�Een neergebogen ziel�
„o mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij: daarom gedenk ik Uwer uit het land van deJordaan en de Herman, uit het klein gebergte. De afgrond roept tot de afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten: al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan". (Psalm 42: 7 en 8)
Het leven van de mens op aarde is vol strijd. De strijd om het bestaan in het van alle kanten bedreigde leven. Met die strijd heeft ieder mens te maken. We verkeren immers niet meer in het Paradijs. De aarde brengt doornen en distelen voort.
Maar er is ook een andere strijd. Die strijd kent niet iedereen: de geestelijke strijd, de vraag naar God, de bede, om in de genade des Heeren te mogen delen. Tallozen leven onbekommerd voort, alsof er geen ogenblik komt, waarop we ons voor God moeten verantwoorden.
Maar in deze Psalm is een man aan het woord, die niet buiten de Heere kan. Hij heeft zichzelf gezien als een hert, dat schreeuwt naar de waterstromen. Hij kan niet voort, als de Heere niet mee optrekt.
Er zijn echter vele ogenblikken van strijd en donkerheid. De Psalmist heeft zich afgevraagd, waar de oorzaak ligt. Hij heeft zich zelfs 'onder handen genomen". Hij vroeg zich af: „Wat buigt ge u neder, mijn ziel, wat zijt ge onrustig in mij. Hoop op God!" Die alleenspraak was terecht! Hij wilde zich niet op een wereldse wijze moed inspreken. De Heere is toch een genadig God? Dan mogen we toch niet wantrouwend zijn? Maar toch! „O mijn God! Mijn ziel buigt zich neer in mij". De Psalmist kän het niet aan. Zijn gemoed wordt geprangd. Dan blijft er geen läng gebed over, maar een roep uit de nood van het hart. Hoe benauwd klinkt het. Maar het is niet de wanhoopsroep van deze wereld. Daar is een roepen zonder uitzicht, zonder houvast.
„O mijn God!" Hoort u dat 'mijn'? Soms op hoop tegen hoop. Hoe dikwijls is dat niet een roepen tegen het zichtbare in? Als de Boze influistert: „Laat maar los!" En dan komt het leven met de Heere tóch openbaar. Maar de weg is moeilijk. „Mijn ziel buigt zich neder in mij"". Het is, alsof de Psalmist een zware last draagt, waaronder hij zich buigt.
Daarom gedenkt hij aan de Heere. Dat is geen uiterlijk, oppervlakkig denken, maar een innerlijk en hartelijk denken aan de Heere. Dat tekent ook het heimwee. Waar roept de Psalmist vandaan? Uit de landstreek van de Jordaan: waar de Jordaan ontspringt. En van het gebergte van Hermon. Daar is de Psalmist. Eenzaam, opgejaagd. Bent u dat misschien óók? dat kan in een ziekenhuis zijn. Of op het werk, waar met de dienst des Heeren geen rekening gehouden wordt. Of in een tijd van geestelijke strijd. Maakt u zulke tijden óók wel eens mee? Dat uw hart tot de Heere roept? Dat u Hem mist?
Nóg een beeld ontrolt zich. Als de sneeuw ging smelten, steeg het water in de bergrivieren. Deze stroomden over. Met groot geraas stortte het water zich in peilloze ravijnen. Wat een geluiden! Indrukwekkend en beangstigend. En die waterstromen riepen elkaar als "t ware toe! Ze spraken van Gods almacht en grootheid. Zoals het bulderen van de storm. Alles werd door het water meegevoerd. Rotsblokken, bomen, alles. En nu trekt de Psalmist het beeld door. Nu is het, alsof hij zélf door dat woedende water meegevoerd wordt. Het lijkt over hem heen te komen, hem weg te spoelen. En hij is volkomen machteloos.
En dan die klacht. Al Uw golven, al Uw baren. Dat gebeurt in het uiterlijke. Als een mag wegvalt of een vrouw door de dood wordt weggenomen. Wat een smart. Als het lichaam afgebroken wordt door een ongeneeslijke ziekte. Of als een overspanning het leven teistert. En dan te beseffen, dat al deze dingen voortkomen uit het feit, dat de zonde doorwerkt. En daarbij komt menigmaal de vraag, waaróm de Heere dat doet.
Al Uw golven! Is dat waar? Nee! Is sommiger lijdensweg dan niet zwaar? Ongetwijfeld. Daar mogen we nooit iets afdoen. Maar al Uw golven? Zo ervaart de Psalmist het wel. Maar zo is het met eerbied gesproken niet. Hoe zou hij kunnen bestaan? Hoe zouden we kunnen leven, als de volle last van Gods toorn op ons drukken zou? Zo brengt deze Psalm ons bij het lijden
Zo brengt deze Psalm ons bij het lijden van Christus. Alleen Hij kon waarlijk zeggen, dat al Gods golven en al Zijn baren over Hem heengingen. In alle opzichten. In Zijn bittere smarten naar het lichaam, maar ook in Zijn hevige zielestrijd. En dan bedenken we, dat in de Schrift de wateren menigmaal het beeld zijn van Gods toorn. De volle last van Gods toorn over de zonde werd op Hem gelegd. In die angst en benauwdheid is Hij geweest. Dat was vreselijk. Maar Hij deed dat als Borg en Middelaar. Als we maar enigszins moeten inleven,
Als we maar enigszins moeten inleven, wat het is, tegen God gezondigd te hebben, is het ondragelijk. Laat staan, als de gerechtigheid Gods zich ten volle openbaart. Maar in de doorleving van de zonde en de gevolgen daarvan kan het nochtans zo benauwd zijn, dat we menen, dat al Gods golven over ons heengaan.
Wat een troost houdt het dan in. te mogen zien op Christus, over Wie Gods golven gingen tot in de allerdiepste angst en versmaadheid der hel. Mogen we zó bij Hem schuilen?
Dat is een levensnoodzaak. Want ééns worden we allen meegevoerd door de wateren des doods. Zullen deze dan mogen dienen, om door de nood en de angst heen, te mogen voeren naar het eeuwige leven?
Zo brengt de Heere de Zijnen thuis. Daar, waar het woeden van de golven gestild is. Waar het Lam hen leidt tot de stille wateren der rust, tot de levende wateren. Waar de klacht niet meer gehoord wordt, maar waar de lofzang gezongen wordt. Zal "t ook ons deel zijn?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1991
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1991
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's