Nynke
Dat mens is niet te vertrouwen. Ik heb het er vandaag nog met iemand over gehad en ik heb opnieuw dingen gehoord. Maar het is wel goed als je hout haalt. Vraag ook of ze nog worst heeft en aardappelen.' Hij zuchtte onhoorbaar. Daar gingen ze weer. Die verdachtmakingen over en weer maakten hem het leven zuur. Wat nu weer? Eigenlijk wilde hij het niet weten, maar toch kon hij niet laten te vragen wat Marieke dan wel gehoord had.
‘Aleida van de linnenwever,' begon ze. ‘Ik sprak haar vanmiddag toen ik even een paar broden bij de bakker had gehaald.' Hij knoopte zijn mantel los en legde die over een stoel vlak bij de haard. Hij strekte zijn handen uit naar het vuur en wachtte wat er verder komen ging.
‘Of wil je het niet horen?' bitste Marieke plotseling.
Hij keek haar aan en knikte. ‘Natuurlijk wil ik het horen, liefste. Vertel.’ ‘Nou, Aleida was vorige week naar Ouddorp geweest om spullen af te leveren bij een afnemer aan de Westerduinen. Op de terugweg nam ze het smalle pad dat langs de stee van Nynke loopt.’
Hij knikte opnieuw, terwijl hij zijn blik op de gelige vlammen richtte. ‘Nou, en wat er toen precies gebeurd is, weet ik niet, maar ze kreeg woorden met Nynke.’
‘Geen wonder. Dat mens heeft een grote bek tegen iedereen. Dat zal Nynke niet fijn gevonden hebben,’ mompelde hij zacht voor zich uit. ‘Moet ik doorvertellen of heb je je oordeel al klaar?’ vroeg Marieke, opnieuw op diezelfde bitse toon.
Hij zei niets meer, wachtte stil af, zijn handen nog steeds uitstrekkend naar de heerlijke warmte van het vuur.
‘Nou, en toen heeft Nynke gezegd dat ze gestraft zou worden voor haar woorden en weet ik wat ze verder allemaal nog aan vervloekingen heeft uitgesproken.’
Hij wendde zijn blik af van het vuur en keek Marieke aan. Dat kan ik bijna niet geloven, moest hij nu zeggen. Zoiets zou Nynke nooit zeggen. Maar hij zweeg. ‘En de volgende dag had haar kind hoge koorts!’ zei ze schril. ‘En het is nog steeds hondsziek, zelfs in het klooster weten ze er geen raad mee.’ Ze keken elkaar zwijgend aan. Marieke met grote ogen in haar prachtige gezichtje. Hij nam haar op terwijl hij nadacht over wat ze gezegd had. Hij wilde tegenwerpen dat Nynke juist veel mensen in de stad hielp met middelen tegen koorts, tegen etterbuilen, tegen darmklachten, hoofdpijn en ga zo maar door. Maar een plotselinge diepdonkerrode geur van gevaar en ziekte walmde in zijn neus, het was of het vuur onverwacht hoog oplaaide. Geschrokken keek hij naar de haard, maar de vlammen doofden alweer, al was het net of een donkere rookpluim zich losmaakte uit de helle vlammen en omhoogtrok. De vorm ervan deed hem terugdeinzen, een fractie van een hartslag was het alsof de contouren van het houten duiveltje opstegen uit het vuur. Hij vloekte hardop en draaide zich bruusk om, terwijl de hitte van het houtsnijwerkje – dat onafscheidelijk in zijn broekzak zat vanaf de dag dat hij het gestolen had – voelde alsof hij een kooltje uit een brandend vuur in zijn zak had gestoken. Marieke stond een paar tellen roerloos. Ze zuchtte diep en pakte twee aardewerken schalen, schepte er soep in en zette ze op de tafel. Zwijgend gingen ze zitten, sloegen een kruis en spraken de zegenbede uit over hun voedsel – Heer, ontferm U over ons. Christus, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. Heilige moeder Gods, wees ons nabij. De Koning van de eeuwige heerlijkheid make ons deelgenoot aan het hemels gastmaal. Amen.
Hij slurpte van de brijige soep. ‘Heerlijk,’ zuchtte hij. Hij zei niet dat hij al gegeten had en vroeg hoe het was met de kleine Johannes. Marieke zei dat hij lag te slapen en een tijdje praatten ze over allerlei veilige onderwerpen. Steeds verder sloten ze zich af voor de verdachte gedragingen van Nynke, tot ze uiteindelijk weer ronduit gemoedelijk konden praten. Na het eten bleven ze nog een tijd lang aan tafel zitten voordat Marieke opstond om op te ruimen. Niet veel later vonden ze warmte bij elkaar in de krappe bedstee, terwijl de vorst zich krakend tussen de pannen wurmde.
Een week later was hij aanwezig bij een kort overleg tussen de baljuw, enkele leenmannen en de schout.
De baljuw vatte de situatie kort samen: de vorst hield aan en een ijzige winter nam het eiland Goeree op dit moment tussen zijn harde kaken. Aan de westmuur waren twee oude mensen doodgevroren in hun huisje, nadat hun kachel in de nacht was uitgegaan. Tegen de middag zagen de buren hoe de bloemen vuistdik op de ramen stonden en toen ze ongerust binnen op onderzoek uitgingen vonden ze de oudjes al volledig verstijfd in de bedstee, waar hun laatste adem als ijs aan de zoldering koekte.
De aanvoer van goederen stokte, voorraden slonken of waren bevroren ondanks voorzorgsmaatregelen en de baljuw stelde vast dat er een grote schaarste aan allerlei belangrijke goederen dreigde.
De schout vulde aan dat een man die te voet naar Ouddorp was vertrokken aan het einde van de dag niet was teruggekeerd. Inmiddels was hij gevonden, doodgevroren nadat hij in sneeuw en ijs was gevallen en blijkbaar niet meer zelfstandig had kunnen lopen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 2022
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 2022
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's