Schuld Belijden.
Wij staan als menschen in betrekking tot God en tot onze evenmenschen. God heeft ons geformeerd. Zijn hand heeft ons goed en naar Zijn evenbeeld geschapen. Maar wij hebben tegen Hem gezondigd en Hem tegengestaan en doen niet anders dan tegen Hem zondigen. Dat moet ons tot schuld worden, dat wij den Heere grootelijks vertoornen door onze gedachten, woorden en werken.
Als de zaak recht is met ons, dan zullen wij dat oök levendig gevoelen. Indien wij aan onszelf ontdekt zijn, zoodat wij hebben ingezien, hoe diep wij gevallen zijn, dan zal dat ons tot last wezen.
Dat was het David ook, toen hij op zoo gruwelijke manier in zonde en schande openbaar was geworden als een goddelooze. Hij had gezondigd tegen Uria den Hethiet, wiens vrouw Bathséba hij zich tot vrouw had genomen. En hij doet belijdenis van zijn overtreding, doch wat lezen we in Psalm 51? Hij zegt daar: *tegen U, U alleen heb ik gezondigd !> Had hij niet zich moeten beklagen, dat hij overspel en moord begaan had tegen Uria } Maar daar rept hij niet met een woord van. Hij zegt alleen, dat hij tegen God gezondigd heeft. Zoo is het goed gezegd. Als wij tegen onzen naaste een of ander onrecht gepleegd hebben, dan hebben wij daarmede de eer van onzen God aangetast, want onze naaste is Gods maaksel. Buitendien, als wij zondigen tegen den naaste door bedrog of ontrouw of valsch getuigenis of liefdeloosheid of op welke wijze ook, dan hoort en ziet de Heere dat. En Hij zal het alles in het gericht brengen. Wij hebben met Hem te doen. Hij zal ons in het oordeel vragen: «Hoe hebt gij met uw naaste gehandeld en in den omgang met den naaste zal het aan den dag komen, of er ware vreeze Gods is of er een wandelen is in Zijn wegen. Want dan is er een oprechte eerlijke schuldbelijdenis: ïTegen U, U alleen heb ik gezondigd. >
Nu kunnen wij met niets minder toe, want slechts als er volle belijdenis van schuld is, kan er barmhartigheid worden verwacht. Zoolang het schuldbelijden uitblijft, is er geen behoefte aan verzoening. Verzoening is er intusschen in het bloed vun den Eengeborene, dien God voor ons heeft overgegeven in den dood.
Ja, verzoening is er en vergeving is er I En die volgt op de eerlijke bekentenis: «Tegen U, U alleen heb ik gezondigd.> Wij zeggen eerlijke bekentenis. Dat bedoelt Salomo ook, als hij zegt: «die zijn zonde belijdt en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen.»
Hel kan wel eens gebeuren, dat men tegen zijn broeder of zuster overtreden heeft en er geen gelegenheid meer komt om het tegenover hem of haar in orde te maken. Wij denken b.v. aan den moordenaar aan het kruis, die zeker ook tegen meer dan een gezondigd heeft. Wanneer het ons om de een of andere reden, niet meer mogelijk is om de zaak weer in orde te brengen met onzen naaste, dan is het zeker een heerlijke troost, dat wij toch eigenlijk ook maar alleen met God te doen hebben. O als het Hem behaagt, ons om Christus wil in genade aan te nemen, dan zal op onze oprechte belijdenis van zonde ook Zijn liefelijk, bemoedigend woord volgen; «Ga heen in vrede U Uw zonden zijn u vergeven.» Zóó is er redding en uitkomst in Christus.
M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1906
Kerkblaadje | 4 Pagina's