Bejaarden-pastoraat
De geref. predikant dr. C. Gilhuis vertelt in een artikel over Bejaarden-pastoraat - Trouw, 6 jan. 1969: - „Terwijl een zuster der gemeente, ergens in Nederland, onlangs hevig zat te zwoegen op een inleiding voor de vrouwenvereniging over het bejaardenvraagstuk, rolde een aan haar zorg toevertrouwde zesentachtigjarige tante de trap af.” Dr. Gilhuis: „Op gevaar af, dat er door het schrijven van dit artikel een bejaarde in mijn wijk langer dan nodig is op praktische pastorale zorg wacht, maar in de hoop, dat mede door dit artikel vele pastores aangespoord worden het pastoraat der bejaarden intenser te gaan beoefenen, voldoe ik aan het verzoek der redactie en schrijf over het bejaardenpastoraat”.
Met andere woorden: het moet gedáán worden. En ik heb nu niet alleen en zelfs niet allereerst de predikanten op het oog, maar in het kader van ons blad de andere ambtsdragers, en met name de ouderling. We mogen er dankbaar voor zijn, dat er de laatste jaren veel gedaan wordt aan bejaarden-zorg. Dat is — dacht ik — in diverse gemeenten goed op gang gekomen en met veel waardering van de kant van de oudste groep in de kerken: comité’s van zusters, die onder leiding van de kerkeraad of de diaconie periodiek bejaarden (en zieken) bezoeken, middagen voor bejaarden. bejaardentochten en leiding en steun bij huisvesting in bejaardencentra, ontvangst van een bandrecorder met de preek van zondag, enz.
Ik vraag mij wel af, of het bejaardenpastoráát met deze zorg gelijke tred houdt? Zowel wat de frequentie van de bezoeken aan dit deel van de gemeente betreft, als
— en dat is een zeer voornaam ding! — wat de kwaliteit van die ontmoetingen aangaat.
In onze kerken staat over het algemeen het pastoraat hoger genoteerd dan in de grotere kerkverbanden. De ambtsdragers staan in de regel dichter bij de gemeente. Toch is het goed en mogelijk ontdekkend
en beschamend, ook voor ons, te lezen wat in een conclusie staat van een enquêterapport, al weer enige jaren geleden opgesteld door het toenmalige Geref. Sociologisch Instituut, dat een onderzoek had ingesteld naar de bejaarde in de sfeer van kerk en geloof. „Kort en goed, het vrijwel eenparig gevoelen van de bejaarden, vooral in de stad, is, dat de kerk hen min of meer in de steek laat. En gezien hun situatie moet worden erkend, dat zij daarin volkomen gelijk hebben. Nooit of éénmaal per jaar de predikant te zien, en eenmaal per jaar of zelden de ouderlingen, is voor verreweg de meeste bejaarden, ook al zijn ze dan „gezond”, beslist veel te weinig. De kerk draagt hier de grote schuld aan de vereenzamingsgevoelens van vele bejaarden.”
Nogmaals — het zal in onze kerken in veel gevallen wat gunstiger liggen, maar wij zijn er ook nog niet. We zullen in het pastoraat aan de gemeente er al meer rekening mee moeten houden, dat een niet te verwaarlozen deel de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft en voorbij is. In 1900 bedroeg het aantal mensen van 65 jaar en ouder 6% van onze bevolking, in 1960 9,2%, terwijl de verhouding thans al niet meer 1 op 10 is. Doorgaans is in onze kerken het aantal bejaarden op het geheel van een gemeente nog hoger. Ik ben zelf predikant van een gemeente van ongeveer 600 zielen, waarop een aantal van ruim 100 leden van 65 jaar en ouder (mede door het feit, dat er op het territoir van de plaatselijke kerk een bejaardentehuis is, waarin met andere kerken ook de dochtergemeente ter plaatse participeert). Op dit aantal van 100 zijn er weer ruim 75 leden boven de 70 jaar. Hoe die regelmatig pastoraal te begeleiden, is een voortdurend probleem. Want de andere gemeenteleden zijn er ook nog! We komen langzamerhand in vele middelgrote en grote gemeenten voor de situatie te staan, dat we onze aandacht moeten geven aan de jeugd — en dat wordt gedaan: catechese, jeugdouderling(en) — en aan de vele bejaarden, maar dat een groot deel — de middenmoot zal ik nu maar zeggen; de groep zo tussen de 25 en 65 jaar — er pastoraal wat tussendoor schiet. Je kunt niet zeggen: maar die komen toch doorgaans in de kerk!, want bij gehuwden, gezinnen en alleenstaanden onder hen is een schreeuwende behoefte aan leiding en pastoraat, met name ook in allerlei ethische vragen. Met andere woorden: de overigens nódige aandacht aan jeugd enerzijds en bejaarden anderzijds brengt in veel gevallen de aandacht voor deze belangrijke categorie in de verdrukking. Dat is de grote moeilijkheid in het evenwicht, dat er moet zijn in het pastoraal verzorgen van heel de gemeente. Elke predikant die zijn pastoraat serieus wil doen, zit daar telkens weer mee.
Het is waar, wat bovengenoemd rapport stelde: „Geen predikant, kan zich verontschuldigen voor het niet bezoeken van bejaarden en zieken door te wijzen op het vele andere werk. Hij mag zich daar eenvoudig niet bij neerleggen, dat moet veranderen.” De vraag is nu; hoe?
Juist hierin hebben de ouderlingen een belangrijke taak. Een ouderling-wijk zal daarom beslist niet groter dan 25 à 30 adressen moeten tellen. In Hilversum hebben we 8 wijken van gemiddeld 30 adressen. Eén ouderling is gedurende zijn hele ambtstermijn verantwoordelijk voor zijn eigen wijk en kàn assistentie krijgen van elk jaar weer een andere ouderling. Hij kan onder normale omstandigheden in een jaar alle leden een bezoek gebracht hebben, en — en dat is van enorm belang — hij heeft de tijd om bijzondere en veelvuldiger aandacht te besteden aan bepaalde gezinnen en vooral ook aan de bejaarden. Zo wordt hij de geestelijke vertrouwensman.
In gemeenten met veel bejaarden is ook te overwegen — wat hier en daar al geëffectueerd wordt — om een bejaardenouderling te benoemen. Waarom wel een jeugdouderling of zelfs meer dan één en niet een ouderling voor het groeiend aantal oude leden? Mogelijk ’n ouderling in de leeftijd van de bejaarden zelf, die de zorgen en het leven van het bejaard-zijn zelf kent en onderkent. Maar ook een daarvoor geschikte jongere broeder kan hiervoor worden gekozen. Ik denk ook nog aan een andere mogelijkheid. Zou het niet goed kunnen werken om — wanneer men een leeftijdsgrens gesteld heeft voor verkiesbaarheid tot het ambt — broeders, die als ouderling gediend hebben en nu niet meer verkiesbaar zijn en toch nog capabel zijn voor pastoraal werk, dezen in te schakelen als soort bijstanden voor de predikant in het bejaarden-pastoraat? Wanneer de predikant een kring van zulke helpers om zich heeft en hen instrueert en soms bij elkaar roept tot bezinning en overleg, kan dat naar twee kanten goed werken, nl. voor de bejaarden èn voor henzelf: zij vullen hun vrij gekomen tijd op een uiterst zinvolle wijze. Wellicht is deze vorm nog wenselijker dan die van een bejaardenouderling, omdat deze wel de handen al te vol krijgt, wil hij alleen intensief de oude leden bezoeken. Maar ieder moet zien, wat in eigen gemeente het meest wenselijk is. In elk geval zal het een of het ander het evenwicht kunnen bevorderen, dat het pastoraat aan de héle gemeente van de kant van de prediking dient te kenmerken.
Ik wil in een tweede artikel ingaan op de kwalitatieve kant van het bejaardenpastoraat — de inhoud van de gesprekken, enz.
Tenslotte nog iets over de verhouding van het oude deel van de gemeente tot het geheel en omgekeerd.
Teveel overheerst de gedachte, dat de bejaarden verzòrgd moeten worden, dat het een passieve groep is, die niet meer mee „doet”. Van velen onder hen zal dat waar zijn. Maar er zijn door de stijging van de leeftijd nog zo heel veel bejaarden die een positieve daadwerkelijke inbreng kunnen geven tot de opbouw van de plaatselijke gemeente.
J. C. Sikkel heeft er destijds al met klem op gewezen, dat we zelfs de hulpbehoevende bejaarden moeten blijven benaderen als volwaardige mensen, beelddragers Gods, tot alle goed werk toegerust. Te weinig gebeurt het b.v., dat een bejaarde die daartoe in staat is, gevraagd wordt eens op een contactavond van gemeenteleden te spreken en een discussie los te krijgen over — zeg maar: — hoe ik het leven zag en zie. Wat kunnen wijze ouden veel wijsheid, moed en perspectief tonen voor de nieuwe generaties. Bejaarde christenen zijn Nebogangers. Zij zien meer van Kanaan dan zij, die nog aan de voet van de Nebo staan, in de woestijn. Ik wil en kan natuurlijk niet generaliseren. Maar ik denk in dit verband aan een woord van Paulus, die aan de kerk van Rome schrijft, dat hij komen zal om het geloofsleven van de gemeente te versterken, maar ook „om onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij.” Er is terecht op gewezen, dat het woordje „elkaar” in het Nieuwe Testament een opvallende plaats inneemt. Ik zou haast willen zeggen: de geloofsreserve van verschillende ouden wordt te weinig benut.
Een ander aspect van de betekenis van bejaarden in de gemeente — er zou meer te noemen zijn — is hun waarde voor het evangelisatiewerk onder hun leeftijdgenoten. Onder vitale bejaarden zullen voortreffelijke medewerkers en adviseurs te vinden zijn voor het werk onder buitenkerkelijke bejaarden. Het gaat om mobilisering van ook oude, maar nog vitale krachten, tot zegen van de gemeente.
Dat neemt niet weg, dat ook de gemeente, die nog in de kracht van het leven staat, haar verhouding tot de ouderen goed moet blijven zien en beleven. Niet alleen in begrip, liefde, steun, bereidheid, enz., maar vooral ook met het oog op de tijd, dat die generaties zelf bejaard zullen heten. We horen vandaag veel spreken over de futurologie, de leer die zich bezig houdt met het leven in het jaar 2000 en in het algemeen de toekomst. Als kerkleden zullen we niet slechts moeten studeren op de vraag, hoe de kerk in haar geheel zich zal moeten opstellen in de toekomst en tegenover de vragen, die dan zullen spelen, maar de gemeente in de kracht van het leven moet nu al opgevoed worden tot christelijk ouder worden. Iemand heeft eens heel terecht gezegd: reeds tijdens het leven geldt de opdracht te leren overlijden. Zei Jezus niet tot Petrus al in de kràcht van zijn leven: Toen gij jonger waart, omgorddet gij uzelf, en gingt waar gij wildet, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en brengen waar gij niet wilt? En is de fijnzinnige tekening van de oude dagen, van de kwade dagen in Prediker 12 juist niet gegeven aan de jeugd? Gedenk uw Schepper, voordat …
De voortdurende overweging van de noodzaak van een blijvende en geïntensiveerde harmonie tussen bejaarden en het overige deel van de gemeente maakt het bejaardenpastoraat uiterst zinvol en boeiend.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1969
Ambtelijk Contact | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1969
Ambtelijk Contact | 12 Pagina's