V E R V O L G V E R H A A L
HBNS VnN DE BERGHOOGTE
door PAULA Amsterdam - H. A. van Rottenburg N.V. _ 6 — Nog altijd staren zijn ogen naar de wijde verte, nog altijd zijn de vereelte jongenshanden gevouwen. Heel zijn houding houdt onbewust danken in. Op eenmaal is het hem als hoort hij mijnheer Wagner zeggen: „daar danken we vanavond beiden voor".
Mijnheer Wagner is dus ook gelovig, hééft misschien met zijn gezin al gedankt. Waarom had hij het eigenlijk niet dadelijk aan vader en moeder verteld? Hij weet, vader zou zeker voor zijn bewaring gedankt hebben, moeder misschien wel van blijdschap geschreid. En hij, hij had nog niet eens gedankt. Dan opeens weet hij 't weer waarom hij zo stil is weggeslopen, de eenzaamheid in. Hij sluit zijn ogen en dankt in die stille eenzaamheid voor de wonderlijke bewaring die middag ondervonden. Nog een ogenblik bUjft hij nadromen.
Al een paar maal heeft Bas zijn baas aangezien en toen dat niet hielp, zijn kop op Hans' knie gelegd. „Ja mijn jongen we gaan hoor!" Dan staat hy op tot grote vreugde van Bas die in de onmogelijkste sprongen om hem heen springt.
Als hij de laatste kromming van de weg gepasseerd is, ziet hij vader en moeder op de bank voor het huis zitten.
„Vader, moeder!" „We dachten dat je bij Maria was, maar je komt van boven zie ik". „We zijn vanmiddag samen naar boven geweest, daarvan wilde ik u en moeder juist iets vertellen". Belangstellend keken beiden hem aan. „Je maakt ons nieuwsgierig Hans. Je doet zo ernstig".
„Ja moeder, 't had ook ernstig kunnen zijn". En dan vertelt Hans zonder enige terughouding wat er die middag gebeurd is. „Kind, wat ben je wonderlijk bewaard!"
„Ja moeder! en vader, nu heeft mijnheer Wagner gevraagd of ik één dezer dagen eens naar hem toe kwam, hij wil mij voorthelpen". „Hier komt binnenkort ook een plaats vrij, waarom zou je er uit lopen". „Maar u weet toch vader, dat ik al van kleine jongen af gezegd heb de wereld in te willen. Natuurlijk heb ik u na het heengaan van Max en Otto niet dadelijk alleen willen laten, maar nu zijn Gilbert en Karl wel zo, dat ze mijn plaats kunnen innemen. En om huis doen de meisjes alles. U blijft als ik heen zou gaan niet zonder hulp zitten. Waarom zegt u niets vader? Max en Otto mochten er toch ook uit". „Die werden dadelijk op een fabriek geplaatst. En dan, er was hier toen niet voldoende werk voor hen én er kwam geen enkele plaats vrij, ten minste waar zij op konden wachten". „U heeft toch nog twee jongens, geeft u nuj mijn vrijheid nu". „Vrijheid! Mij dunkt dat je die hier hebt, waar zal -je die vrijheid weer vinden?" „Toch zult u als u eerlijk is nooit
„Toch zult u als u eerlijk is nooit kunnen zeggen, dat ik daér misbruik van maak. Kom ik in mijn werk voor u ook maar iets te kort? Geef ik niet de volle honderd procent van mijn krachten? Doe ik niet meer dan Max en Otto ooit voor u of moeder deden? Neen, 't is me niet te doen om een extra woord van dank, ik deed alles met liefde voor u beiden, maar dan geloof ik ook recht te hebben mijn vrije tijd naar eigen verkiezing te besteden. Zegt ü eens wat moeder!"
„Kind, zouden we niet rustig afwachten wat die mijnheer je te zeggen of aan te bieden heeft? Voorthelpen wil nog niet altijd zeggen, dat hy de een of andere geschikte werkkring voor je heeft, wéér dan ook".
„Dat is niet het enige wat ik bedoel. Ik kom hier op terug, of ik niet voldoende voor vader en u doe? En of ik mijn vrije tijd niet naar wUlekeur mag gebruiken? Max en Otto deden toch 's avonds ook wat zij wilden! En of ik er nu, zoals zij deden met vrienden of meisjes op uittrok, of in mijn boeken zit, dat is toch gelijk!"
„Jongen! Zal ik je eens wat zeggen, je bent door het gebeurde van deze middag wat uit je evenwicht, zoekt grieven achter vaders woorden die hij niet bedoelt. Ik kan jullie beiden zo goed begrijpen en helaas begrijpen jullie elkaar zo slecht. Door je geslotenheid en je 's avonds maar in de boeken zitten, geef je vader wel eens een gevoel van minderwaardigheid. Ik weet, dat je dit niet meent, maar vader voelt dit zo aan. Je zoudt over wat je leest ook wel eens met vader kunnen praten. Natuurlijk zou het voor vader prettiger zijn, straks weer met eigen te werken, nu komt er vermoedeUjk een vreemde In. Dit moet je toch kunnen begrijpen evenals vader In jou moet kunnen velen, dat je anders dan hij of Max en Otto bent aangelegd. En daar is vader al makkelijker tegenover komen te staan, dat weet je best. Laten we de dingen niet vooruit lopen, maar dit wat vanmiddag gebeurd is en waarin we Gods bewarende Hand toch mogen zien, ook verder aan Hem overlaten. Als dit de weg, jouw weg is, zal 't ons wel duidelijk worden. En dan zuUen vader en ik je niet tegenhouden. We hebben je van kleine jongen af wat moeten remmen, mochten al die vage jongensdromen en idealen niet In de hand werken, maar geloof ons, dan zullen vader en ik je de vrijheid geven, is 't niet vader?"
De oude Stettler was opgestaan. Met gebogen hoofd, zwaar trekkend aan zijn pijp, zodat zijn reeds grijze hoofd In een nevel van rook gehuld werd, had hij tijdens het gesprek van zijn vrouw en Hans heen en weer gelopen. Op eenmaal bleef hij voor Hans staan. „Hans jongen, laat er toch geen misverstand tussen ons groeien. Het is zoals je moeder zegt, we móésten je wat remmen, maar daarom wil ik je hier niet tegen je wil vasthouden! Natuurlijk hield ik je graag bij mij, Gilbert en Karl zijn weer zoveel jonger, maar als jij hier niet gelukkig zoudt worden, zouden moeder en ik daar toch verdriet van hebben. Laten we rustig afwachten wat die rmjnheer je aanbiedt en dan verder overleggen.
Ik bedoelde zoëeven niets onaardigs toen ik zei, dat ik je hier misschien meer vrijheid liet dan je misschien bij vreemden zoudt hebben, maar daar reageerde je zó verkeerd op! Je moeder doorzag je echter beter dan ik. Ook ik had er aan moeten denken, dat het grote gevaar waarin je vanmiddag verkeerd hebt, je wat uit je evenwicht ge- bracht heeft. Zeg zelf, of dat niet waar is?"
Hans, die naast moeder op de bank zit, voelt vaders hand op ztjn schouder. Als hij op ziet, staart hij in vaders goede trouwe ogen, die, hy kan het haast niet geloven, vochtig zijn. Dan hoort hij vader zacht zeggen: „we zijn zo blij Hans, dat de Heere je jonge leven nog gespaard heeft, 't had zo anders kunnen zijn. En nu zouden we nog haast gaan kibbelen, Inplaats van met elkaar danken".
„Dat deed ik al vader". „Dan is 't goed jongen!" Als allen later aan de avond-dis zitten, dankt vader Stettler voor de bewaring van zijn zoon.
• * „Hans!" „Ja vader!" „Wanneer denk je naar Martigny te gaan?" „Wanneer kimt u my missen?" „Als je het morgen eens deed, dan kun je tegelijk een tweede vracht stenen bestellen, we zijn er zo wat aan toe, ze weten er daar van". „Best! En als u het goed vindt en hem niet nodig heeft, ga ik met de zwarte". „Neen, ik heb morgen de hengst niet nodig, maar zou je de straatweg naar Liddes niet beter kunnen lopen en vandaar met een vrachtwagen meerijden?" wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1980
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1980
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's