Enkele punten uit de discussie
Er werden, naar aanleiding van het referaat, vele vragen gesteld. Een aantal hoofdpunten uit de discussie worden hier weergegeven:
1. Betekent kritiek op bijv. de bijbelles van de meester of de juffrouw in ’t bijzijn van de kinderen geen gezagsondermijning? Worden de kinderen daar misschien niet zelf de dupe van?
Wanneer we via onze kinderen horen dat er onbijbels gesproken of onchristelijk gehandeld wordt op school is het onze plicht daar serieus op in te gaan. Natuurlijk is het daarbij noodzakelijk na te gaan òf een en ander inderdaad zo gegaan is als de kinderen het vertellen. Contact met de betrokken docent is dan vereist. Onze kinderen mogen gerust merken dat we zulke zaken zo ernstig vinden dat we daar met hen èn met de mensen voor de klas over moeten en willen praten. Door dik en dun de meester of juf de hand boven het hoofd houden kan oneerlijk zijn en daardoor pedagogisch onjuist en onchristelijk.
Mocht blijken dat het kind de dupe wordt van wat door hem of haar thuis is verteld dan zal een ernstig gesprek met de docent en als dat niet helpt met het hoofd der school of de directeur en eventueel het bevoegd gezag de aangewezen weg zijn. Men is daar wel eens te bang voor! In laatste instantie doet men soms een beroep op de inspecteur.
2. De kennis van de Bijbel loopt sterk achteruit bij onze kinderen. Wat is de oorzaak en wat kunnen wij doen?
De bijbelles heeft op vele scholen niet meer dié plaats als vroeger. De goede gewoonte om elke morgen op de lagere school met een vertelling uit de Bijbel te beginnen wordt op meerdere christelijke scholen verlaten, helaas. Hierover moet men, als daar reden toe is, z’n ongerustheid uitspreken, bijv. op ouderavonden, ledenvergaderingen of tegenover het hoofd der school. U kunt het ook zelf nadrukkelijk aan de orde stellen door te verzoeken het leerplan op een ledenvergadering in bespreking te brengen. Voor een belangrijk deel doen onze kinderen ook hun bijbelkennis op door het regelmatig lezen van de Bijbel thuis. Gebeurt dat nog, of raakt dit ook al in onbruik? In vele gezinnen blijkt daar hoogstens één keer per dag tijd voor te zijn. Bij het voortgezet onderwijs moeten we vasthouden aan twee godsdienstlessen per week. Alleen in het tweede leerjaar kan dat werkelijk moeilijkheden opleveren; overigens is dat in de lessentabel in te passen. Spreek daarover en vraag om dit minimum als het tot minder dan twee lessen per klas is gereduceerd.
3. Hoe moeten we staan tegenover fusies, resp. samenwerking met niet-christelijke of katholieke scholen?
Bepalend moet zijn wat in de statuten is of wordt vastgelegd. Daar moet de principiële basis liggen waarop de school stoelt. Als in die statuten de handhaving van Bijbel en belijdenisgeschriften vastgelegd is voor het onderwijs en dit wordt door fusies of door samenwerking geen geweld aan gedaan kan men er zich moeilijk principieel tegen verklaren. Maar elke samenwerking die tot verzwakking van deze basis leidt moeten we afwijzen. Lees daarom eerst eens de statuten van de schoolvereniging waarvan u lid bent.
4. Wat moeten we aan bij benoemingen? Als we alleen iemand kunnen krijgen die een andere levensovertuiging heeft, moeten we die dan als onderwijzer of leraar benoemen?
In geen geval mag een bestuur m.i. iemand benoemen als docent die het niet met de in de statuten vastgelegde principiële basis van de school eens is. De verantwoordelijkheid van de besturen is hier groot. Niemand kan het bestuur dwingen on een bestaande vacature te vervullen door een docent te benoemen die niet achter het principe van de school staat. Liever vacatures bij ons christelijk onderwijs dan innerlijke afbraak door onverantwoorde benoemingen.
5. Wat zijn de diepere achtergronden van de achteruitgang bij het christelijk onderwijs?
Stellig moeten we die zoeken in het algemene kader van de verwereldlijking en verzakelijking van het leven, ook in eigen kring. Wordt het „dagelijks leven met de Here niet een schaars artikel?” Waar dat gevonden wordt is ook het besef van verantwoordelijkheid voor de opvoeding der kinderen levend. Dit moet leiden tot een actief meedoen en meedenken in het belang van het christelijk onderwijs. Maar juist in dit opzicht zuchten en bidden we om een „reveil”.
6. Hoe denkt de inleider over samenwerking met bijv. de vrijgemaakten?
De vrijgemaakte scholen onderscheiden zich, voorzover spreker bekend, gunstig. De leerlingen krijgen er een grondige kennis van de Bijbel mee en de christelijke sfeer op de scholen is zó dat velen van ons die zouden verkiezen boven wat op vele andere christelijke scholen te vinden is. Toch zal dit plaatselijk bezien moeten worden; een algemene regel is moeilijk te geven. De ervaringen van hen die hun kinderen naar vrijgemaakte scholen lieten gaan zijn over ’t algemeen goed. Nader contact is stellig gewenst. Jammer dat hier en daar dit contact door de vrijgemaakten zelf niet of nauwelijks gestimuleerd wordt: als christelijk gereformeerde mag je geen lid van hun schoolvereniging worden! En er zijn soms nog andere bezwaren.
7. Moet de kerk rechtstreeks invloed uitoefenen op het onderwijs?
In mijn inleiding heb ik allereerst gepleit voor indirecte beïnvloeding via de ouders. Die moeten opnieuw van hun verantwoordelijkheid doordrongen worden. Het kan echter noodzakelijk zijn dat de kerk, plaatselijk of landelijk, zijn stem laat horen: zie ook mijn aanhaling uit Woord en Kerk. Ik zou willen pleiten voor een deputaat-schap voor kerk en school dat in de brede zin van het woord zich met de onderhavige problematiek bezig houdt en richtlijnen en adviezen kan geven.
8. Kunnen we misschien beter werken als we proberen tot het stichten van nieuwe scholen te komen?
Niet het stichten van nieuwe scholen maar het opnieuw beleven van de waarden die ons in het christelijk onderwijs zijn gegeven, is onze eerste taak. Geen nieuwe structuren dus in de eerste plaats; daar echter waar hervorming en vernieuwing naar een echt christelijke school onmogelijk blijken kunnen de bezwaren zo groot worden dat het stichten van nieuwe scholen overwogen moet worden. Dit zal echter veelal pas verantwoord zijn als men alles heeft gedaan om de bestaande schoolverenigingen c.q. organisaties terug te roepen naar de ware christelijke opvoeding op basis van schrift en belijdenis. Algemene richtlijnen zijn hier moeilijk te geven daar de „deformatie” niet overal even ver is voortgeschreden.
9. In plaats van schoolverenigingen vinden we tegenwoordig vaak stichtingen, vooral ten gevolge van samenwerking. Hoe moeten we daar tegenover staan?
Door het functieverlies van de verenigingen is het verschil tussen een vereniging en een stichting als orgaan waarvan een school uitgaat veel kleiner geworden. Goed functionerende schoolverenigingen zijn stellig te verkiezen boven stichtingen. Men kan dan als ouders veel meer medeverantwoordelijkheid dragen en het onderwijs kritisch begeleiden. Helaas is van dat laatste nauwelijks meer sprake in vele gevallen.
10. Waarom doet De Wekker niet méér aan verantwoorde voorlichting voor onze jeugd; waarom wordt er zo weinig aandacht geschonken aan zaken van onderwijs en opvoeding in onze kerkelijke organen?
Het is noodzakelijk dat dit vanuit de kerken naar voren wordt gebracht. Wanneer men vanuit de kerkeraden op de noodzaak daarvan wijst zullen de redacties hier stellig plaats voor inruimen en mogelijk een bewust beleid in die richting gaan voeren. Het woord is hier ook eerst aan u, ouderlingen! Maar … er zou in dit opzicht veel meer gedaan moeten en kunnen worden.
11. Hoe denkt u over de moderne literatuur die men ook op christelijke scholen onze kinderen in handen geeft? Wat kunnen we doen? Moeten we bepaalde literatuur afwijzen of kritisch met de jonge mensen bespreken?
Er verschijnen tegenwoordig boeken die misschien wel literaire waarde bezitten maar die we onze jonge mensen liever niet in handen geven. Op christelijke scholen voor voortgezet onderwijs moet men het ook aandurven om neen te zeggen tegen bepaalde voortbrengselen van de hedendaagse „cultuur”. We behoeven die boeken althans niet zelf aan de orde te stellen door ze op de boekenlijst te plaatsen. Komen de leerlingen daarmee aan dan moet men een gesprek erover niet ontwijken, maar men heeft dan tegelijk de kans er op te wijzen dat wij als christen graag neen zeggen tegen sommige dingen van deze wereld, van deze tijd uit liefde tot onze Koning. Is het een juist standpunt wat we van allerlei kunst” uitingen kennis moeten nemen om ons standpunt te kunnen bepalen en in de ware christelijke vrijheid te kunnen staan? Ik vrees dat we onze kinderen, onze jonge mensen daarmee soms te vroeg aan gevaren blootstellen die groter zijn dan we denken. Het is trouwens de vraag of onze jeugd niet eerder „offer-bereid” is dan wij ouderen. Dit punt verdient verder doorgedacht te worden, het is zeer actueel en dan zeker niet alleen op het terrein van de literatuur.
12. De behoefte aan leerkrachten die uit overtuiging het christelijk onderwijs dienen is groot. Hoe kunnen we deze nood oplossen?
Inderdaad is dit een der grote problemen waarvoor we staan. De vraag is in hoeverre van huis uit het onderwijzer of leraar worden wordt gestimuleerd. Maar vooral klemt de vraag òf men dit dan ook doet uit liefde tot het chr. onderwijs, in die zin, dat het onze roeping kan zijn het christelijk onderwijs te gaan dienen. In dit opzicht kan ook direct aan de Ped. Academies gedacht worden. Klinkt onze stem ook nog daar door, of liggen die helemaal buiten ons gezichtsveld? Hoe functioneren daar de verenigingen nog? Worden allerlei vacatures soms bezet met mensen die niet van harte Christus willen dienen in het onderwijs omdat wij te horizontaal rekenen. Komen we als ouders, als kerkeraden, als besturen van schoolverenigingen nog met deze nood bij de Here terecht of werken we met noodverbanden?
Het bovenstaande is slechts een zeer beknopte weergave van wat in de bespreking naar voren kwam. Een aantal vragen moest blijven liggen. Misschien is er t.z.t. nog eens ruimte in Ambtelijk Contact om daarop in te gaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's