De val van Bergen
— 4 — Hoe jullie het verder wilt aanleggen moet je zelf weten. Ik vertrouw er echter op dat het in orde komt!"
De beide makkers knikken instemmend.
„Het zal aan ons niet liggen Ripperda", meent Geert en Klaas voegt er aan toe: „Het zal wel lukken aanvoerder. We zullen de monniken eens fijn bij de neus nemen". „Dan is het in orde", lacht Ripperda die wel weet dat hij het wel aan Geert en Klaas kan toevertrouwen.
„Nu moeten de anderen even goed naar me luisteren! Om elf uur precies zijn we bij elkaar bij de boerderij van Herman Vermeulen, jullie weet wel, „De Beukenhof". Weten jullie die allemaal te vinden?"
De mannen knikken bevestigend. „Achter deze boerderij", gaat Ripperda verder, „bevindt zich de wagenschuur. Bij deze schuur verzamelen we ons op de afgesproken tijd. Zorg er vooral voor dat je op tijd bent, want we vertrekken om klokslag elf uur.
Naar het klooster is het ongeveer drie kwartier lopen. We volgen vanzelfsprekend niet de gewone weg, maar gaan binnendoor en leggen ons In hinderlaag tegenover het klooster. Zodra de poortwachter Geert en Klaas binnenlaat, springen we naar voren en... de rest volgt vanzelf. Is er iemand die nog iets te vragen heeft of die bezwaren maakt?" Niemand zegt iets. Allen vinden het plan uitstekend.
De mannen mogen hun aanvoerder wel. De stoutste plannen heeft hij reeds ten uitvoer gebracht en steeds met goed gevolg. Eén ding is echter waar sommige van de geuzen wel eens over mopperen. Ripperda heeft een hartgrondige afkeer van onnodige wreedheid. De meeste van de geuzen gaat het echter nooit te slim en liever slaan ze alles kort en klein. Vooral als het de gehate papen en Spanjolen betreft. Daarvan is Ripperda echter niet gediend, en het kost hem dan ook moeite genoeg om dat zijn onstuimige mannen aan het verstand te brengen.
Thans wordt daar echter niet over gesproken en Ripperda is daar blij om. „We zullen eerst onze kroezen eens volschenken op het welslagen van de overval mannen", oppert een der geuzen. Hij voegt de daad bij het woord en schenkt zijn tinnen kroes vol, welk voorbeeld door de anderen wordt gevolgd. Het is inmiddels laat geworden en de mannen kunnen nu vertrekken. Eén voor één verlaten ze de schuur, na eerst zorgvuldig alle sporen van hun verblijf te hebben uitgewist. Als laatste verlaat Ripperda de vergaderplaats. Hij sluit de deur zorgvuldig toe en slaat daarna de weg naar Hermigny in. Alles is goed geregeld en tot in de kleinste bijzonderheden zijn de plannen besproken. Het welslagen van de onderneming zal grotendeels afhangen van Geert en Klaas, maar Ripperda weet dat hij dat wel aan hen kan overlaten. Hij kent zijn mannen en weet dat de beide vrienden voorzichtig genoeg zijn om nietin de val te lopen.
„Ze zullen zich wel redden", mompelt de geuzenaanvoerder.
„Ze zijn slim genoeg om de monniken te foppen".
Vlug stapt hij voort om zo spoedig mogelijk thuis te zijn.
HOOFDSTUK III
EEN AVONTUURLUKE JACHT
De volgende morgen is Geert al vroeg uit deveren. Zijn zuster slaapt nog. Hij wast zich vlug bij de pomp die buiten hun huisje staat, en kleedt zich aan. San heeft zijn brood reeds klaargezet. Ze weet dat haar broer daar erg op gesteld is en het is dan ook nog nooit gebeurd dat zij dit vergeten heeft te doen. Met bewonderenswaardige snelheid verorbert Geert zijn ontbijt, dat bestaat uit brood en spek. Daarbij wordt, naar de gewoonte van die tijd, een warme kroes bier gedronken.
„Zo", mompelt hij, „dat heeft me goed gesmaakt".
Hij gooit nog enkele blokken op het vuur en stookt het flink op. De wind, die de avond daarvoor nog zo guur waaide, is gaan liggen. Het is echter nog koud buiten en het haardvuur brandt er lustig op los als San beneden komt en zich de slaap uit de ogen wrijft.
„Goede morgen Geert", begroet zij haar broer.
„Goede morgen San", groet deze vrolijk terug. „Wat zie je er nog slaperig uit meiske. Het is nog vroeg in de morgen en als ik jou was ging ik nog een poosje slapen".
„Geen sprake van Geert", protesteert San terwijl ze zich wast in het koude water. „Ik heb lang genoeg geslapen. Maar", voegt zij er enigszins verwijtend aan toe, „jouw nacht is deze keer weer niet lang geweest".
Geert begrijpt waar z'n zuster naar toe wil. Hij kent haar op z'n duimpje en inwendig is hij blij om de zorgen die San over hem heeft. Hij laat echter niets merken, maar geeft nog geen antwoord op het verwijt van zijn zuster.
„Je was weer laat broer", begint San opnieuw. „Toch geen narigheid gehad?" „O nee hoor, San", antwoordt Geert luchtig, „maar het is wel wat laat geworden, dat geef ik toe. Een volgende keer zal ik beter oppassen hoor, daar kun je zeker van zijn", voegt hij er lachend aan toe.
San mompelt iets van: „Die beloften van jou ken ik anders wel", maar vraagt verder toch niets meer.
Ze weet wel dat haar broer zich bij de bosgeuzen heeft aangesloten en legt er zich noodgedwongen bij neer, hoewel zij Geert reeds meermalen op het gevaar heeft gewezen dat aan de ondernemingen der geuzen verbonden is.
„Het zal heus zo'n vaart niet lopen San", is dan meestal Geert's luchtige antwoord. „Ripperda is een verstandige kerel en zal heus geen dingen doen die niet verantwoord zijn".
Daarmee kan San zich dan troosten en menige keer heeft zij het hoofd geschud. Ze kent haar broer. Zo driftig van aard als hij is, is hij tot alles in staat. Ze heeft zich mmiddels aangekleed en schikt zich aan tafel om haar handen te vouwen voor de maaltijd.
„Eet smakelijk San", zegt Geert als zij haar gebed geëindigd heeft. Zelf staat hij op en begeeft zich naar de schuur. Zijn hond, een grote bruingevlekte spaniel, springt van z'n slaapplaats op en volgt zijn meester op de voet.
In de schuur gekomen, grijpt Geert een der witgeschuurde melkemmers en, nadat hij de koe wat voer heeft voorgeworpen, begint hij met vaardige hand te melken. Pluto staart zijn meester nieuwsgierig aan en kan nog maar steeds niet begrijpen dat een koebeest zo'n lekkernij kan voortbrengen. Als Geert gereed is met z'n werk zet hij de emmer weg en dekt die af met een schoongewassen doek die aan een spijker naast de schuurdeur hangt.
Hij begeeft zich naar de keuken en neemt z'n musket van de wand. „Ik zal trachten een heerlijk eendenboutje voor je mee te brengen San", zegt hij terwijl hij z'n wapen aan een grondige inspektie onderwerpt.
„Ik hoop dat je geluk hebt Geert", antwoord San. „Maar doe vooral voorzichtig hoor!" waarschuwt ze haar broer.
Ze kent hem en weet, dat hij voor de gevaren van de jacht niet terugdeinst. Eens is het gebeurd dat een groot everzwijn z'n pad kruiste. Geert had een schot gelost op het dier, maar de hagel uit z'n musket bleek niet hard genoeg voor het woedende dier. Het zwijn, door woede en pijn wild geworden, was op de jager toegestormd.
Geert had echter bijtijds het gevaar gezien waarin hij verkeerde en greep razendsnel zijn jagersmes. Tegen dit vlijmscherpe wapen was het dier niet opgewassen.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1980
Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's