....die geleden heeft....
Het zal u ongetwijfeld wel eens opgevallen zijn, dat de Apostolische Geloofsbelijdenis hier een grote sprong maakt. Na over de geboorte van Jezus gesproken te hebben, volgt er: "die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle". Over het leven van Jezus wordt met geen woord gerept, terwijl het lijden en sterven juist uitvoerige aandacht ontvangt.
Waarom heeft men dat zo gedaan? Waarom wordt hier met volkomen voorbijgaan van Jezus' leven alleen over Zijn lijden en sterven gesproken? Calvijn zegt in zijn Catechismus, dat de Geloofsbelijdenis alleen spreekt over datgene wat tot het eigenlijke wezen van de verlossing behoort. Barth heeft, toen hij in 1935 in Utrecht "de twaalf artikelen" behandelde, op dit antwoord van Calvijn nogal stevige kritiek geoefen.-* en daar "de Heidelberger" tegenover gesteld, waarin gezegd wordt dat Christus "heel Zijn leven" geleden heeft.
Nu zou men inderdaad héél Jezus' leven als één grote lijdensweg kunnen zien. Wat in Jesaja 53 over "de Knecht des Heren" geschreven staat: "Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten en vertrouwd met ziekte ", is ten volle van toepassing op Jezus. De opstellers van de Catechismus konden dus de woorden "die geleden heeft" terecht op heel Zijn leven betrekken.
Toch meen ik, dat het in de Geloofsbelijdenis zo niet wordt bedoeld. Wanneer daar over het lijden van Christus gesproken wordt, ziet dat niet op het lijden waarmee heel Jezus' leven getypeerd kan worden, maar speciaal op dèt lijden dat Hij als een door Hem te vervullen opdracht aangekondigd heeft, nadat Petrus de belijdenis uitgesproken had: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God" (Matth. 16 : 21). Dat is in elk geval de duidelijke bedoeling geweest van "de Geloofsbelijdenis van de gemeente van Rome", de voorloper van het Apostolicum. De woorden: "die geleden heeft" kwamen daar nog niet in voor. Die zijn pas later toegevoegd. Op de woorden: "die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria" volgde meteen: "....die gekruisigd is onder Pontius Pilatus". Welnu, men kan wel zeggen dat Jezus gedurende Zijn ganse leven "geleden" heeft, maar niet dat Hij Zijn hele leven "gekruisigd is geweest onder Pontius Pilatus".
Het lijden waarover in de Geloofsbelijdenis gesproken wordt, ziet dus heel duidelijk op het lijden aan het eind van Jezus' leven. Dat lijden wordt in de evangeliën uitvoerig beschreven. Dat lijden staat in de prediking der apostelen centraal. Daarop ziet Jezus, als Hij zelf over "Zijn lijden" spreekt (Luc. 22 : 15).
Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het leven van Jezus voor onze verlossing van geen betekenis is geweest. Dat wist Calvijn ook wel. Leest u het maar in hoofdstuk XVI van het tweede boek van zijn Institutie. Maar hoe we het ook keren of wenden — er wordt in de Belijdenis evenals in de prediking van het Nieuwe Testament wel een bijzonder accent gelegd op het lijden en de kruisdood van Christus.
Het leven van Jezus èn Zijn lijden en sterven zijn overigens onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als na de Hemelvaartsdag een apostel gekozen moet worden in de plaats van Judas, wordt daarbij als voorwaarde gesteld dat het iemand zal zijn, die vanaf het begin tot het einde met de andere discipelen Jezus heeft gevolgd (Hand. 1 : 21,22). Alleen wie Jezus "gevolgd" heeft ...., wie Zijn prediking gehoord heeft en getuige is geweest van Zijn daden ..., wie Zijn heerlijkheid heeft aanschouwd en erkend heeft, dat Hij "een profeet was, machtig in werk en woord voor God en al het volk", zal op de rechte wijze kunnen getuigen van wat er uiteindelijk aan Hem is geschied. Het gaat bij het lijden en sterven van Jezus immers niet om het tragische levenseinde van een edel mens, maar om de verwerping van Hem die van Godswege gekomen was — nog sterker: in wie God gekomen was — om Israël en de wereld te zegenen en te verlossen. Dat maakt het lijden van Jezus zo vreselijk. En tegelijk zo vertroostend.
Er zitten aan het lijden van Jezus namelijk twee kanten. Er is een naar ons toegekeerde, voor ons zichtbare zijde: dat de leden van het Sanhedrin Jezus, alleen op grond van Zijn belijdenis, ter dood veroordeeld hebben ; dat Pilatus, ondanks de herhaalde betuiging van Jezus' onschuld. Hem toch heeft laten geselen en uiteindelijk zelfs het doodvonnis heeft ondertekend ; en dat de mensen Jezus hebben laten vallen, omdat zij de man van de revolutionaire daad verkozen boven de Rabbi die binnen bepaalde grenzen de keizer geven wilde wat des keizers is ...., dat zijn allemaal dingen geweest, die iedereen heeft kunnen zien, en waar ieder zijn eigen gedachten over kon en kan hebben. Dat is de ene kant, maar er is ook een andere kant. Er is niet alleen een handelen van de mensen, maar gelijk ermee en dwars erdoor heen is er ook een handelen van God, die wat de mensen doen in Zijn dienst neemt. Dat is de binnenkant der dingen. die voor ons verborgen is; de diepere werkelijkheid, die wij niet kunnen zien; waar we alleen inzicht in ontvangen, wanneer onze ogen ervoor geopend worden; en waarvan we dan — alleen — in het geloof kunnen getuigen: dit namelijk, dat al dat vreselijke, dat er met Jezus gebeurd is....; alles wat wij, mensen. Hem aangedaan hebben, tóch niet omgegaan is buiten Gods Raad; ja, de vervulling is van wat God bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt had. Petrus heeft hiervan gesproken, toen hij, vervuld van de Heilige Geest, het evangelie van de gekruisigde en opgewekte Christus verkondigde (Hand. 2 : 23; 3 : 13—19).
Ook over deze van ons afgekeerde en voor ons verborgen zijde van Jezus' lijden getuigen de evangeliën. Wanneer we de betekenis van het lijden van Christus willen verstaan, zullen we daarom aandachtig moeten luisteren naar wat de evangelisten ons prediken.
De evangeliën laten ons zien, dat er in het lijden van Jezus iets is, wat dat lijden principieel anders maakt dan welk lijden ook, dat hier op aarde geleden is of geleden wordt. Het is een lijden van geheel eigen aard. Er ligt in dit lijden een huiveringwekkende diepte, die we, zonder ze te kunnen peilen, alleen maar kunnen aanduiden met uitdrukkingen als: overgegeven worden in de macht van de boze; geslagen worden door God; wegzinken in de duisternis.
In de opperzaal zegt Jezus tot Judas: "De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt". En dan volgt het aangrijpende: "Het ware voor die mens goed, als hij niet geboren was"(Marc. 14 : 21). Op de weg naar Gethsemane zegt Jezus tot de discipelen: "Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht ....", en dan herinnert Hij aan dat donkere, geheimzinnige woord uit de profetieën van Zacharia: "Ik zal de Herder slaan .... en de schapen der kudde zullen verstrooid worden" (Matth. 26 : 31). En tot de overpriesters en de hoofdlieden van de tempel zegt Jezus bij Zijn gevangenneming: "Dit is uw ure .... en de macht der duisternis" (Luc. 22 : 53).
De afgrondelijke diepte van het lijden wordt vooral duidelijk uit de woorden, waarmee Mattheüs en Marcus het sterven van Jezus beschrijven: "Toen het zesde uur aangebroken was, kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. En op het negende uur riep Jezus met luider stem en gaf de geest" (Matth. 27 : 45-50; Mare. 15 : 33-37).
De bijzondere, voor ons onbegrijpelijke zwaarte van het lijden blijkt ook uit de angst, waarmee de Heiland tegen het dragen van deze last heeft opgezien. Die huiver voor het lijden blijkt uit verschillende woorden van Jezus. Ik denk aan de bekende uitspraak uit het evangelie van Lucas: "Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe beklemt het Mij totdat het volbracht is" (Luc. 12 : 50); en aan het andere, door Johannes overgeleverde woord, dat Jezus na de aankondiging van het lijden gesproken heeft: "Nu is Mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure?" (Joh. 12 : 27). De angst voor dit lijden blijkt natuurlijk bovenal uit wat de evangelisten vertellen over Jezus' strijd in de hof Gethsemane (Matth. 26 : 36-46; Mare. 14 : 32-42; Luc. 22 : 39-46). Uit de evangeliën blijkt duidelijk, dat de Here Jezus het lijden — dit lijden — gezien en aanvaard heeft als een Hem door de Vader gegeven opdracht. Vanaf de eerste lijdensaankondiging heeft Jezus gezegd, dat Hij naar Jeruzalem móést gaan om veel te lijden van de overpriesters en de oudsten van het volk. Dat móést (Mare. 8:31). Zo was het Gods wil. In Gethsémane heeft Jezus gebeden: "Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede" (Mare. 14 : 36).
Jezus kende deze wil uit de Heilige Schrift. Daarop heeft Hij Zich dan ook telkens weer beroepen als Hij over het lijden sprak. Zo tot Judas: "De Zoon des mensen gaat heen gelijk van Hem geschreven staat ...." (Mare. 14 : 21). Op de weg naar de Olijfberg zegt Jezus: "Gij zult allen aanstoot aan Mij nemen, want er staat geschreven ...." (Mare. 14 : 27). En bij de gevangenneming: "De Schriften moeten in vervulling gaan ...." (Mare. 14 : 49).
De Here Jezus heeft het lijden aanvaard als de opdracht, waartoe Hij van Godswege geroepen was. We mogen het echter ook andersom zeggen: God heeft Jezus tot dit werk geroepen; ja, voor dit werk gegeven. Zoals Abraham met zijn zoon naar de Moria ging — het is al een oeroude vergelijking — zo heeft God Jezus a.h.w. naar Golgotha geleid.
Toen Jezus Zich liet dopen en daarmee de eerste schrede zette op de weg naar het kruis, hoorde Hij een stem uit de hemel: "Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb" (Matth. 3 : 17). Toen Mozes en Elia op de berg der verheerlijking aan Jezus verschenen ..., Hem de uitgang toonden, die Hij te Jeruzalem volbrengen zou ...., en Jezus deze weg aanvaardde, klonk opnieuw die stem: "Deze is Mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem" (Luc. 9 : 35). Toen Jezus na de aankondiging van het lijden in diepe ontroering bad: "Vader, verheerlijk Uw naam", klonk het antwoord: "Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken" (Joh. 12 : 28). Aan het einde van Zijn gebedsstrijd in Gethsémane waarin Jezus vroeg om wegneming van de drinkbeker, heeft Hij tot de Vader gezegd: "... Uw wil geschiede".
Jezus heeft de lijdensbeker uit Gods hand aanvaard. Als Hij Zich gevangen geeft en al het verschrikkelijke over Zich komen laat dat over Hem gekomen is, drinkt Hij de drinkbeker die de Vader Hem gegeven heeft. Als Hij op Golgotha "Zijn ziel uitstort in de dood", geschiedt daarmee de wil van God. Dan wordt daarin de naam van God verheerlijkt, de liefde van God geopenbaard. Het kruis is de openbaring van Gods liefde (Joh. 3 : 16; Rom. 5 : 8).
En wij mensen, voor wie dit alles is geschied ..., wij hebben het niet in de gaten gehad. Wij hebben er zelfs niet van willen weten. Dat zeggen de evangeliën ons ook heel duidelijk.
Toen Jezus in de synagoge van Kapernaum op Zijn lijden zinspeelde, liet de grote massa Hem alleen staan (Joh. 6 : 66). Het spreken over Zijn lijden stuitte bij de discipelen op grote weerstand. Zelfs op de laatste avond hadden zij nog geen begrip van wat er gebeuren ging en zich reeds voor hun ogen begon te voltrekken. Toen Judas heenging om het donkere plan te volvoeren dat de duivel hem in het hart gegeven had, meen- 178den zij dat hij als penningmeester nog iets bijzonders te doen had (Joh. 13 : 29). In de hof vallen Petrus en Jacobus en Johannes in slaap ondanks Jezus' herhaalde, dringende verzoek om met Hem te waken. Bij de gevangenneming laten alle discipelen Jezus in de steek. En de voorman van de kring verloochent de Meester driemaal, terwijl Deze voor de hogepriester en de joodse Raad de belijdenis van Petrus staande houdt. Toen Jezus op de weg naar Golgotha dreigde te bezwijken, moest een vreemdeling gedwongen worden om het kruis achter Jezus te dragen. Als Jezus aan het kruis hangt en de taak die de Vader Hem gegeven had vervult, wordt Hij door de overpriesters en het volk gehoond. Zelfs als Hij uit de diepste nood tot God roept, worden Zijn woorden nog verdraaid en bespottelijk gemaakt (Mare. 15 : 36).
Toen Jezus op Golgotha stierf, was er niemand die de zin van wat er gebeurd was begreep. De mensen stonden erbij en zagen het aan. Straks keren ze naar de stad terug, slaande op hun borst. Maar wat er in werkelijkheid gebeurd was, beseffen ze niet. De discipelen zijn volslagen gedesillusioneerd. "Wij hadden gehoopt, dat Deze het was, die Israël verlossen zou", zegt één van hen later tot een onbekende vreemdeling. "Dat hadden we gehoopt, maar we hebben ons blijkbaar vergist."
Zo zijn de mensen, voor wie Jezus geleden heeft. Aan deze mensen heeft God Zijn liefde bewezen (Rom. 5:8).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1986
Kerkblaadje | 8 Pagina's