hij heeft bedenkingen tegen het eerste deel van antwoord 57 van de Heid. Catechismus, waar staat dat de ziel van de gelovige na dit leven van stonde aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden. Telder zou willen lezen: Dat allen die in de Here sterven hun geest in de handen van hun hemelse Vader bevelen mogen en weten mogen, dat ze in hun dood niet van Christus gescheiden zullen zijn (Rom. 8 : 39; Fil. 1 : 23). Vgl. boek I biz. 143.

Is de dood dan geen doorgang tot het eeuwige leven, zoals antwoord 42 zegt? Bij Telder is een doorgang nog geen ingang: „Geen ingang, die ons aanstonds het eeuwige leven doet binnengaan, maar een dóórgang, die heenvoert naar en ons brengen zal tot de heerlijkheid, die ten jongsten dage aan ons zal geopenbaard worden. Wij mogen denken aan een donkere tunnel, die straks uitmondt in het hemels licht” (II, blz. 100). Intussen heeft de oorspronkelijke Duitse tekst van de Catechismus het woord ingang! Het antwoord is beslist niet zo bedoeld als Telder meent.

Het gaat om de verklaring van de Schriftwoorden waarnaar de belijdenis bij antwoord 42 en 57a verwijst: Joh. 5 : 24, Luc. 23 : 43 en Fil. 1 : 23. Juist hier stelt Telders werk zeer teleur.

Aan Joh. 5 : 24 wordt voorbijgegaan. Het kruiswoord: Voorwaar, ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (Luc. 23 : 43) zou betekenen, dat ook het dodenrijk het rijksgebied van Christus is geworden, het paradijs, ondat Hij er is, de levensboom (I, 76). Hierbij is uit het oog verloren, dat het woord „paradijs” in de nieuwtestamentische tijd een van de aanduidingen is van de plaats van de zaligen na dit leven.

Later vertaalt Telder het kruiswoord anders: voorwaar, tot u zeg Ik heden, met Mij zult gij in het paradijs zijn (II, 157, 158). De parafrase is: met Mij, die nu iedereen veracht, zult gij eenmaal in het paradijs zijn.

Rooms-katholieken hebben een dergelijke vertaling en verklaring wel overwogen in verband met hun leer van het vagevuur, want hoe zou de moordenaar zomaar in de hemel komen, als de meeste mensen nog een tijd van boete en loutering wacht? Het is echter veelzeggend, dat ook in de nieuwe roomse vertaling van het Nieuwe Testament staat: Voorwaar, Ik zeg u, vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.

„Met Christus zijn” zou in Fil. 1 : 23 niet zien op een met Christus zijn na dit leven, maar op een met Christus gehoorzaam zijn tot in de martelaarsdood en daarom ook straks met Christus verheerlijkt zijn in de opstanding ten laatsten dage (II, 69).

Geen wonder dat Telder ook bij Ps. 73 : 24 niet denkt aan een uitzicht op het leven na de dood. Asaf zou verwacht hebben, dat de Here hem hier op aarde in ere herstellen zou. Telder kiest voor de P. Canisius-vertaling: Gij leidt mij naar Uw raadsbesluit en herstelt mij in ere (I, 59).

Zijn verklaring van de teksten maakt soms een gekunstelde indruk. Wat is daarvan de oorzaak bij de auteur die vooropstelt, dat hij schriftuurlijk wil denken?

Wij lezen ergens, dat wij echt kunnen verlangen naar een vernieuwd aardrijk, maar dat aan het voortbestaan van Iichaamloze „zielen”, die toch naar alle zijden menselijk functioneren, geen reële gedachte te verbinden is (I, 39). „Door het sterven wordt voor de gelovigen de realiteit van de gemeenschap met Christus niet afgebroken, ook al wordt deze gemeenschap niet bewust beleefd, omdat in de dood de functionering van ons lichamelijk menselijk bestaan is opgeheven” (II, 97).

Deze uitspraken staan niet op zichzelf. Ds. Telder heeft zich in niet geringe mate laten leiden door zijn antropologisch inzicht, waarvoor hij zich vooral beroept op publikaties van A. Janse (II, 168, 169).

Toen men aannam, dat de mens bestaat uit twee substanties, een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam, liep men het gevaar, te weinig onbevangen te luisteren naar het spreken van de Schrift, maar bij de afwijzing van die tweedeling zien wij dit gevaar weer dreigen! Telder kan zich nu niet voorstellen, dat de ziel van de gelovige na dit leven bij Christus is en in Zijn gemeenschap de zaligheid geniet.

Wij erkennen dat wij ons geen begrip kunnen vormen van wat er van ons overblijft. Maar het gaat erom dat de gemeenschap met Christus beleefd wordt als een blijvende werkelijkheid, waarop ook de dood geen inbreuk kan maken.

Een publikatie van ds. C. Vonk

Ds. Telder staat met zijn gevoelen niet alleen. Wij denken vooral aan het geschrift van ds. C. Vonk — eveneens predikant van een Gereformeerde Kerk, vrijgemaakt, buiten verband — dat na de generale synode van Amersfoort-West (1966–’67) verscheen onder de titel: „De doden weten niets”.

Deze synode had niet alleen de opvatting van Telder afgewezen, maar ook een uitspraak gedaan over een catechisatieboekje dat in Kampen gebruikt werd. Een lid van de kerk te Kampen had bezwaar gemaakt tegen de paragraaf: „Na de opstanding begint het eeuwige leven. Eeuwig, d.i. altijd voortdurend en onverliesbaar. Het is de volkomen zaligheid in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde, Marcus 10 : 30. Het verloste leven”.

De synode deelde de bezwaren en overwoog „dat de Schrift spreekt over het eeuwige leven als een heilsbezit voor de toekomst, Marcus 10 : 30, maar evenzeer als een heilsbezit, dat reeds in dit leven het deel der gelovigen is, Joh. 5 : 24, Joh. 17 : 3” (Acta, art. 168).

Vonk keert zich fel tegen „het dogma van Amersfoort”. De term onsterfelijke ziel is achterwege gebleven. Maar men moet sinds 1967 geloven en belijden, dat er in gelovige mensen iets is dat schotvrij is voor de dood. Daarin zou ononderbroken voortzetting van het eeuwige leven plaats hebben. „Is het niet om te schreien? Te Amersfoort heeft de oudste leugen zich gehuld in haar jongste kerkgewaad” (blz. 39, 56. 57).

Met de oudste leugen bedoelt hij de leugen: Gij zult niet sterven (Gen. 3 : 4). Maar in het boek komt geen bespreking voor van de woorden van Christus: Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven (Joh. 11 : 25, 26). Met deze en andere woorden uit het Evangelie naar Johannes hebben de uitspraken van Amersfoort-West direct te maken.

Het is de vraag nog, of de synode het in de zaak-Kampen zo scherp had moeten stellen. Maar ds. Vonk heeft zich er in zijn polemiek toe laten verleiden om te schrijven, dat het eeuwige leven voor ons uitsluitend een zaak der toekomst is, en van de woorden: Want voor Hem leven zij allen (Luc. 20 : 38), deze interpretatie te geven: „Zij waren dood. Zij leefden niet, God leefde wel. Maar voor Gods ogen stond een toekomst, waarin die thans dode aartsvaders uit hun graven zouden worden opgewekt” (blz. 95).

De titel van het boek, die aan Pred. 9 : 5 ontleend is, zegt trouwens al waar de schrijver heen wil. Er is geen tussentoestand. „Voor degenen die in Christus ontslapen zijn, is er geen tijdsverloop tussen hun sterven en wederopstanding en toevergadering tot Christus. Zij sluiten hun ogen als zij sterven en slaan ze onmiddellijk daarna op in tegenwoordigheid van hun wederkerende Heiland” (blz. 54).

Vonk acht de bedoeling van antwoord 57a van de Heid. Catechismus schriftuurlijk. Wel staat de aloude dwaling van een onsterfelijke ziel op de achtergrond. In art. 37 van de confessie treedt zij behoorlijk duidelijk aan het licht (blz. 113).

Gesprek nodig

Als in dit artikel de namen van twee predikanten genoemd worden, zou iemand kunnen denken dat men in de kerken waartoe zij behoren, hun mening deelt.

Op verschillende plaatsen is in de contacten van kerkeraden gebleken, dat dit niet het geval is. Wel is er de neiging om deze opvatting niet als een afwijking van de belijdenis te beschouwen en tolerant te zijn. Dat is ook wel begrijpelijk na alle kerkelijke kwesties en procedures van het verleden!

Alleen is te vrezen, dat het een struikelblok wordt op de weg van de toenadering tot de Christelijke Gereformeerde Kerken, als deze gedachten ingang vinden en door ambtsdragers verbreid worden. Juist daarom is het dringend nodig om met elkaar te spreken en van elkaar te weten, waar men de grens ziet van de „libertas prophetandi”, de vrijheid om een persoonlijk gevoelen voor te dragen.

In het gereformeerd kerkelijk leven is vanouds voor deze vrijheid gepleit. Wij kennen immers allen ten dele en ook de belijdenis heeft niet het laatste woord gesproken.

Maar de noodzakelijkheid van eenheid in de leer vormt een begrenzing van de vrijheid.

Het moest de predikanten Telder en Vonk te denken hebben gegeven, dat hun opvattingen op zoveel bezwaren stuitten: bezwaren van confessionele aard en schriftuurlijke bezwaren.

In verband met de eerste reacties die hem bereikten, noemt Telder het zelf een delicaat onderwerp. Had hij dan niet voorzichtiger moeten zijn?

Een van de predikanten die op de geschriften van ds. Telder gereageerd hebben, is ds. A. Brouwer. Hij deed dat in „Onvoltooid afscheid”, dat hij schreef, toen hij wist dat hij sterven ging. Met hem zou ik willen zeggen, dat niemand zich van de wijs behoeft te laten brengen. Het „van stonde aan” tot Christus opgenomen worden mag staande blijven als een oorzaak van diepe vertroosting!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Vragen over het leven na dit leven

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's