Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het verband tussen Rechtvaardiging en Heiliging,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het verband tussen Rechtvaardiging en Heiliging,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg. Maar als onze Catechismus in antw. 114 spreekt van de „allerheiligsten", die, zolang zij in dit leven zijn, slechts een klein beginsel dezer gehoorzaamheid hebben (doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Oods beginnen te leven) .... wijst dit toch niet heen naar een z. g. „trapsgewijze heiligmaking" ? Dat de één wat heiliger is dan de ander? Terecht spreekt Kohlbrugge hier van „een duivelse leer", wanneer gesteld wordt, dat een christen de volmaaktheid langs zekere trappen bereikt (zie Bevestigende Vragen en Antw. vr. 114). En Dr J. C. S. Locher tekent in zijn „Toelichting en Verweer" (blz. 103) hierbij aan, dat juist in de belijdenis der Remonstranten het meest van „trappen" gesproken wordt (H. 11 bij 't geloof; H. 18 bij de classificatie der rechtvaardigen), terwijl hij reeds herinnerd had aan het woord uit Briefwisseling blz. 32 : „In eigen ogen worden wij hoe langer hoe onheiliger, gelijk ook Calvijn zegt: Hij is het verste gevorderd, die het meest geleerd heeft een mishagen in zichzelven te hebben" (Inst. 111, 3, 20). Neen, onze Heidelberger wil van „trappen" niet

weten. Hoort men dan niet de humor in antw. 114, waarmede de hele Roomse opvatting van minder- of meer heilig (zodat sommigen „heiligverklaard" worden !) de deur uit gegooid wordt? /4//^A"heiligsten, die slechts een klein beginsel hebben ....

Hier wreekt zich ook die uitgang van het woord „htiWgmaking": alsof een mens iets „gemaakt" zou worden om dit te zijn in zichzelf. Wij zijn alleen heilig in Christus, wijl in Hem ook bevrijd van de smet en de macht der zonde !

In zijn „De Vleeschwording des Woords" (blz. 113 e. v.) stelt Dr A. Kuyper den leerlingen van Dr Kohlbrugge de vraag, „of de heiligmaking, die voor ons in Christus Jezus is, al dan niet ook een hebbelijkheid in de wedergeborenen werkt, en waaromtrent zij gezegd worden te leren, dat een kind van God na zijn wedergeboorte en bekering in niets verschilt van den verworpene, dan alleen daardoor, dat er een voorwerpelijke heiligmaking voor hem, buiten hem, in Christus gereed ligt".

Er moet toch iets veranderd zijn als een mens tot God bekeerd is ? Da Costa schreef dan ook aan Kohlbrugge: „Die in Christus tot rechtvaardiging gelooft, wordt ook daardoor zelve een nieuw schepsel".

Doch zonder meer is dat onjuist, wijl ten hoogste een halve waarheid. Als „heiligmaking" toch alleen maar betekende „iets te moeten worden", dan zouden Gods kinderen weer „onder de Wet" gebracht zijn. Vandaar, dat hij ten antwoord kreeg : „Gij schrijft... hij wordt... de Schrift zegt: HIJ IS HET, — hij is het (Zie II Cor. 5:17: Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden !)". En dan verder (vergun mij nogmaals een breed citaat uit Briefwisseling blz. 32, 33): „Hij is een nieuw mens naar de geest", zegt gij. De Schrift zegt: Hij is het geheel, II Cor. 5 : 17, naar geest, ziel en lichaam. Zie Cat. antw. 1. Daarom zegtPaulus: „Ik doe de zonde niet, maar de zonde, die in mij woont", Rom. 7 : 17. Vandaar: dengene, die uit Hem geboren is, I Joh. 5:1 — I Joh. 3 : Q (dat I Joh. 1 : 8 niet wederspreekt).

Iets anders is het vernieuwd worden naar de geest des gemoeds, — de onwedergeborene wordt wedergeboren, en heeft nu den nieuwen mens aangetrokken (Col. 3 : 10), is een heilige, een kind Gods. De oude mens is de erfzonde en de verdorvenheid der gehele natuur, die in den mens allerlei zonden hervoorbrengt, zijnde in hem als een wortel dier zonde, waaruit de zonde als een opwellend water uitspringt, hoewel ze nochtans den kinderen Oods niet tot verdoemenis wordt toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt, — hoewel niet om in de zonden gerust te slapen (zie ook Ned. Geloofsbelijdenis art. XV), hoewel dit bij een kind Gods ver komen kan, zoals bij David, het kind uit Bathseba was reeds geboren, toen Nathan tot hem was gekomen, gelijk er uitdrukkelijk bij staat in Psalm 51 (11 Sam. 12 : 14, 15). — Uw onderscheiding van nieuwen mtns naar de geest,

ouden mens naar den vlese is onbijbels. Wandelen naar de geest is wandelen in den gelove (Rom. 8 : 1). Naar den vlese is: naar de Wet, naarde werken der Wet (Rom. 4 : 1 en 2 ; Gal. 3 : 2 en 3; Rom. 9:8; Gal. 4 : 2 en 9) en naar alles wat daaruit hervoorkomt. — Rom. 7 : 7 en 8; Gal. 5 : 17 geeft duidelijk te kennen, dat oude mens en vlees hetzelfde zeggen, de zin gewijzigd naar het onderwerp, waarover gehandeld wordt.

Nieuw beginsel kent de Schrift niet, wel nieuw schepsel, het gaat hier om de persoon; het is: ik, gij, wij zijn een nieuw schepsel. Wij zijn Zijn maaksel, — niet: Zijn maaksel is in ons, Ef. 2 : 10. Alleen de onbekeerde heeft geen ouden mens, omdat hij geen nieuwe is, den Geest niet heeft, Brief van Judas vs 19. „Die nieuwe mens, dat nieuw beginsel, ziedaar den Christus in ons", schrijft gij. Onschriftmatig, en daarom verwerpelijk ! De nieuwe mens is niet Christus in ons, maar naar de nieuwe geboorte zijn wij Oods maaksel, schepsel in Christus, Ef. 2 : 10, en niet Christus het maaksel of schepsel in ons (II Cor. 5 : 17; Gal. 3 : 2ö—28). De Heilige Geest wederbaart en vernieuwt ons geheel. Wij zijn vernieuwd, de persoon is vernieuwd, niet een deel van ons. Daarom zijn wij Tempelen des Oeestes, geheel met ziel en lichaam {I Cor. 6:19,20). De Geest des Heeren maakt de vernieuwden al heerlijker naar den beelde Christi (11 Cor. 3 :-18).

De nieuwe mens wordt vernieuwd naar het evenbeeld Desgenen, die hem geschapen heeft (Col. 3 : 10). Was nu die nieuwe mens : Christus in ons, dan was Christus een schepsel, hetwelk een godslastering zou zijn. Wij als wedergeborenen en vernieuwden zijn door den Geest des Heeren,

welken Hij ons gegeven heeft, door het geloof verenigd met Christus, zijn zó in Hem, gelijk ook Hij in ons, en weten daarin, dat wij ook in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft (1 Joh. 4 : 13) Dat in-zijn is een Geestesvereniging des Zoons en des Vaders door den Zoon met ons, en van on» door den Geest en het geloof met den Vader en den Zoon, onze gemeenschap met den Vader en Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1 : 3), en inwoning des Zoons en des Vaders in ons. Gij ziet dus, dat de nieuwe mens niet is de Christus in ons, maar dat de nieuwe mens met Christus verenigd is door den gelove, en dat Christus in den nieuwen mens woont, niet „de nieuwe mens in ons" is; anders ook waren wij, vernieuwden, Christus Zelve; daarom vervalt gij zelf in een dwaling, welke gij mij, zeer ontijdig, te binnen brengt, als welke iic had, vóór ik tot den Heere bekeerd was".... Tot zover het citaat.

Er verandert dus wel degelijk „iets" in het leven van wie in Christus geheiligd wordt; die „heeft afgelegd, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding" (Ef. 4 : 22 naar de Griekse vertaling; zie ook Col. 3 : Qb. Leer des Heils antw. 313 ; terwijl antw. 310 de vruchten der bekering uitdrukkelijk noemt). Alleen wie leeft uit dit „gestorven zijn in Christus" (Rom. 6, hetgeen ons in de Heilige Doop verzegeld is), kent de strijd tegen alle ongerechtigheid (Rom. 6 : 12—14); juist omdat hij zich weet onderde genade en niet meer onder de Wet (vs 14).

Vandaar Kohlbrugge's vertaling van de Griekse imperativus aoristi: „Hebt gedood uw leden, die op aarde zijn" (zie Dr G. Oorthuys, „Kruispunten op den weg der Kerk", pag. 190; ook Loos, pag. 163 e.v.), d. i. aanvaard het volbrachte werk van Christus in geloof. Deze paraenese (waarschuwing) dringt om te leven uit genade en brengt niet weer „onder de wet". (Slot volgt).


Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

Kerkblaadje | 8 Pagina's

Het verband tussen Rechtvaardiging en Heiliging,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

Kerkblaadje | 8 Pagina's