Aardappelen elk voorjaar duur door de speculatie
In „Elseviers Weekblad" van 29 juli lazen wij een interessant artikel van „Bucolicus" over de aardappelprijs, die elk voorjaar weer door speculatie wordt omhoog getild. Ongetwijfeld zal dit artikel de vele aardappeltelers in het gewest waar ons blad verschijnt interesseren, waarom wij er een groot deel van overnemen. Allereerst wijst de schrijver er op, dat Nederland relatief de belangrijkste aardappelproducent is van het westen, omdat er naar meer dan 60 landen wordt geëxporteerd. De export zowel van poot- als eetaardappels brengt jaarlijks meer dan f 100 miljoen op. De normale afzet ligt op 2.4 milj ton, waarvan 0,3 tot 0,4 milj. ton pootgoed. Voor veevoer gemiddeld 0,7 mUj ton; voor de tafel blijft gemiddeld 1,4 milj ton over waarvan de export rond 0.3 milj ton schommelt. Blijft voor binnenlandse consumptie ruim 1 müj. ton eetaardappelen, in de zomermaanden aangevuld met 50.000 ton z.g. vroege aardappels, aangevuld 100 of 200 duizend ton (vroege) uit warmere streken.
De schrijver beweert terecht, dat de Nederlandse aardappelteelt zich sinds generaties op bewonderenswaardige wijze aanpast aan de marktbehoefte, met vroege, middenvroege en late soorten. Vanuit de teelt zit de mogelijkheid er ruimschoots in dat de binnenlandse markt regelmatig voorzien wordt van voldoende aardappelen voor een kieskeurige klant. Stelt men in dat licht de ontwikkeling van de aardappelprijzen voor de consument zoals die zich de laatste jaren steeds weer aftekent, dan klopt er iets niet. Gebruikelijk lijkt te worden dat vanaf maart de prijzen voor de doodgewone aardappels die verleden jaar geoogst werden met sprongen omhoog gaan. De statistiek laat zien dat de prijzen van mei 70 tot 100 pet. boven de prijzen van januari plegen te liggen. Dat zijn dan de zogenaamde telersprijzen; dat moet dus de boer ervoor ontvangen. Feit is dat geen tien boeren die prijs krijgen want er is vrijwel geen enkel landbouwverblijf dat zich kan veroorloven zijn aardappels zolang te bewaren. Het overgrote deel van de oogst wordt van het land af verkocht, dus niet later dan september-oktober en de gemiddelde prijs daarvoor ligt de laatste jaren tussen 12 en 15 cent. Die telersprijzen van maart en volgende maanden moet men opvatten als de prijs voor aardappels die nog in de eerste hand van de handel zijn en die eerste hand heeft er dan voor betaald de gemiddelde, zeg maar novemberprijs, van hooguit 17 cent; heeft ook de bewaarkosten te maken, maar strijkt vervolgens een behoorlijke(?) winst op.
Of die winst gemaakt wordt op de binnenlandse markt hangt deels af van de exportkansen. Die export is, zoals vermeld, een tamelijk groot belang in de aardappelafzet, met de exportopbrengsten hebben de aardappeltelers bijzonder weinig uit te staan. Er zijn maar enkele produktiebedijven die een beetje zakelijke voeling hebben met de aardappelexport. Alle belang dat daaraan vastzit ligt in handelaarshanden. De handelaarsbelangen zijn het dan ook die alleen en uitsluitend verantwoordelijk zijn voor de opvallende prijs stijgingen van de eetaardappel voor de Nederlandse tafel zoals we die nu 3 jaar in succesie zo overtuigend zien dat aan een ommekeer van die ontwikkeling niet meer gedacht schijnt worden. te
Onvet^kwikkelijk
Dat zo zijnde is het een onverkwikkelijke verrassing dat de minister van economische zaken, aan de tand gevoeld met Kamervragen, een beslist verwarrende „verklaring" gaf voor het oplopen van de aardappelprijzen in voorjaar en voorzomer. Gevraagd of schaarste van het product een redelijk excuus is voor de hoge prijzen werd geantwoord dat alleen voor oogsten 1961 en 1965 sprake is geweest — in de jongste 10 jaren — van geringe opbrengsten. Dat lag dus in zekere zin aan de boer, ten minste aan zijn geringe succes, de ene keer door droogte de andere keer door te veel regen. Dan zijn er niet veel aardappels. Daarnaast, zegt de minister, zijn er in diezelfde 10 jaar maar twee keer hogere prijzen voorgekomen, in 1965 en 1967, veroorzaakt door een — misplaatst gebleken — verwachting inzake extra exportkansen. Men had de aardappels speculatief aan de binnenlandse markt onttrokken waardoor de prijzen fiks opliepen. Dat ze kort daarna weer zakten doordat de speculatie, de bijzondere exportverwachting, verkeerd uitviel, wijst niet op enige garantie voor de binnenlandse consument tegen wilde stijging van aardappelprijzen. Daarover te worden ingelicht was toch juist de strekking van de vragen die Tweede Kamerleden stelden.
Nog onbevredigender is de ministeriële analyse dat die laatste 10 jaren dus maar twee oogstdepressies lieten zien (met hogere prijzen daarachter) en ook twee overschot jaren met lage prijzen voor de boer. Men moet daaruit — volgens EZ — concluderen dat de boer geen beschermde aardappelprijs kent, zodat men zich in de weinige jaren van schaarser aanbod dan ook niet moet beklagen over prijsstijgingen.
Dit alles is om tweeërlei reden grondig fout. Grote oogst of kleine oogst — de aardappelprijzen lopen nu al vier jaar achtereen op van maart tot juni. Maar dat zijn de prijzen die groot-, tussen- en kleinhandel krijgen; de boer ziet daar niets van. Tegenover voorjaarsprijzen van 24 tot 44 gulden staan telersprijzen van gemiddeld 14 gulden want er is vrijwel geen boerenbedrijf dat na maart nog aardappels te verkopen heeft. Er zijn twee aardappelmarkten in Nederland waar alleen de handel komt, niet de teler. Dat zijn de effectieve markt in Rotterdam en de termijnmarkt. Uit vergelijking van die twee kan men bij voorbeeld aflezen dat op de effectieve markt in april 1967 aardappelen gekocht en geleverd werden voor 25 gulden waarvoor de speculatieve handel zich het jaar daarvoor (tussen mei en november) heeft gedekt door aankoop voor 17 of 18 gulden. Evenzo kan men constateren dat diezelfde aardappelen, die volgens de termijnmarkt niet later dan april geleverd worden, met nog een maandje vasthouden in mei van de hand gaan voor 37 gulden. Achter die prijzen — na verschillende handelswinsten — komen dan de prijzen uit de bus waarover de consument zich doodschrikt. Des ministers advies was doodleuk; in die maanden verdient het aanbeveling meer aandacht te besteden aan andere
Dat alles is bijzonder onbevredigend. De minister van EZ beweert dat de aardappelprijzen in belangrijke mate afhangen van de weersomstandigheden. Dat doen de telersprijzen, die de boer krijgt. Maar de fluctuaties in die prijzen staan in geen enkele redelijke verhouding tot de consumentenprijzen in voorjaar en voorzomer. De boerenprijzen immers fluctueerden als volgt van oogst 1959 tot en met oogst 1964 (latere cijfers zijn nog niet vrijgegeven); voor klei-aardappels: 15,25 - 9,70 - 13,95 - 13,85 - 11,60 - 13,90 voor zandaardappels: 12,60 - 7,10 - 9,40 - 9,30 - 8,30 - 10,05. De groothandelsprijzen daarachter fluctueerden grofweg van f 22 tot f 48.
Conclusie
Bucolicus in Elsevier's Weekblad komt dan tot de volgende conclusies:
„Wil men eerlijk antwoord geven op de vraag: waarom zijn de aardappels van maart tot juni elk jaar zo duur, dan moet men ronduit stellen dat er geen enkele controle is op de aardappelvoorraad nadat de boer het product tegen een gemiddelde prijs van 14 cent per kilo verkocht, aan de handel. En men moet er zeker geen semi-agrarische schijn aan geven alsof de boer ook wel wat meer toekomt in enkele goede productie jaren, ter compensatie van de weinige, slechte opbrengstjaren — omdat hij ons zo zelden — tweemaal in tien jaar, zegt de minister — in de steek laat. Durf het kind bij de naam te noemen: de aardappelen zijn elk voorjaar duur door de speculatie."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's