Al doende leert men…
of: door schade en schande wordt men wijs
Twee bekende uitdrukkingen die vooral gebruikt worden tegenover b.v. jonge mensen die aan het begin van een nieuwe loopbaan staan en daar min of meer tegenop zien.
Vooral wanneer de opleiding hoofdzakelijk theoretisch is geweest zal de beginneling zich afvragen: hoe zal het nu verder gaan? Soms gaat dat geleidelijk. In sommige bedrijven b.v. spreekt men van 3e of 2e bediende. Men kent leerling-monteurs en in een andere vak spreekt men over „halfwassen”. Een pas afgestudeerd jurist staat niet meteen voor de balie en zal, opgenomen in een maatschap meestal eerst met een bepaald onderdeel van het werk worden belast; een arts is niet direct een all-round medicus enz.
Er zijn „vakken” waar een stage van 3-12 maanden verplicht is gesteld. Voor theologische studenten geldt echter noch het een noch het ander.
Wanneer de studie aan de theol. hogeschool voltooid en de kandidaat beroepbaar is gesteld duurt het als regel nog maar enkele maanden en hij wordt overal voor geplaatst. Wanneer hij nog niet gehuwd is zal een gezin gesticht worden. Uit een kleiner of groter aantal beroepen moet een keus worden gedaan. Peremptoir examen, bevestiging en intrede roepen de nodige spanningen op en dat is dan nog maar het begin.
Direct hierop vragen tal van nieuwe functies de aandacht. Op de eerste kerkeraadsvergadering staat als punt 1 na het welkom op de agenda: overdracht van het presidium dus: voorzitter van de kerkeraad. Daarna catecheet, huis- en ziekenbezoeker. Vlug of minder vlug zullen huwelijken bevestigd of begrafenissen geleid moeten worden. De mannenvereniging acht het noodzakelijk dat de predikant voorzitter wordt; het schoolbestuur doet een beroep op 's mans medewerking en, o ja, hij zal dan toch ook nog twee preken per week moeten maken, dus moeten studeren. Verder zal zijn advies worden gevraagd in allerhande zaken en wordt van hem verwacht dat hij zowel ouderen als jongeren begrijpen en leiden zal.
Uit een en ander zal duidelijk zijn dat praktische vorming wel noodzakelijk doch zeker niet eenvoudig is.
Overal leergangen of cursussen voor volgen is een onmogelijke zaak. Zou dat geëist worden dan konden de vacante gemeenten nog wel wat geduld oefenen.
Nu leze niemand uit deze opsomming een brok kritiek op de opleiding aan onze school al zullen we wel moeten trachten een oplossing te vinden om te voorkomen dat onze jonge predikanten in de beginperiode niet al te krampachtig en gespannen hun werk behoeven te verrichten.
Dit lezende zult u begrijpen dat een instructie uit een der kerken van de classis Groningen de achtergrond vormde van het besluit in de redactieraad om over dit onderwerp iets te schrijven.
Deze instructie luidt als volgt:
De classis Groningen, van mening zijnde dat, zowel in het belang van a.s. predikanten alsook van de kerken praktische vorming noodzakelijk is, verzoekt de generale synode te bepalen, dat kandidaten na het prepara-toir examen een half jaar in een der kerken onder leiding van kerkeraad en predikant, hulpdiensten zullen verrichten voordat zij een beroep in overweging nemen en de praktische uitvoering daarvan in handen te leggen van een daartoe in te stellen deputaatschap.
Het kan bekend zijn dat de synode van 1956 besloot de studietijd met een z.g.n. praktisch jaar te verlengen. Het zal echter de belangstellende lezer van de verslagen van de particuliere synoden of de generale synoden niet ontgaan zijn dat juist over dit praktisch jaar meermalen vragen gesteld zijn waaruit bleek dat niet iedereen het helemaal eens was met de uitvoering van het destijds genomen besluit. Ook schrijver dezes is van mening (en deze mening wordt zoals uit gesprekken is gebleken, door meerdere, na 1956 afgestudeerde predikanten gedeeld) dat in de praktijk niet helemaal aan de bedoeling van genoemde synode wordt voldaan.
In genoemde Acta nl. van 1956 lezen we in art. 39 op pag. 22: de synode besluit „gehoord de overwegingen van het curatorium, op praktische gronden de studie in de theologie aan de Theologische School met één jaar te verlengen.” Uit hetzelfde artikel blijkt ook dat bij de bespreking de wenselijkheid is geuit… „dat in de vorming van de studenten naast het praktische geloofsleven ook de problemen van het brede sociale en maatschappelijke leven zullen worden betrokken …”
De lezers die bij de bespreking aanwezig waren zullen zich wellicht herinneren dat deze „wenselijkheid” zeer sterk en door meerdere sprekers werd geuit. Ik herinner mij heel goed dat daar gesproken is over schoolbesturen en diverse vakorganisaties. Gezegd werd dat predikanten toch wel enigermate op de hoogte dienden te zijn van bijvoorbeeld de problematiek in werknemers- en werkgeversorganisaties en zo meerdere zaken. Vergis ik mij niet dan werd juist dáárom wel het méést het voorstel tot verlenging ondersteund.
Dat het er in de jaren daarna allemaal niet eenvoudiger op geworden is kan u allen bekend zijn en het behoeft ons dan ook niet te verwonderen dat dit onderwerp opnieuw aan de orde komt.
Hoe de praktische vorming zal moeten geschieden, daarover kan men van mening verschillen. Prof. dr. W. H. Velema gaf zijn visie hierop in twee „Wekker-artikelen” 80e jaargang no. 11 en 13. Ik ben het daar niet helemaal mee eens doch ga er niet teveel op in temeer niet daar ik het niet juist vind om over zaken die straks op de synode aan de orde komen vooraf in de pers te discussiëren. Leest u beide artikelen nog eens over. Mogelijk brengt het u mèt hetgeen u hier leest tot nog betere voorstellen. Dat hoort de redactie dan wel weer. Maar terzake. Mij lijkt het zeer belangrijk dat een kandidaat op andere wijze begint dan tot nu toe het geval is. Hij moet de mogelijkheid krijgen om, vóórdat hij geheel op eigen verantwoordelijkheid aan het werk gaat enigszins bekend te raken met het werk van een predikant. En nu is een half jaar natuurlijk niet lang maar toch lang genoeg om in verschillende zaken enig inzicht te krijgen. Een kandidaat kan in een grote gemeente behulpzaam zijn bij het catechiseren, eventueel na enkele catechisaties te hebben bijgewoond een deel daarvan zelf gaan leiden en daarover dan b.v. eenmaal per zes weken rapporteren. Verder kan hij indrukken op doen over het huisbezoek door met een „ervaren” ouderling mee op bezoek te gaan. Hem kunnen enkele zieken en ouden van dagen worden aangewezen om die gedurende zijn stage-periode regelmatig te bezoeken. Kerkeraadsvergaderingen, belangrijke besprekingen of conferenties kunnen worden bijgewoond en al deze dingen zullen of in rapportjes moeten worden vastgelegd of in elk geval met de predikant besproken moeten worden. Daarbij lijkt het mij beslist noodzakelijk dat hij minstens 2 x per maand een dienst voor de predikant, dus in de gemeente waar hij werkt, verricht en dat deze dienst zowel met de predikant als met de kerkeraad besproken wordt. Dat ouderlingen en diakenen bij zo'n gesprek moeten bedenken dat zij niet over de preek van hun oudere predikant spreken zal duidelijk zijn.
Deze methode van werken lijkt mij beter dan het aanwijzen van een mentor zoals prof. Velema bedoelt. Deze immers kent de gemeente niet van dichtbij en het contact zal dan vanwege de afstand ook moeilijker zijn.
Is de verhouding in een stage-tijd goed dan zal er dacht ik voor later ook een vriendschapsverhouding blijven, dus mentor op lange termijn.
Dat toekomstige predikanten zèlf tijdens hun studietijd met de praktijk kennis kunnen maken wordt m.i. wel eens wat vergeten. Zo is het mij nog nooit duidelijk waarom er zo weinig belangstelling is voor kerkelijke vergaderingen.
Evenals het belangrijk is voor „gewone” leden om eens een vergadering van de classis, particuliere synode of generale synode bij te wonen (men kan immers ook wel eens als afgevaardigde gekozen worden) evenzo is het ook, of zelfs nog belangrijker voor a.s. predikanten. ’t Is dacht ik ook een stukje opleiding.
De vraag: wie zal het levensonderhoud in zo’n half jaar betalen? zal natuurlijk beantwoord moeten worden. De gemeente die van de diensten gebruik maakt of de gezamenlijke kassen? O.B.? Laten de „rekenmeesters” onder ons daar eens over nadenken. En verder: zeg niet te vlug: weer wat nieuws, het ging toch altijd goed, want dan vergeet u dat steeds meer van een predikant gevraagd wordt en ook gevraagd zal worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1971
Ambtelijk Contact | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1971
Ambtelijk Contact | 12 Pagina's