folklore en TAAL 2
2e serie nr. 159.
3 REACTIES OP DE OPROEP
Melissant, vroeger Meliszand geschreven, is volgens Boers beschrijving van het eiland in 1843 misschien genoemd naar de eerste bedijker Melis. Het werd in 1480 ter bedijking uitgegeven door Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot van Maria van Bourgondië. De heer J. L. Struyk geeft een volkslezing. Twee mannen Melis en Dirk hebben de landen hier gedeeld. Melis kreeg het zand en Dirk het land. Dit gaat echter niet op. Melissant heeft zware klei, in Dirksland meer lichte grond tzavel).
Hij vertelt verder dat de oude Melissantenaars, Dirksland het durp noemden. Daar gingen ze tot ± 1863 naar de Hervormde Kerk (de groote kerke). Ook gingen ze er winkelen, want daar was veel meer te krijgen dan op het dorp. Men ging naar het „durp" door de Grutter, een kleiweg, dwars door de landerijen en kwam dan uit bij „het kromme paedje, nog altijd als 't Kerkepad bekend.
De mensen van Melissant waren vroeger niet zo gesteld op de Dirkslanders, die ze verwaand vonden. De boeren, die gingen rentenieren, vestigden zich meermalen in Dirksland, 't klein Parijs. De Melissantse jeugd en de Dirkslandse hebben op vrije dagen of middagen vaak met elkaar gevochten. Voelde de eerste zich minderwaardig tegenover de tweede? Melissant was het „geitedurp". In bijna ieder gezin was een geit. Men was wat trots als men een zuvefe geite had, d.i. er een waarvan de melk niet geels smaakte, d.i. een enigszins wrange smaak, had, net als de biest van een „vorse koeie".
Ook met de Stellendamse jongens (de grippeschieters) werd dikwijls gevochten. Wee de Melissanter die een Stellendams meisje wilde vrijen. Het toneel van de strijd was vaak „het Fortuintje", de herberg halverwege naar Stellendam Zo is er op een zaterdagavond daar een geweldig gevecht geweest, waarbij de „ruiters" van het bouwland als wapens dienst deden.
Paasmaandag gingen de Melissanters naar Middelhamis, waar het op de Westdijk „meidenmarkt" was; Pinkstermaandag trokken ze naar het strand in Ouddorp.
Als op 't eiland de kopjes koffie tot de rand gevuld worden, noemt men dat een Melissants bakje.
Den Ouwen diek tussen Melissarit en Herken stond niet erg gunstig bekend. Daar gebeurden soms vreemde dingen (tovenarij).
Melissant lag als een ring om Dirksland heen; men kon dit dorp niet verlaten, of men moest over Melissantse grond. Een stenen schuur op Kralingen, over de haven van Dirksland, heette vroeger het Melissantse huus. Men zegt, dat dit vroeger het raadhuis was. Eertijds was er aan 't eind van de Bouwdijk een meestove; de plaats ervan wordt nog wel Stove genoemd en aan sommige namen gehecht. Aan de buitendijk van Melissant was
Aan de buitendijk van Melissant was vroeger een visstal en in de Kroningspolder was een eendekooi. Tenslotte weet de heer Struik nog dat een oude herder schapen hield op 't gors. Zijn ouders gingen ter schole bij meester Van den Berg; de school stond op den Hoek, op die plaats is nu het postkantoor.
In de vorige krant schreef ik, dat de Bouwdijk volgens overlevering gelegd was door de reus Taai, maar de heer Struik heeft gehoord, dat hij door Kabouters is gemaakt en nog wel onder kerktijd.
De afgescheiden dominee Daan Bakker preekte in een schuur, waar nu het woonhuis van Kr. van Beek staat. Hij had een geweldige stem, die tot ver naar buiten te horen was. 't Was een straffe prediker, die alle weelde en versiering afwees. Zo zei hij eens: „het goud en zilver zal op jullie kop rotten". Bekeerde vrouwen legden soms hun gouden krullen af. Volgelingen van ds. Bakker werden Bakkerianen genoemd. Ze hadden hun kerk onder den dijk, later de kerk der Gereformeerde Gemeente, maar nu niet meer in gebruik. De Gereformeerde Kerk begon haar diensten in een huis aan de Boven- Molendijk; daar preekte b.v. ds. Van Lummel uit Zuidland.
In Melissant was geen „Kaoie". Het verzamelpunt voor de mannen en jongens, vooral 's zaterdagsavonds, was de Haogte of Heule. Daar werd het nieuws uit het dorp, het eiland, het land en de wereld besproken, daar werden sterke verhalen gedaan en moppen getapt. Velen vonden ook een gezellig trefpunt 's zaterdags in de scheerwinkel van Trommel of van Goedegebuur.
Struik's vader werd in 1857 geboren. Hij ging tot zijn achtste jaar naar school tegelijk met de heer M. Touw, die later hoofd der school in Stellendam werd. Hij moest al vroeg den akker op, maar in de winter volgde hij de avondschool en wel tot zijn 16e jaar. Daar leerde hij perfect rekenen uit de rekenboekjes van Boeser. Met de regel van drieën kon men de moeilijkste vraagstukken oplossen.
In 1901 kwam de leerplicht tot 12 jaar of na 't einde van het zesde leerjaar. Voor die tijd kwamen de arbeidersjongens, die in 't voorjaar en in de zomer op 't land of hun vaders bedrijf gewerkt hadden, van november tot maart weer op de schoolbanken. Men noemde ze gorsbeesten. (Dat was het vee dat 's zomers op het gors graasde). In Goeree noemde men ze hekweiers.
Dan geeft de heer Struik nog enkele bijzonderheden over ziekten en dood, bijv. het hartwaeter en zienkens. Bruine vlekjes op de huid van 't gezicht en de handen van oude mensen noemt men „blommetjes van 't Kerkhof (in Goeree ook). Een zondagsliek maekt 't kerkhof ziek wil zeggen, dat een lijk boven aarde op zondag gauw door een tweede dode gevolgd wordt, een mening die men vroeger op 't hele eiland wel hoorde verkondigen. Bij begrafenissen op Melissant volgden alleen genodigden de baar. Als een boer boven aarde stond, mocht er op de boerderij en het land niet gewerkt worden. Bij een sterfgeval werd er weken „gesloten, eerst de twee blinden een paar weken potdicht, dan stonden ze een paar weken „aan" en dan nog een paar weken één blind dicht
Als er een sterfgeval in een gezin was moesten de huisgenoten en familieleden eerst weken in huis blijven, een jaar lang niet aan een feestelijkheid deelnemen, b.v. een uitvoering, ook niet gaan schaatsenrijden.
Hij deelt me nog mee, dat de sloot langs de Voorstraat gedempt werd onder leiding van A. Mast en daarom sprak men van den gedempten Aoi, echt iets dorps.
Tot zo ver de aantekeningen van de heer Struik. De volgende keer zal ik die van de heer Sieling, ook over Melissant, bespreken.
Ik eindig weer met een versje over 't eiland, dat een lezeres mij toezond, 't Gaat over de rivaliteit tussen de Menheersense vissers en de Sommerdiekse errebeiers.
De Sommerdiekse jonges binne raore van natuur, Ze wille wel een meisje, mar voor een korte duur; Eén van ze had een jekker, die had 'en pas gekocht, Mar toen en mos betaele, had en geen geld genocht. Kom meisjes kiest dus goed, as 't eenmael kermis is. Neemt dan een vissers jongen mit butter bie de vis. Dan kajje koekjes kaope in sukergoed d'r bie Je hoeft niet weg te loapen, hie hou je altied vrie. Nooit van z'n leven, nee geen eene keer. Neem nooit geen Sommerdiekse jonges meer.
F. den Eerzamen. Wassenaar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 december 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 december 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's