Ingenieur in de politiek
Zijn vader, een Flakkeese boer, wilde graag dat hij naar Wageningen zou gaan om te studeren, maar Henk van Rossum (1919) zag niet zoveel in plantjes. Hij ging liever civiele techniek studeren in Delft. Daarna had hij de banen voor het uitzoeken. Het was de tijd na de Tweede Wereldoorlog en Nederland moest bijna vanaf de bodem opnieuw worden opgebouwd. In de weg- en waterbouw was genoeg werk te doen. Later, in 1967, kwam Van Rossum voor de SGP in de Tweede Kamer.
Bekende eilanders, deel 4: Henk van Rossum
“Ik ben geboren in een boerderij aan de Kraaijerdijk in Melissant. Melissant was toen nog een zelfstandige gemeente. De boerderij is gebouwd in de achttiende eeuw en sinds de Napoleontische tijd van de familie Van Rossum, eerst als pachtboerderij, later in eigendom”, vertelt Henk van Rossum, die al vele jaren in een heel andere omgeving woont: tussen de bomen in Zeist.
De jonge boerenzoon ging naar de mulo in Middelharnis en volgde daarna nog twee jaar lessen op een christelijke HBS in Rotterdam. Met zijn HBS-B-diploma meldde hij zich in 1938 bij de TU in Delft. “Mijn vader was boer, maar zat ook ik in het polderbestuur. Daar had hij te maken met waterkeringen en wegen. Dat vond ik interessanter dan plantjes.”
Van Rossum studeerde in 1947 af, negen jaar na de start. “Het is niet zo dat ik negen jaar over mijn studie heb gedaan. Maar in de oorlogsjaren kwam het niet zo van studeren. Ik ben niet aan de boemel geweest, hoor. Ik heb samen met zevenhonderd andere studenten een tijdje in Vught gezeten. In Wassenaar was een Duitse generaal doodgeschoten door de ondergrondse, maar de studenten kregen de schuld. Die moesten dus wel uit Leiden en Delft komen… Op een zaterdagochtend hebben de Duitsers een aantal collegezalen leeggehaald en de studenten afgevoerd naar Vught. Ik heb daar een paar maanden gezeten. Daarna moest je op je hoede zijn; je kon zo weer opgepakt worden. Tussen 1943 en 1945 heb ik bijna niet kunnen studeren.”
Opzichter
“In de tussentijd werd er in Dirksland een nieuwe riolering aangelegd. Vreugdenhil, het hoofd technische dienst van de gemeente én van een aantal andere gemeenten, had het zo druk, ook administratief, dat hij mij vroeg als opzichter in Dirksland. Hij wist dat ik beschikbaar was. Het was een soort stage voor me. Vervolgens schakelde Rijkswaterstaat me in voor het herstel van de strandhoofden bij Ouddorp. Daar was stormschade ontstaan. Daarna kwam de inundatie. Bij Middelharnis, Sommelsdijk en Dirksland werden kaden aangelegd. Daar moesten gemaaltjes komen. Dat liep via het Bureau Ontruiming, dat na de bevrijding overging in de Dienst Landbouwherstel. Weer een ‘stage’ voor me.” Toen was Henk van Rossum thuis op de boerderij. Niet op zijn kamer in Delft, waar hij normaal gesproken op maandagochtend na een urenlange reis weer belandde na het weekeinde in Melissant. “Om vijf uur vertrok ik met de Menheerse boot vanaf Middelharnis. In Vlaardingen ging ik van boord met mijn fiets. Daarna fietste ik via Schipluiden naar Delft.” Op zaterdag maakte hij de omgekeerde reis, terug naar Flakkee.
Na de afronding van zijn studie, hoefde Van Rossum niet te solliciteren. “Het was net andersom: ze solliciteerden bij mij. Ik kreeg vijf, zes brieven en kon kiezen. Ach, heel Nederland lag plat. Er was heel veel werk te doen. Ik koos voor een baan bij het technisch bureau van de Unie van Waterschappen. In 1947 telde Nederland 2900 waterschappen; nu zijn er nog maar 24. Op Goeree- Overflakkee had je er ook tientallen. Veel van die kleine waterschappen hadden geen technische dienst. De grotere klussen lieten ze uitvoeren door het gezamenlijke technisch bureau van de Unie van Waterschappen. Het kantoor was in Haarlem. Daar ben ik begonnen. Het werk was mooi en gevarieerd: poldergemalen bouwen, stuwen in beken - dat soort dingen. Het is me buitengewoon goed bevallen. Ik kwam in heel het land, van Roodeschool tot Zeeuws- Vlaanderen, en heb Nederland in die tijd heel goed leren kennen.”
De Ramp
Na de Watersnoodramp van 1 februari 1953 was Van Rossum actief op Goeree-Overflakkee. “Er kwam onmiddellijk een telefoontje: er was een ingenieur nodig. Men wist dat ik ter plaatse bekend was. Ik ben direct ingeschakeld. We hebben met helikopters boven het gebied gevlogen. Het was zaak zo snel mogelijk de gaten te dichten. Een mensenleven wordt geleid, dat heb ik daar sterk ervaren, evenals toen ik net afgestudeerd was.” Hij werkte een paar maanden op Goeree-Overflakkee.
Na de Watersnoodramp, toen de dijken gedicht waren, moest het ondergelopen gebied helemaal opnieuw ingericht worden om weer landbouw mogelijk te maken. De Cultuurtechnische Dienst in Utrecht, een onderdeel van het ministerie van Landbouw, speelde daarbij een belangrijke rol. Die dienst had ook behoefte aan mensen met waterbouwkundige kennis, vooral mensen die het gebied kenden. Daarom kreeg Van Rossum de vraag om voor de Cultuurtechnische Dienst te komen werken. Hij zei ja en kon aan de slag op onder andere Schouwen-Duiveland en Tholen.
“Het werd een herverkaveling. Dat was niet altijd eenvoudig; ik heb daar heel wat beleefd, vooral op Tholen, waar het regelmatig over principiële kwesties ging, zoals ‘de vaderlijke erven’.” Dat ‘een mensenleven wordt bestuurd’ bleek vaker in het leven van Henk van Rossum. Toen het hoofd van de technische dienst van de Cultuurtechnische Dienst kwam te overlijden, achter zijn bureau, kreeg hij het verzoek de ontstane vacature in te vullen. Dat moest snel, want er was een overvloed aan werk. Van Rossum maakte een eind aan zijn werkzaamheden in Zeeland en ging aan de slag in Utrecht. Dat was in 1954. Sindsdien woont hij in Zeist.
Ruilverkavelingen
Voor de Cultuurtechnische Dienst hield hij zich overal in het land bezig met ruilverkavelingen. “Tot Ameland toe. Er moest heel wat gebeuren.” Ook Goeree-Overflakkee ging op de schop. De ruilverkaveling op het eiland duurde van 1976 tot 2001. Van Rossum laat een Eilanden-Nieuws van februari 1984 zien. De krant laat in woord en beeld zien dat hij het uitvoeringsbureau in Oude- Tonge heeft geopend.
In 1967, na de verkiezingen voor de Tweede Kamer, kwam er een eind aan zijn werk voor de Cultuurtechnische Dienst. Van Rossum stond nummer drie op de SGP-lijst, achter Van Dis (senior) en Abma, en werd gekozen. Het was de start van ruim negentien jaar werk in het parlement. Van Rossum blikt terug op een tijd waarin de politiek verhardde. “Een ruige tijd”, zegt hij. Zijn eerste jaren was Piet de Jong (KVP) premier, “een hele goede minister-president”.
Kamerwerk
“Ik had in mijn vorige banen wel te maken gehad met wetgeving, maar niet in een vertegenwoordigende functie. Het was een hele omschakeling: het Kamerwerk is iets heel anders. Door mijn technische achtergrond hield ik me vooral bezig met verkeer en waterstaat, landbouw en volkshuisvesting. En Suriname en de Antillen, waar ik al diverse keren was geweest, voordat ik lid werd van de Kamer.”
Volgens Van Rossum heeft de SGPfractie, ondanks de geringe omvang en een positie buiten het kabinet, in die jaren veel bereikt. “Dat had te maken met kennis van zaken. Vooral onder De Jong ging dat goed. Onder Den Uyl werd het minder. Toen werd alles verpolitiekt.” Later waren onder anderen Van Dis junior en Bas van der Vlies fractiegenoten van Henk van Rossum. In 1986 stelde hij zich niet meer verkiesbaar. Van Rossum staat te boek als ‘de uitvinder’ van de term ‘aangeschoten wild’. Hij gebruikte die term tijdens het debat over de RSV-enquête, het parlementair onderzoek naar de teloorgang van scheepsbouwgigant RSV (Rijn-Schelde-Verolme). Van Rossum voerde het woord namens de SGP-fractie, omdat zijn fractiegenoot Van Dis in de parlementaire enquêtecommissie had gezeten. De kwalificatie ‘aangeschoten wild’ was voor minister Gijs van Aardenne (VVD), die aardig wat voor zijn kiezen had gekregen omdat er op zijn ministerie duidelijke fouten waren gemaakt. “Het viel me zo uit de mond”, blikt Van Rossum terug. “De pers heeft het behoorlijk opgepikt.”
Vlootvoogd
De bijna 96-jarige ex-politicus, die ook nog een paar jaar in de gemeenteraad van Zeist heeft gezeten en jarenlang ouderling was in de Gereformeerde Gemeente in zijn woonplaats, heeft veel herinneringen aan Goeree-Overflakkee. Hij komt er nog geregeld, want er wonen meerdere familieleden. Er is uiteraard een band met het eiland, die bijvoorbeeld ook tot uiting kwam toen hij in 1981 vlootvoogd mocht zijn tijdens de Vlaggetjesdag in Stellendam én door het feit dat hij nog een poosje commissaris is geweest van Eilanden- Nieuws. “Maar heimwee, nee, dat kan ik niet zeggen.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 2015
Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 2015
Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's