Contra-memorie in zake het Amsterdamsch conflict - pagina 127
OPENBAAR SCHRIJVEN.
12'
„gehandeld hebben tegen bepalingen van arthet Reglement v. Kerkelijk Opzicht en Tucht.'' Dat artikel is het algemeene „aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten en inzonderheid leeraren, o\iderlingen, diakenen en andere leden van kerkelijke besturen ter zake ia) van onchristelijken wandel, ió) van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk, art. 27 van het Reglement op het Examen, (c) van verstoring van orde en rust, {d) van verzuim of vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen." Het feit is de in eene vergadering van den Kerkeraad uitgebrachte stem voor in plaats van tegen; en zonder gansch onredelijk spraakgebruik zou hier dus van niets anders sprake kunnen zijn dan van misdrijf in de uitoefening der bediening van Kerkeraadslid en wel niet van verzuim, want de aanklacht is juist van te veel te hebben gedaan, maar van vergrijp. Nochtans, wanneer men zelfs zoover aan het Provinciaal bestuur tegemoet komt; wanneer men onderstelt, dat, schoon het zich vaag en onbestemd heeft uitgedrukt, de bedoeling toch geen andere wezen kan, dan dat de leden van den Kerkeraad, die bij de bewuste stemming voor hebben gezegd, zich daardoor in de uitoefening hunner betrekking hebben vergrepen, zoo blijft toch nog altoos de uitdrukking der overtreding bij name ontbreken want, daar men zich veigrijpen kan op allerlei wijze, behoorde te zijn aangegeven, waarin' dat vergrijp had bestaan, welk reglementair voorschrift daardoor was overtreden, of welke verkeerdheid daardoor was begaan. In het algemeen toch zal stemmen naar zijne overtuiging in eene ordelijke vergadering de plicht zijn van de aanwezige leden en niet een vergrijp in de uitoefening van hun lidmaatschap. Het kwaad zou moeten bedreven zijn, niet door het stemmen over de bedoelde wijzigingen, want dan hadden ook de tegenstemmers hetzelfde gedaan, maar door het voor stemmen. Kan dat ooit een vergrijp wezen V Het is denkbaar, dat een voorstel van dien aard is dat het niet in stemming mag worden gebracht, en hij, die de leiding der- vergadering heeft, door het in omvraag te brengen eene verkeerdheid begaat: maar de leden die verplicht worden óf voor óf tegen te zeggen, kunnen deswege nooit worden bemoei,lijkt; te minder, daar niet de stem over de prealabele quaestie, maar alleen die over de eindbeslissing door het Prov. bestuur wordt geïncrimineerd. Nam men het tegendeel aan, het zou met alle vrijheid van beraadslagen en stemmen gedaan wezen, en niemand zou zitting willen nemen in een college, waarin hij stemmen moest, jijelegde feit als
B
al.
2
van
:
;
:
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's