Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Han onze Lezers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Han onze Lezers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. Jesaia 53, vs. 8.

Aanschouw, o gevangene Sions! die terneergedrukt en beangstigd zijt door de vijanden uwer zahgheid, uwer vrijheid in Christus; die deelgenoot zijt aan de klacht des dichters: „De banden des doods hadden mij omvangen, de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis" (Ps. 116, VS. 3); aanschouw den onwankelbaren grond uwer rust in uwen Redder, Wiens Naam is Immanuël, God met ons. Deze kent al uwe angsten en nooden, want Hij Zelf heeft de bitterheid, den last, de kwelHng er van door en door gevoeld, toen Hij, in ons vleesch zijnde, in alle dingen is verzocht geweest en geleden heeft. O, wie begrijpt het lijden des Heilands, waarvan de

Messiasklacht o. a. in Psalm 69, vs. 1—4 zoo treffend getuigt. Neen, van Zijn angst en lijden, geheel éénig, kunnen wij ons geen recht begrip vormen. Zonde, dood en hel, alle aan Gods Koninkrijk vijandige machten stormden op Hem los; onze vloek, onze verdoemenis kwam op Hem, op Wien de Heere onzer aller ongerechtigheid deed aanloopen. Den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijk geslacht heeft Hij gedragen, Hij, Die, geen zonde gekend hebbende, door God zonde is gemaakt voor ons. Die een vloek voor ons is geworden. Alles wat ons rechtvaardiglijk aanklaagt voor het gericht Gods, werd tegen Hem ingebracht, waar Hij Zich ten Borg voor ons schuldigen gesteld had. (Heid. Catech. Zond. 15; 2 Cor. 5, VS. 21; Jes. 53, vs. 6; Gal. 3, vs. 13.) Zoo was Hij dan niet om eigene zonde en schuld, niet ten behoeve van Zichzelven in den angst en het gericht, maar om onzentvvil, in onze plaats, ten behoeve van ons, die door onzen vermetelen afval van God ons tot zondaren gemaakt, in den dood en de verdoemenis gestoit hadden (1 Petr. 3, vs. 18; Rom. 4, vs. 25a; Rom. 5, vs. 12). In Zijn „Zich in angst bevinden, en staan in het gericht Gods," diende Hij alzoo ons. Hij, Die een Zoon des menschen wilde zijn, gekomen niet om gediend te worden, maar om te dienen en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen (Mare. 10, VS. 45). Maar omdat Hij in den angst en het gericht, waarin Hij Zich in onze plaats bevond, bleef hopende op Zijnen God (Psalm 69, VS. 4); in de uiterste verlatenheid, waarin Hij was om onzentwil, terwijl al het zichtbare Hem tegen was en Hij als een machtelooze gebonden aan het kruishout hing, vasthield aan den Onzienlijke, Die Hem van den dood kon verlossen (Hebr. 5, VS. 7), heeft geen dood noch hel Hem overmocht, maar in Zijnen dood heeft Hij te niet gedaan dengene, die het geweld des doods had, n.1. den duivel (Hebr. 2, vs. 14). Alzoo is der oude slang de kop

Alzoo is der oude slang de kop vermorzeld, juist toen deze den Heere Christus — het Zaad der vrouw — de verzenen vermorzelde en meende overwonnen te hebben; zoo werd vervuld, wat God de Heere in de Paradijsbelofte (Gen. 3, vs. 15) gesproken had. „Het is volbracht", de duivel is ter hel verwezen, de gemeente Gods tot eeuwige heerlijkheid verlost. En op het woord des stervenden Heilands: „Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen geest," is Hij uit den angst en het gericht weggenomen, d. i. opgenomen in heerlijkheid. Zie nu den toegang tot het eeuwig Paradijs in Hem wijd geopend voor ieder, die in den angst zijner ziel vanwege al de vijanden zijner zahgheid uit diepte van ellende opzucht: „O God, verlos mij uit allen nood; voor ieder, die in vrees voor het gericht Gods, hetwelk hij als rechtvaardig over zich belijdt, als de moordenaar aan het kruis, smeekt: „Heere Jezus, gedenk mijner." O alwie Jezus aanroept als zijn Koning, Die zonde en genade, dood en leven in Zijne handen heeft, ontvangt het eeuwige leven en zal deelen in de eeuwige heerlijkheid; want deze Koning leeft eeuwiglijk. Ja, wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Geen mensch is daartoe in staat. Het eindige kan het eeuwige niet peilen. Geen eindig schepsel verstaat het heerlijk leven van den Eeuwig-Levende. „Men noemt Zijn Naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst" (jes. 9, VS. 5). Van Hem luidt het (Micha 5, vs. 1): „Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid", èn: „Die in de gestaltenis Gods zijnde het geen roof geacht heeft, Gode even gelijk te zijn; maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mensch heeft Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden tot den dood, ja den dood des kruises" (Fil. 2, vs. 6—8). Wiens Woord zegt: „En Die leef, en Ik ben dood geweest, en zie. Ik ben levend in alle eeuwigheid, Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods" (Openb. 1, VS. 18). O, hoe blijkbaar is het, dat wij menschen geen begrip hebben van het leven en bestaan van den Volheerlijke. Immers op aarde gekomen zijnde, neergedaald uit den hemel is Hij afgesneden uit het land der levenden. Hij, de Heere en Koning in het huis Gods is uitgeworpen door het huis Gods, d. i. door hen, die waanden daarin heeren en koningen te zijn. „Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen" (Joh. 1, vs. 11). Zij, die eigen leven liefhadden en pronkten met de heerlijkheid hunner voorrechten, die zich beroemden „Abrahams zaad" te zijn, „kinderen Gods", zij wierpen buiten hunne legerplaats den alleen-Reine, Die het leven is in alle eeuwigheid. Als een melaatsche, onreine, die te schuwen ware, sloten zij Hem buiten hunne gemeenschap, en hielden van Hem af alwie tot Hem gaan wilde. En ja, het scheen alsof de zichlevend-wanenden — en ziet zij zijn dood — recht hadden en de eeuwig-Levende onrecht. Als een eenzame, gansch verlatene ging Hij rond. „Aan het kruis met Hem", dat was de dank, dien de alom Goeddoende van het volk, opgeruid door hun op heiligheid en leven bogende leiders, inoogste. Daar hing Hij aan het vervloekte hout, waarvan geschreven staat: „Een opgehangene is Gode een vloek" (Deut. 21 vs. 23). . . . Waarom dat alles? „Om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest". Om onze zonden verdienden wij als een melaatsche, onreine — door de zonde toch zijn wij geestelijk melaatsch, door en door onrein in het oog des Heiligen — van de gemeenschap Gods en Zijner heilige engelen afgesneden te zijn. Om onze ongerechtigheid moesten wij zelven de straf, den vloek, die op ons overtreders van Gods geboden rust, dragen; om onze eigengerechtigheid, in welke wij in waan des levens tot God opkhmmen, moesten wij aan den schandpaal gehangen worden, voor eeuwig te schande gemaakt, — maar zie, de Heere Christus heeft die plaag onzer geestelijke melaatsheid en haar gevolg: de afsnijding van de gemeenschap Gods, op Zich willen nemen, onze verlatenheid en schande willen ondergaan, als Hij Zich vrijwillig aan het vloekhout deed nagelen en uitriep: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten", opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem zouden verlaten worden; opdat wij niet voor eeuwig te schande zouden gemaakt zijn, maar in en door Hem in eeuwige reinheid en heerlijkheid zouden blinken voor het aangezicht Gods en Zijner heilige engelen.

Zoo dan, om de ongehoorzaamheid van een volk, dat van God niet wilde weten en toch voor godsdienstig gehouden wilde zijn, droeg Hij deze plaag, opdat de doode door de zonde en misdaden, de geheel en al bedorvene en onreine mensch, — die door het licht des Heiligen Geestes zijn stand der ellende en verlorenheid heeft leeren kennen en belijden, en nu ook door het naam-christendom wordt uitgestooten, — in Christus zijne gerechtig- heid en heiligheid, zijn leven en heerlijkheid hebbe, en in angst en hjden om des Woords wille, zich moge troosten en sterken: „ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, ^n is gezeten aan de rechterhand des Troons van God". (Hebr. 12, vs. 2). A. E.

A. E.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1916

Kerkblaadje | 8 Pagina's

Han onze Lezers.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1916

Kerkblaadje | 8 Pagina's