Teken van leven
„Want zie, hij bidt". (Hand 9:11b)
Tekenen van geestelijk leven groeien soms op in plaatsen waar niemand ze zou verwachten. Zo had niemand kunnen denken dat Saulus van Tarzen, de gevreesde christenvervolger, tot bekering zou komen. Het was in elk geval volkomen ondenkbaar voor Ananias, de man die vermoedelijk de leiding had over de jonge gemeente in Damascus. Samen met andere christenen had hij zich bezorgd gemaakt over de geruchten die hen uit Jeruzalem bereikt hadden.
Die Saulus was op weg naar hun stad om ook daar christenen te arresteren en voor het gerecht te slepen. Ze hadden zich op het ergste voorbereid. En toen... toen was de Heere aan Ananias verschenen en had hem bevel gegeven: „Sta op, ga naar de straat genaamd de Rechte en vraag naar een zekere Saulus van Tarsen..." Hoe kan de Heere dat nu vragen? Weet Hij dan niet dat deze Saulus hem naar het leven staat? Geen wonder dat Ananias aanvankleijk weigert om aan die opdracht gehoor te geven.
En toch was dat geestelijke kortzichtigheid of liever: geestelijke blindheid van Ananias. Hij heeft namelijk in dit bevel alleen de naam met die onheilspellende klank gehoord: Saulus, de vervolger...! De wonderlijke boodschap aan het einde is hem kennelijk ontgaan: „Want zie. hij bidt'" En dat is nu juist het allerbelangrijkste in wat de Heere zegt.
Het laat zien dat er in deze vervolger een geweldige ommekeer heeft plaats gevonden. Het feit dat Saulus bidt is een teken van het nieuwe leven!
De Heere had het trouwens met nadruk tegen Ananias gezegd. , ..want zie...!'" Met klem wil Hij er namelijk op wijzen dat Saulus" bidden inderdaad een groot wonder is. Betekent dit dat hij nog nooit gebeden had? Dat zeker niet! Saulus zal ook voor deze tijd talloze gebeden hebben uitgesproken. Hij was immers een farizeeër en zal het daarom zeer nauw genomen hebben met zijn godsdienstige verplichtingen. Misschien heeft hij ook wel op de hoeken van de straten staan bidden. Wellicht deden zijn gebeden sterk denken aan dat van de farizeeër uit de bekende gelijkenis van de Heere Jezus: „O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen.."" (Vgl. Luk. 18:11). In elk geval kende hij vele gebeden uit de Schrift uit zijn hoofd, misschien ook wel dat ontroerende gebed uit de diepte van schuldverslagenheid: „Genä, o God, genä, hoor mijn gebed...!"" (Ps. 51:1). Maar tot nu toe had hij alleen nog maar gebeden met een onverbroken hart. Ondanks al zijn ernst was zijn bidden slechts lippentaai, waar de hemel niet van wist.
Ontzettend is het dat wij mensen blijkbaar zo gemakkelijk genoegen kunnen nemen met een godsdienstige vorm die het hart niet raakt. Hoeveel gedachteloze, geesteloze gebeden zouden er in ons leven zijn, die niet boven lippentaal uitkomen?
Saulus leefde door in zijn eigengerechtigheid. Hij dacht dat hij met zijn werken, met zijn bidden God kon behagen. In die waan leefde hij verder, totdat God hem ontmoette en hem neervelde.
Toen ging hij verstaan wie hij wekrelijk voor de Heere was. Met al zijn deugden en dienen was hij een goddeloze en heel zijn vroomheid ook zijn bidden was in Gods ogen niets anders dan een 'blazen van dreiging en moord" (Vgl. vs. 1). Toen ontviel hem alles.... en toch, toch kreeg hij ook iets terug! Wat dan? Werd meteen tot hem gezegd dat hij behouden was? Neen. we lezen dat hij leerde bidden, écht leerde bidden, voor het eerst in zijn leven: ...want zie, hij bidt.
Zo werd een briesende Saulus een biddende Saulus. Biddend heeft hij zijn schuld beleden: Ik heb gezondigd tegen Gods gerechtigheid en tegen Zijn goedheid. Ik heb gedaan wat kwaad was in Zijn ogen Dne dagen lang heeft hij in dat huis aan de Rechte Straat zo in het gebed geworsteld. Het zal daar bang voor hem geweest zijn Maar toch bleef hij als maar bidden. We lezen dat hij die dagen niet at en niet dronk. De allernoodzakelijkste levensbehoeften hadden op dat moment voor hem geen waarde meer. Er bleef maar één levensbehoefte over: als een verloren smekeling de Heere aanroepen. Die drie dagen zullen 'tranen zijn spijze" geweest zijn (Vgl. Ps. 42:4); tranen om zijn schuld en zonde, maar ook tranen om Gods gunst te mogen ervaren. Want het gaat Saulus niet meer om een fraai, woordenrijk gebed, het gaat hem om de Heere zelf en om Zijn genade. Hem kon hij niet loslaten, ook al moest hij wanneer hij op zichzelf zag de Heere vrijlaten. Is hierin ook uw leven getekend? Hebben wij zó leren bidden, als een rechteloze die met al het zijne aan een eind komt, maar toch de troon der genade niet los kan laten? Kan het van ons gezegd worden: ...want zie hij bidt?
Wie zo leert bidden is werkelijk gelukkig, al ziet hij dat zelf wellicht niet. Toen Saulus zo leerde bidden, was zijn gebed in de hemel bekend. De Heere Zelf laat het aan Ananias weten: ...want zie hij bidt! Zo is elke bede, elke traan van een verbrokene van hart bij God bekend. Daarom mogen zij die in hun schuldverslagenheid de Heere zoeken moed grijpen, want hun hart zal vrolijk leven. Dat heeft Saulus rijk ervaren. De Heere wist niet alleen van zijn gebed af maar schonk hem ook verhoring en maakte hem tot Zijn dienstknecht. Dat was enkel en alleen genade. Het was trouwens al genade dat een briesende Saulus bidden leerde. Want het oprechte gebed IS een bewijs van genade, een teken van geestelijk leven. Wat is het daarom een ontzaglijk wonder als de Heere van een zondig mensenkind zegt: Want zie, hij bidt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1991
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's