De val van Bergen
Historisch verhaal uit het jaar 1572 door
JAAP DE KORTE Den Hertog's Uitgever^ — Utrecht
— 32 — „Dat zal nog wel meevallen", meent Ripperda. „Vrouw, schenk nog eens een fijne kroes bier in. We hebben dorst gekregen van al dat gepraat".
„Zeg eens man, je zei zoeven dat je
over het voorstel van deze mannen eens ernstig na zou denken en er met de anderen over spreken, maar ik zou er maar niet te lang over piekeren. Ik denk dat onze prins jullie hulp best zal kunnen gebruiken en zeker als hij van plan is Zuidelijk Nederland binnen te rukken. Bovendien zullen de opdrachten van de prins of zijn broer waarschijnlijk niet zo gevaarlijk zijn om uit te voeren als jullie eigenhandige ondernemingen. En zeker wel die van de laatste maal. Het had je het leven kunnen kosten en wat dan? Dan was ik alleen met de kinderen achtergebleven. Gelukkig dat God je het leven nog gespaard heeft..." Ze eindigt in een snik. De mannen kijken strak voor zich uit.
De mannen kijken strak voor zich uit. Ze begrijpen alle drie wat het geweest zou zijn als de vijandelijke lansstoot Ripperda van het leven beroofd zou hebben.
„Je hebt gelijk vrouw", antwoordt Ripperda kordaat. „Ik geloof dat het voor ons allemaal beter is als ik op het voorstel van de jongens inga. Maar wat betreft het gevaar wat er aan verbonden is, ja, dat zullen we af moeten wachten. Gevaren zijn er altijd aan verbonden, maar met Gods hulp kunnen we veel doen. Ik hoop dat we ons verdienstelijk kunnen maken voor de bevrijding van ons land en ik zal dan ook zo spoedig mogelijk met de anderen erover spreken".
Er wordt deze avond nog veel bespro ken. Het is reeds laat als de jongens vertrekken.
„Ik zal zo spoedig mogelijk mijn maatregelen treffen", zei Ripperda bij het afscheid. „Als ik de anderen gesproken heb zal ik mij in verbinding stellen met de prins of zijn broer Lodewijk. Kom vandaag over drie weken maar weer eens bij me. Dan zal ik wel meer feten". De beide geuzen bedanken hun aanvoerder en even later verdwijnen ze in het duister. Ongehinderd bereiken ze hun woning en begeven zich spoedig ter ruste.
„De prins zal onze diensten zeker niet afslaan", heeft Geert geezgd en hij heeft goed geraden. Precies drie weken na hun bezoek aan Ripperda zijn ze bij deze teruggekeerd.
„Ik heb goed nieuws mannen", zegt hij. „Ik heb al onze mannen persoonlijk bezocht. Slecht enkelen opperden bezawren tegen ons voornemen, maar deze waren spoedig genoeg weggerdeneerd. Allen zijn er nu voor om in dienst van de prins te treden. Wij zullen echter wel afzonderlijk optreden. Ik heb er geen gras over laten groeien en dadelijk een brief naar de prins gestuurd. Gistermorgen heb ik al bericht terug ontvangen. De prins is ons zeer erkentelijk voor onze aangeboden diensten. Op het ogenblik heeft hij nog geen werk voor ons, maar dit zal spoedig veranderen, naar hij zelf hoopt. We moeten dus nog even geduld hebben. De prins heeft zijn plannen nog niet helemaal klaar. Hij schreef verder in zijn brief dat zijn broer Lodewijk, die op het ogenblik nog in Frankrijk verbUjft, stoute plannen beraamt. De prins hoopt ons hierover zo spoedig mogelijk verder in te lichten. Hij hoopt dat wij graaf Lodewijk binnen korte tijd van dienst kunnen zijn".
Geert en Klaas zijn bijzonder in hun nopjes.
„Ik hoop dat het er gauw op los gaat!" zegt Geert.
„Voorlopig moeten wij het maar afwachten mannen", meent Rit)erda. „Denk er aan, dat er met niemand over gesproken wordt", waarschuwt hij. Daar hoeft Rippyerda niet bang voor te zijn. De jongens zullen zwijgen. „Zodra ik iets meer weet, horen jullie van me", belooft Ripperda. Nauw'lijks zijn er veertien dagen ver
Nauw'lijks zijn er veertien dagen verstreken of Geert en Klaas zijn al weer bij hun aanvoerder op bezoek. Deze heeft belangrijk nieuws.
„Ik heb een brief van een zekere Antoine Olievier ontvangen", bericht hij. „Kermen jullie deze man misschien?" Geert heeft nog nooit van hem gehoord maar Klaas des te meer! „Hoe is het mogelijk?" roep hij ver
„Hoe is het mogelijk?" roep hij verwonderd. „Een brief van Antoine Olivier, de schilder uit Bergen? Die kerel is de grootste verrader die er rondloopt. Het is een spion van Alva. Hij schildert de landkaarten voor de bloedhond. Wat staat er wel tn die brief? Ik begrijp er niets van!"
Nu is het de beurt van Ripperda om zich te verwonderen.
„Een spion van de hertog van Alva!" roept hij. „Nu begrijp ik van het hele geval niets meer. Je zegt dat hij schUder is? Ja. dat klopt precies. Hij heeft de brief ondertekend met zijn volledige naam, adres en beroep. Er staat inderdaad dat hij kunstschilder is. Maar wacht, dan zal ik jullie de brief voorlezen".
Uit zijn zak diept Ripperda een keurig net papiertje op en leest het volgende:
Mijnheer, Naar ik veronmen heb bent u de aanvoerder van het troepje bosgeuzen dat de laatste tijd krachtig is opgetreden in de omgeving van Bergen. In opdracht van graaf Lodewijk van Nassau verzoek ik u zich met mij persoonlijk in verbinding te steUen op 16 mei van dit jaar. Uw aangeboden diensten zijn thans nodig. Antoine Olivier,
Antoine Olivier, Kunstchilder te Bergen, Brugstraat 2.
Langzaam vouwt Ripperda de brief weer dicht „Dat is het", zegt hij langzaam. „Zoals
„Dat is het", zegt hij langzaam. „Zoals jullie hoort, moeten we thans aan de slag. Maar ik wilde toch wel dat deze zaak me iets duidelijker werd. Ik begrijp niet hoe deze Antoine een spion van Alva kan zijn". „Toch moet het wel waar zijn", zegt
„Toch moet het wel waar zijn", zegt Klaas. „Ik heb het meermalen gehoord". „In ieder geval is uiterste voorzichtigheid geboden", waarschuwt Geert. „Ik vertrouw het niet helemaal en ik zou u aanraden om goed op uw hoede te zijn als ge die schUder een bezoek brengt". „Dat zal ik zeker. Geert", antwoordt de geuzenaanvoerder. De zaak ziet er wantrouwend genoeg uit en het zou me niets verwonderen als dit hele geval een valstrik is om mij gevangen te nemen. Enfin, we zullen zien wat ons te doen staat. Morgen ga ik die schUder bezoeken en ik zal op mijn hoede zijn, dat beloof ik je".
Het is maar goed dat Ripperda's vrouw niet bij het gesprek aanwezig is. Als zij dit alles gehoord had, zou de kans voor Ripperda om de briefschrijver te bezoeken wel zeer gering geweest zijn. „Zou het niet beter zijn als we met u
„Zou het niet beter zijn als we met u meegingen?" vraagt Geert. „In het uiterste geval zouden we ons dan tenminste nog kunnen verdedigen". Ripperda voelt er weinig voor. „Dat zullen we maar niet doen", wim
„Dat zullen we maar niet doen", wimpelt hij af. „Het zou argwaan wekken. Bovendien zijn jullie nog steeds voortvluchtig. Er wordt nog steeds naar jullie gezocht. Nee Geert, je bedoeling is wel goed, maar het lijkt me toch beter dat Ik alleen ga". wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1980
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's