�Hondemastate"
Vervilgverhaal
19
Dat was te begrijpen. Want ze moest zich nog verkleden alvorens te kunnen vertrekken. Met een nonchalant „Tot morgenochtend" verliet zij, nadat het maal beëindigd was, de kamer. Een half uurtje later sloeg de voordeur dicht.
Lucie moest bekennen, dat de avond gezellig verliep. Na met Hermine de vaat te hebben gewassen — Loes was naar boven voor haar huiswerk — zaten oom en tante met de beide meisjes in een goed verwarmd zijvertrek. Er was niet de minste spanning. Integendeel. Oom Jochem was op een gegeven moment op zijn praatstoel. Hij vertelde uit zijn jeugd in Zeestad; hoe hij en zijn broer, Lucie's vader, kwajongensstreken uithaalden en door de kleine Capon, die was hoofdagent van de gemeentepolitie, achter de broek was gezeten. Hij was zo opgewekt, dat Hermien haar moeder verbaasd aankeek. Maar die toonde niet de minste verbazing, ging nota bene ook herinneringen uit haar jeugd ophalen. Maar die had zij niet uit Zeestad. Ze was geboren en getogen in Rotterdam.
„Ja, ik ben nu eenmaal een stadskind Lucie. Met geen mogelijkheid zou ik op het platteland kunnen wonen".
„Nu, Zeestad is ook leuk, hé oom". „Dat was het. Maar nu ben ik er toch aan ontgroeid. Het kleinsteedse viel me rauw op het lijf, toen ik er deze zomer was".
Even stilte. Want dat „toen ik er was" hield verband met het overlijden van Lucies moeder.
Loes, met veel lawaai, kwam de stilte verbreken. Zij was gereed met haar huiswerk en zocht de gezelligheid, hoewel zij een leesboek in haar handen had.
Lucie diepte uit haar handtas een adres op. „Hoe kom ik in de Van Alkemadelaan? vroeg zij. „Met lijn 8, hier vlakbij, naar het Spui; overstappen op Jijn 14, die loopt door de Van Alkemadelaan", wist Hermien.
„Dat klopt", zei Loes. „Als je er heen wilt en ik ben vrij, zal ik je er wel brengen".
„Dat is lief van je. Maar met even vragen kom ik er ook wel".
„Wonen daar lui, die je kent, Lucie?" „Neen, oom. Ik zou er juist kennis mee gaan maken en heb beloofd, niet lang te zullen wachten. Zij weten, dunkt me, dat ik al hier ben. Het zit zo: die mevrouw, zij heet Langeveld, is een vroegere vriendin van mevrouw Fottema, de domineesvrouw van Westgouwe"
„O die heb ik op de begrafenis ontmoet, niet?" Lucie knikte „Zij zou schrijven, dat
Lucie knikte „Zij zou schrijven, dat ik enige tijd in Den Haag kwam, en vond, dat ik er eens kennis moest gaan maken, om ook eens andere mensen te ontmoeten".
„Geen gek idee. Langeveld? 'k Wil eens even kijken, of ze telefoon hebben. Of heb je soms het nummer?"
„Neen, oom".
Even later deelde oom Jochem mede, dat de Langevelds inderdaad telefoon hadden.
„Dan bel ik morgen wel even op en vraag belet". 't Was niet nodig. Want nauwelijks
't Was niet nodig. Want nauwelijks een kwartier later rinkelde in de gang de telefoon en kondigde Hermien aan: „Voor jou, Lucie".
„Voor mij?"
„Ja, 't is die mevrouw Langeveld, over wie je sprak". „O, dat is aardig".
„Tante, ik ga er morgenmiddag een kopje thee drinken", zeide Lucie, terugkerend in de kaftier. „Ik vind het erg vriendelijk, uit zichzelf te bellen".
De volgende morgen was mevrouw Van Adrigem kort aangebonden en verstrooid, al hield zij zich voor Lucie zo goed mogelijk. Hermien was aan het ontbijt. Heleen was in geen velden of wegen te bekennen.
In de keuken zei Hermien: „Trek je maar niets van mama aan en praat zo weinig mogelijk met haar. Ze is woest op Heleen. Volgens mama kwam die vannacht om drie uur thuis. Ik heb haar niet gehoord".
„Om drie uur?" vroeg Lucie verstomd. „Maar dan is het al morgen. En dan rijdt er toch geen trein?"
„Neen, natuurlijk niet. Mama hoorde getrappel van paarden en luid gelach. Ze waren dus met een rijtuig. Zo bont heeft Heleen het nog nooit gemaakt. Dat doet een fatsoenlijk meisje niet. Nu ja, we zijn een enkele keer weleens laat, maar dan zijn we ook met elkaar. Ik kan begrijpen dat mama woest is, maar 't zal niet veel baten".
Lucie gaf geen antwoord. Wat moet je daarop nu zeggen?
Toen zij ongeveer half twaalf naar haar kamer ging, vernam zij twee deuren verder harde stemmen. Er was hooggaande ruzie tussen tante en Heleen. Lucie haastte zich naar binnen, om niets te horen. Zij ging ook zo gauw mogelijk weer naar beneden. Toen was de herrie nog aan de gang.
Ook aan de koffietafel verscheen Heleen niet. Mevrouw Van Adrigem sprak feitelijk geen woord. Haar gezicht leek wel een grote donderwolk.
„Wat is er toch eigenlijk aan de hand?" vroeg Loes plotseling. „Niemand zegt een stom woord. En waar is Heleen?"
„Eet nu maar", zei haar moeder stroef „De bui drijft wel over".
„Alle mensen, heeft grote zus de bokkepruik op", spotte Loes. „Dat komt er van als je "
„Hou je mond en bemoei je met je eigen zaken", beval haar moeder op scherpe toon, zó, dat Loes er van schrok en zweeg.
Lucie hoopte vurig, dat ze bij de Langevelds een gezellig, tweede huis zou vinden, want dit hier. Nu was zij hier nog geen twee dagen en zij had er eigenlijk al genoeg van. Als papa geweten had, dat hier als kat en hond werd geleefd, zou hij haar dan naar Den Haag gezonden hebben?
Mevrouw Van Adrigem zal wel in, dat zij Lucie toch iets moest zeggen. Ze kon toch niet doen, alsof haar neus bloedde.
„Ik vind het hoogst vervelend, dat je dit moet meemaken, Lucie", zeide zij, toen zij alleen waren. „Heleen is de perken te buiten gegaan, vandaar mijn houding, 'k Heb haar onder handen genomen, in de hoop, dat het helpt, We moeten haar, als ze beneden komt, maar laten betijen. Aan één scène heb ik genoeg gehad".
Weer wist Lucie niet, wat te antwoorden. Maar het bleek haar, dat geen antwoord verwacht werd, want tante verliet onmiddellijk de kamer.
„Kun je het vinden?" vroeg Hermien een half uur later, of zal ik je naar de tram brengen? Wacht? 'k Heb toch een boodschap in de binnenstad. We gaan samen naar het Spui".
Zo had Lucie lijn 14 direct en stapte half de Van Alkemadelaan uit. Gezie» het nummer zou het wel zowat uitkomen, had Hermien gedacht. Het klopte inderdaan. 't Was namelijk tien nummers verder. Op haar bellen werd de deur geopen»
Op haar bellen werd de deur geopen» door een grijzende dame met een liet aantrekkelijk gezicht, eenvoudig, ma'' keurig gekleed. Vóór Lucie iets zegge» kon, klonk haar melodieuse stem' „Mejuffrouw Van Adrigem zeker?"
„Lucie Van Adrigem", verbeterde Lucie, flauw glimlachend. „Komt u binnen".
„Komt u binnen".
Ér was een niet grote, maar toch voldoende ruimte biedende hal met gaf' derobe en alles, wat er verder nodiê nuttig en mooi was.
„Ik vind het prachtig, dat ik voor T' eens wat kan doen. U weet toch, wie '* met To bedoel?"
„Dat zal mevrouw Fottema wel zijH; 'k Weet tenminste, dat zij Cato heet" „Juist. Een lieve meid. We hebbe»! het gezellig gehad met elkaar. Ma''| hoe gaat het dan? De wegen gaan m''] een. Je trou-wt, er komen kindei en. Aanvankelijk was er nog briefwisseling maar daar kwam, 'k moet het eefW!! bekennen, wat de klad in. En daar ko» i me ineens een brief van To met W. verzoek, of u, zo lang u in Den H is, eens mag komen aanlopen, een sc tweede tehuis, zal ik maar zeggen.
(Wordt vervdt
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 november 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 november 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's