Toch gelukkig
y i E V O L G V E R H A A L
«Die spot zeker ook?" veronderstelt Evert.
«Ja. hij spot ook." «Dan is hij ook geen at at "
«Dan is hij ook geen at at "
«Atheïst", helpt Victor hem.
«Juist. Als iemand niet aan een Op- Perwezen gelooft, kan hij er toch niet mee spotten. Hoe kan je nou spotten over iemand waarvan je denkt dat hij tniet is! Dat kan immers niet!" Dan zouden we eigenlijk moeten geen dat hij toch wel ergens aan ge- -ft."
„Natuurlijk. En die vriend van je had ^ vorige zondag eens bij ons in de ^ k moeten zitten."
Victor knikt en dan gaan zijn ogen Weer over het landschap. Dan gaat SÜ staan. Hij maakt een allesomvattend ~>baar met zijn armen.
i«De schone natuur, die voortdrijvende olken, de sterren bij nacht, kortom Hes wat zich in het grote onmetelijke feelal ophoudt, dit alles dankt zijn bestaan aan een Schepper. Het is alleen maar zo jammer dat we het een atheïst zo moeilijk kunnen bewijzen."
„Als het te bewijzen was, zou het geen geloof meer zijn," knikt Evert.
„Geloof is een axioma", mompelt Victor voor zich heen, maar toch heeft Evert hem verstaan. „Wat betekent dat woord?"
„Wat betekent dat woord?"
„Een axioma is iets dat niet valt te bewijzen, maar dat zonder een bewijs wordt aanvaard. Bijveerbeeld, als de buurman van je hier langs zou komen en ons vertelde dat hij vannacht tweehonderd pond paling gevangen heeft, dan geloven wij dat. Maar als wij naar zijn haventje gaan en wij zien inderdaad al die palingen, dan geloven we het niet meer, dan weten we het."
„Maar dan is het geloven in God toch heel wat moeilijker. Wij weten eigenlijk niets. De dominé preekt ergens over en als je hem hoort praten denk je: hij zelf gelooft het vast en zeker. Maar hij heeft het zelf niet gezieni."
„Toch probeert hij ons met zijn woorden te overtuigen. Een dominé haalt voorbeelden aan uit de bijbel. Hij "
„Precies, daar dacht ik ook aan! Ik begrijp niet dat de mensen die al die wonderen zagen gebeuren, niet wilden geloven!"
„Wees niet te haastig met je oordeel. Evert. Vergeet niet dat dit alles gebeurde in het Oosten. Er leefden toen bezweerders en tovenaars. Denk aan de geschiedenis van Mozes. Mozes wierp zijn stok op de grond en het werd een slang. Maar de tovenaars konden dat ook. En in die tijd van Jezus omwandeling op aarde waren er ook mannen die meer konden dan de gewone mensen."
„Denk je dat er nu ook nog mensen leven die meer Kunnen dan jij en ik?"
„Zeker denk ik dat. Je hebt misschien wel eens gehoord van wichelroedelopers"?
„Jawel, maar ik geloof dat het allemaal verlakkerij is."
„Als je het werken van zo'n man eens had meegemaakt, zou je je mening moeten herzien, vriendje! Er zijn veel dingen tussen hemel en aarde waar wij geen besef of begrip van hebben. Maar ik ga inpakken. De zon staat op het punt ons vaarwel te zeggen en er komen te veel schaduwen."
„Hoe lang loop je er over naar je caravan?"
„O, een klein half uurtje. Een mooie wandeling, vooral met dit prachtige weer."
„Dan stap ik ook maar eens op, welterusten."
„Goedennacht, en denk om je loodwit. Meisjes zien gaarne goedverzorgde handen."
Er gaan enige maanden voorbij. Evert is goed op weg om een bekwaam vakman te worden. Hij streeft in handigheid en ijver de anderen voorbij. En dat kan leiden tot afgunst. Vooral Piet, de oudste knecht, ziet het een en ander met lede ogen aan. Hij noemt Evert een uitslover en een ogendiener.
Er ig een tijd geweest waarin Evert in twijfel verkeerde omtrent de toekomst. Maar dat is nu voorbij. Duidelijk ziet hij thans zijn weg uitgetekend. Hij is bezig zich te bekwamen als schilder. Hij verdient reeds een behoorlijk loon en Woortman is een goede baas. Bovendien bezit hij een meisje. En juist deze wetenschap is een stimulans voor hem om door te zetten. Hij reageert niet op de schimpscheuten van Piet, noch wat betreft zijn omgang met Jellie, noch wat zijn trouwe kerkgang aangaat, noch zijn werklust. Hij wil vooruit, iets bereiken in het leven. En Woortman moedigt hem aan. Hij leert Evert kleuren maken en eiken deuren vernissen. Reeds schildert hij een schoorsteen in marmerkleuren zoals de andere drie knechts het niet kunnen en het nimmer zullen leren. Bovendien volgt hij een schriftelijke cursus. En juist deze cursus dreigt een zekere verwijdering te brengen in de verhouding met Jellie.
Evert heeft zijn wekelijkse taak achter de rug. Hij is naar huis gefietst en na het eten begaf hij zich onmiddellijk naar boven. De ramen van de dakkapel staan wijd open. Er waait een licht zeebriesje dat een heerlijke verkoeling brengt. EigenJijk is het zonde om met dit prachtige weer binnen te blijven. Maar een blik op de kalender vertelt hem wel anders. Het is vandaag zevenentwintig juli, het einde van de maand dus. Vandaag moeten de lessen klaar. Maandagmorgen moet alles met de post mee. Dus niet langer naar buiten staan kijken, maar vlug aan de slag. Hij haalt zijn paperassen uit de kast en legt alles op tafel. Opeens valt zijn oog op de brief die nog altijd verborgen ligt onder het kastpapier. Hij staat er even peinzend naar te kijken, dan haalt hij de brief te voorschijn en steekt hem in de zak. Er komt een flauw glimlachje van zelfbespotting op zijn gezicht. Nee, die brief kan hij nu wel opruimen. Die tijd is gelukkig voorbij. Als hij naar beneden gaat zal hij hem in het fornuis gooien. Zo, en nu als de drommel aan de studie.
Hij is ongeveer een half uurtje aan het werk als het bekende „joe-hoe" van Jellie tot hem doordringt. Snel loopt hij naar het raam. Daar staat zij. Jellie draagt een luchtig japonnetje en zij houdt haar fiets aan de hand. Ze wuift hem toe en zegt vrolijk: „Ga je mee een eindje fietsen? Ik heb moeder nog even geholpen met het werk en toen heb ik me gauw aangekleed, ga je mee?"
„Erg jammer, maar ik heb beslist geen tijd, Jellie. Het is vandaag de zeven en twintigste en mijn lessen moeten vandaag af."
„Toe joh, doe niet zo flauw! Er komen nog meer dagen hoor!"
„Dat zullen we tenminste hopen! Maar toch maak ik vandaag mijn werk af."
„Je gaat dus niet mee?"
„Ik dacht dat je het wel begreep. Het móet vandaag klaar. Maar vanavond na zessen. Om een uur of vijf ben ik wel klaar, denk ik."
Jellie stampt boos met haar voet in het gras.
„Als die vervelende cursus voor mij gaat, dan weet ik het wel. Dan ga je vanavond maar alleen fietsen, het beste er mee."
Even verkeert Evert in twijfel. Maar niet lang. Hij kijkt haar na, nu zij in gebogen houding terugfietst naar huis. Maar halverwege het weidepad remt zij en keert haar rijwiel. Evert wU bij het raam weggaan, doch hij bedenkt zich. Misschien wU zij nog iets zeggen. Dit is inderdaad het geval. Ze kijkt omhoog en zegt snauwerig: „Als je denkt dat ik nu in huis ga zitten grienen, dan heb je het mis hoor! Ik ga naar het dorp en zal me daar best vermaken, saaie tinus!" En weg is ze, voor hij nog iets te zijner verdediging kan aanvoeren. Maar hij had ook niets kunnen zeggen. Het bloed is hem naar het hoofd gevlogen en zijn tanden knersen hoorbaar. Met gebalde vuisten kijkt hij haar na.
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1967
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1967
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's