�Hondemastate"
16
<ik ben gek op muziek en op de mo- *rae talen" verklapte kleine Lucie. 'k "* eenmaal in de week muziekles bij fw leraar. En dan helpt Heleen mij 'jmtiinste als zij er zin in heeft en dat wurt niet vaak. Zij geeft mij ook 3t Prans. Daar is ze een kei in. 'k Zou 3ag later op het Conservatorium wil- ^"i opleiding voor zang en muziek. *ar mama heeft gezegd, dat ik dat wel 1"' rmjn hoofd kan zetten. Te duur. Hier ^ alles te duur, behalve... nu ja". Lucie informeerde niet naar de rest '^ de onuitgesproken zin. Zij zou wel '«een en ander ervaren. •f,"7"^'^"' ^^^ ^®> °P i^^^T: horloge ki :'™a, „het is tien uur geweest en ik ben °6 Van de reis en van alles". M moet ook naar bed. Om kwart •°or acht ontbijt ik met papa en dan '^Mwijnen we". '•Hoe laat begint je school?" »Ojn half negen, 's Woensdags en 's ^«Wdagsmiddags vrij". ""elterusten, kind".
„Slaap wel, Lucie. Hier is een pakkerd. We zullen het gezellig hebben, denk ik".
HOOFDSTUK IX
Zij staarde op de foto van haar moeder, die zij op een kastje had gezet. De tranen sprongen haar in de ogen. „Mama, ik wil, met Gods hulp, flink zijn, maar het is zo moeilijk", fluisterde zij. „Ik ben zo eenzaam".
En opeens voelde zij verontwaardiging in haar opkomen, de ontvangst of liever de niet-ontvangst was toch meer dan erg! Zoiets onbeleefds zou op „Hondemastate" nooit voorgekomen zijn. Zij zou het zich niet hebben kunnen indenken, als zij het zelf niet aan den lijve ondervonden had. Een man als oom Jochem had dat toch niet mogen toestaan. Och arme, hij had niets in te brengen en was met zijn figuur dodelijk verlegen geweest.
Dan dacht zij aan Jan Fottema. Die zou wel raar opkijken, als hij vernam, dat zij voorlopig van „Hondemastate" weg was. Zij had aan dominé Fottema haar adres in Den Haag gegeven, maar Jan zou natuurlijk niet schrijven. Zij hadden nog nooit gecorrespondeerd, zelfs elkaar niet een ansicht gezonden. Zij deed het gaskacheltje uit en be
Zij deed het gaskacheltje uit en begaf zich te bed, in de overtuiging dat de slaap niet gauw komen zou, in welke mening zij gelijk had.
Het beeld van haar moeder, die roerloos in haar eikenhouten kist lag, opgebaard in haar slaapkamer op „Hondemastate", zweefde haar voor ogen. Dood! Afgelopen! O, God, was ik ook maar dood! Zij schrok van die gedachte. Neen, neen, zo mocht ze niet denken of spreken. God bepaalt het uur van onze dood. En... zij moest blijven voor haar vader, die eenzame man, die misschien wel zieker was dan hij voorgaf te zijn. Enkele dagen geleden was zij op het kantoor geweest en had Van Stralen ontmoet en gesproken. Die had eerlijk gezegd, dat hij de toestand van haar vader zorgelijk inzag, al moest zij niet vergeten, dat rust en ontspanning hem goed zouden kunnen doen. Wie weet, kwam hij geheel hersteld en vol vitaliteit terug. Och, wat had zij aan al dat gepraat en die veronderstellingen. „Bij de dag gelovig leven en alles aan God overlaten", had haar moeder haar van jongsaf ingeprent. Maar — de slaap kwam niet, toch al
Maar — de slaap kwam niet, toch al niet, en zeker niet als je op een vreemd bed lag. Daaraan moesten, naar zij wel had gehoord, de meeste mensen wennen. Beneden werd met een deur geslagen. Zij vermoedde, dat oom Jochem van de vergadering thuiskwam. Toen was het weer geruime tijd stil in de grote woning. Op straat werd in het geheel geen lawaai gehoord, 't Was trouwens, dat had zij al begrepen, een stille, dode straat, waar de hoge huizen zich aaneenregen. Wat een verschil met „Hondemastate" ! Zou ze wel ooit in een grote stad kunnen wennen? Nu, daarover maar geen zorgen maken, 't Was de grote vraag, of zij ooit in haar leven in een grote stad zou komen te wonen! Of , Jan moest dokter in een stad worden. Och, laat ze nu niet zo dwaas zijn! Je bent pas negentien. Kun je dan al een keus voor je leven maken? Bovendien — hoe zou Jan over een huwelijk met haar denken? Zou er wel ooit iets van liefde voor haar bij hem zijn opgekomen?
Veel later — nog altijd lag zij met wijd open ogen te staren — was er beneden weer leven en beweging. Een minuut of tien daarna waren er voetstappen op de trap en op de gang. Een onderdrukt gelach en een waarschuwend: „st. St.". Tante en de nichtjes waren thuisgekomen. Nog even een gemurmel van stemmen in een van de slaapkamers. Zij maakte geen licht, hoewel zij wel eens wilde weten, hoe laat het nu eigenlijk was. Wacht — misschien bij het raam, het licht van de straat lantaarn. Zij sloop uit bed, lichtte het gordijn wat op. Ja, het lukte. Ze kon duidelijk op haar horloge zien, dat het twee uur was geweest. En toen, eindelijk, zakte Lucie in slaap.
Ze werd wakker door het dichtslaan van de voordeur. Zij sprong xiit bed en keek naar buiten. Oom Jochem en kleine Lucie reden op de fiets weg. 't Was acht uur. Zij stak het gaskacheltje aan (geluk
Zij stak het gaskacheltje aan (gelukkig lag er een doosje lucifers bij) en maakte haar toilet. Ze las een gedeelte uit haar bijbeltje en ging toen naar beneden in de hoop, dat er iemand present zou zijn. Of lagen de late thuiskomers nog in bed? Dat bleek in elk geval niet met haar
Dat bleek in elk geval niet met haar tante, die in een peignoir in de huiskamer het een en ander beredderde. De ontbijttafel stond gereed voor vier personen. Toen mevrouw Van Adrigem de deur hoorde openen, wendde zij zich schielijk om. „O, mijn liefje", riep zij, met open ar
„O, mijn liefje", riep zij, met open armen op Lucie toelopend, „ik schaam mij zo, dat wij je gisteravond zo slecht hebben ontvangen! Goeden morgen! En je vader gaat vandaag op reis, hoor ik? Heb je goed kunnen slapen? 'k Hoop niet, dat de meisjes vannacht lawaai gemaakt hebben en je wakker bent geschrokken. Ja, 't was al nacht, 't Was mijn bedoeling, een uur of negen thuis te komen, maar ik mocht persé niet weg".
Lucie, die stomverbaasd was van de levende wekker, die afliep, liet de woorden over en langs zich heengaan. Alleen de laatste woorden drongen tot haar door, maar die geloofde zij niet. De vriendelijkheid en liefheid van tante was niet oprecht. Er straalde geen warmte van haar mt. Eerder werkte zij verkillend. Haar omhelzing nam zij dan ook maar koel op. „Och neen, tante, 't was natuurlijk
„Och neen, tante, 't was natuurlijk niet zo prettig, maar dat kon nu eenmaal niet anders, heb ik van oom begrepen, 't Was trouwens gezellig met Lucie en ik ben niet laat naar bed gegaan". „Ja, dat begrijp ik. Wat vermoeid van
„Ja, dat begrijp ik. Wat vermoeid van de reis. En dan de emoties. Je hebt nogal wat meegemaakt de laatste maanden. Ik kan me voorstellen, dat het een schok geeft, je moeder zo te moeten verliezen. En dan dat ongeluk. Je vader en jij zijn er goed afgekomen. Hoewel... je vader. Zou zijn toestand niet een gevolg van dat alles kunnen zijn?" „Ik denk het wel, tante", antwoordde
„Ik denk het wel, tante", antwoordde Lucie met benepen stem. Zij vond het eenvoudig stijl- en tactloos, om bij de eerste ontmoeting zó over het gebeurde te spreken.
„Maar komaam, een mens moet nu eenmaal verder leven, al valt het lang niet altijd mee. Ik hoop, dat je het hier goed naar de zin zult hebben en dat je vader weer hersteld mag terugkomen. Laten we gaan ontbijten, 'k Hoorde van oom, dat je gisteravond niet gegeten hebt. Dan zul je nu zeker wel trek hebben. Je zult het hier alleen niet zo royaal en weelderig hebben als thuis. Je oom is maar een eenvoudig ambtenaar".
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's